Ontmoeting. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Hieke Maria de Jong Treinreis Centraal Station. Alles is grijs. De trein vertrekt met dun gefluit. Daarna hoor ik het zingen, dat wat rhythme heeft en nooit een wijs. Achter de dichtgeschoven ruit verschuift de mooie, oude stad, met pakhuizen en bruggen, kerken verscholen achter olmengroei, een onveranderd trouwe wacht. De oude huizen zijn als zerken van een reeds lang gestorven bloei en spiegelen in een donkere gracht. En over het Noordzeekanaal bereikt de trein de streek der Zaan, gesneden door de rechte sloten. De landen zijn hier laag en kaal. De trein snijdt er de wijdheid aan twee reuze, grote, halve moten. Een ketting dorpen, die niet wijkt heeft rechts het uitzicht afgesloten. Maar wijder is de linkerkant. Ik zie hoe hoog het water reikt van strakgetrokken, held're sloten, tot aan de lippen van het land. De sloten blinken als een scheur, licht, in de grijsheid van de dag. En bij Zaandam staan stapels hout, zo warm oranjegeel van kleur als ik nooit in dit landschap zag. De kimmen zijn in mist verflauwd. Aamborstige wilgen bij Uitgeest beseffen plots hun eenzaamheid en ook die van het neigend riet, (dat altijd neigend is geweest), bij elke trein die langs hen rijdt en nooit een wijs heeft in zijn lied. [pagina 3] [p. 3] Bij Castricum komen de duinen gelijk een kudde grote beesten, door hun nieuwsgierigheid gedreven vlak bij de reis. Hun bruine kruinen verruigd en triest. Maar toch de meesten zijn verder aarz'lend staan gebleven. En daarna komt Heiloo, zo oud, dat men de zend'ling Willebrord er vroeger eens vermoorden kon. Hier stap ik uit. De wind is koud. Verscheurd en weggeblazen wordt de warme droom, die 'k om me spon. Najaar Ginds, verder dan de einders, beieren dof klokken van kerken met bedroefde klanken, als vielen zware vruchten met een plof in 't gras en rolden langs de heuvelflanken. Een mist hangt als een twijfel om de dingen. En deze weg is lang, ja eindeloos omzoomd door zwanezang en fluisteringen van het versomberd en verkleurend lover. Ik draag mijn hart nog ongerijpt, te broos en aangestoken reeds de wegen over. Vorige Volgende