Ontmoeting. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Andries Dongera Na Pinksteren I Mijn God, het wordt in Uw heelal zo koud, nu lang het vuur van Pinkster dreigt te doven. Ik kan niet meer in warmt' en licht geloven: De wereld en de mensheid worden oud en dulden krachtloos, dat de gloed verflauwt, die eenmaal machtig neerbrak van hierboven. De laatste vonken schijnen reeds verstoven en lieten niets dan walm van 't dorre hout. Nu krimpt alom des werelds winterkou over de grauwe uitgebrande landen en heerst zelfs in de ogen van de vrouw, die tevergeefs mij nog haar troost toefluistert. Helaas! Ik kan die niet meer scheiden van de as van Europa, die de zon verduistert. [pagina 449] [p. 449] II Vanmorgen werd ik wakker in het licht, waarin nog oude as hing na te gloeien. Terwijl mij bloesemgeuren tegenwoeien heeft nieuwe hoop zich in mij opgericht. De liefste sprak met een bezield gezicht: Zie in de tuin de pinksterbloemen bloeien en in de lucht de blanke duiven stoeien, door een opnieuw gezuiverd morgenlicht. Toen wist ik het: Voorbij is het verleden, een gouden eeuw vervangt het doffe uur. Rondom het puin van stukke wereldsteden herschept de Heer ook heden de natuur. Verzoende mensen gaan de weg naar Eden onder een regenboog van Pinkstervuur. Vorige Volgende