| |
| |
| |
Kritieken
Romans en novellen
Artur Johansson, Het ondeelbare leven. Uit het Zweeds vertaald door Dra N. Boelen-Ranneft. J. Philip Kruseman, Den Haag.
Een roman volgens het bekende Scandinavische recept met als voornaamste ingrediënten: buitenechtelijk geboren of verwekte kinderen, eenzame boerderijen, philosophieën over het leven en philosophieën over God.
Sven, de knecht van de Niklashoeve, verliest door de schuld van zijn voogd het vaderlijk erfdeel, dat hem in staat gesteld zou hebben een boerderij te kopen. In zijn teleurstelling misgaat hij zich met Elna, hoewel hij met Maja verloofd is. Later, als hij met Maja getrouwd is, komt Elna in zijn leven terug en de misstap uit het verleden wordt de oorzaak van het overlijden van zijn zoontje.
Lang niet altijd zal als oorzaak van het leed, dat de mensen op aarde treft, een bepaalde zonde uit het verleden zijn aan te wijzen. Het is echter het goed recht van de schrijver als thema van zijn roman een geval te kiezen, waarin zonde en ellende inderdaad doof de keten van oorzaak en gevolg met elkaar verbonden zijn. Artur Johansson heeft zijn thema uitgewerkt tot de ontknoping: de verlossing, die via zonde en ellende bereikt kan worden door wie als Sven al het kwaad, dat door de wereld gaat, als brandblaren leert zien. ‘Alle onrecht, alle nood, alle onzekerheid, alle angst, alles zijn brandblaren, littekens van het kwaad, dat onze eigen daden hebben voortgebracht. In Gods tien geboden worden we gewaarschuwd voor de gevolgen van onze eigen daden. Maar we hebben niet geluisterd, we hebben ons niet om de waarschuwingen bekommerd. Maar de brandblaren, de pijnen, zullen ons redden.’
Een slot als dit is onbevredigend voor wie uit de Bijbel weet, dat God Zelf de pijnen gedragen heeft, die ons redden zullen.
Het verhaal is boeiend, het heeft ook wel enige romantische bekoring, maar zit toch eigenlijk vrij goedkoop in elkaar. De auteur heeft zich weinig moeite getroost om de daden van zijn figuren psychologisch te verantwoorden.
J.M. Vr.
| |
Jean Giraudoux, De amoureuze vergissing. Vertaling van Victor E. van Vriesland. Uilenreeks no. 42, Bigot en Van Rossum, N.V., Amsterdam.
Een novelle van de soort waarvan de Fransen het geheim bezitten: luchtig, gracieus, niet al te zedig, en met flitsende geestigheid. Victor van Vriesland maakte er een uitnemende vertaling van in een Nederlands dat het luchtige, gracieuze en flitsend geestige van het Frans uitstekend weergeeft.
C.V.
| |
Stijn Steuvels, Avelghem. L.J. Veen's Uitg. Mij N.V. Amsterdam, z.j.
Het eerste verhaal van Stijn Streuvels' eerste bundel, ‘Lenteleven’ een halve eeuw geleden verschenen, begint met de zin: ‘Ik was een versnoekte kwâjongen in mijnen tijd’, en daarmee ving hij dat nog altijd bekorende verhaal aan over de witte zandweg, die hij van de zolder af, waar hij voor straf was opgesloten, door de Vlaamse velden zag slingeren.
Sindsdien heeft hij nog zeer veel over zichzelf en het Vlaamse landschap geschreven en hij heeft altijd iets behouden van de versnoekte kwajongen die hij eens moet zijn geweest. In dit boek ‘Avelghem’, waarin hij zijn belevenissen als opgroeiende jongeman in dat dorp beschrijft, toont hij zich de dikwijls eigengereide jongeman, die met vaste koers zijn eigen weg gaat, vaak dwars tegen de veroordelende kritiek van de dorpsgemeenschap in, en met een sterk en onuitroeibaar verlangen naar schoonheid.
Van de dingen die hier beschreven worden lazen wij reeds veel in verschillende andere publicaties, van hemzelf en van anderen. Zij worden hier echter opgenomen in een groter verband. Nieuw inzicht in het wezen van de auteur geven ze niet. Misschien lezen wij hier iets meer over de verhouding van hem en zijn familie tot de beroemde oom Guido Gezelle, maar wat hij hier over deze
| |
| |
dichter zegt is voor de vorming van diens beeld wellicht van meer betekenis dan voor dat van Streuvels zelf.
Wat wij echter vooral in dit boek waarderen, is het genot dat het lezen van Stijn Streuvels' sterke, mannelijke proza ons opnieuw verschafte. Vergeleken met ‘Lenteleven’ vinden wij er meer klaarheid en rust in dan in dat eerste werk; hoe kan het anders. Maar ondanks dat: Stijn Streuvels is gebleven wie hij was, nuchter en wars van romantiek. Er is in dit boek wat meer bezadigdheid desnoods, de dingen worden wat ruimer gezien, maar de romantische verstilling, het zich wegdromen in het verleden, dat men bij een oud geworden schrijver zou kunnen verwachten, vindt men hier niet. Stijn Streuvels is neg dezelfde heftige, hartstochtelijke belijder van het leven die hij vroeger was. Hij is jong gebleven.
C.V.
| |
Ernest Claes, De oude klok. Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam 1947.
Ernest Claes' herinneringen uit zijn jeugd, die hij hier beschrijft, zijn uit de aard van zijn schrijverschap romantischer gekleurd dan die van Stijn Streuvels. Dat wil niet zeggen dat zij vervormd zouden zijn. Het gaat om het licht dat de ouder geworden schrijver er op laat vallen. Zijn proza mist de vastheid van dat van Streuvels. Het is gladder, radder, maar minder gespierd. Het staat misschien dichter bij het volkstaalgebruik, het is minder gekunsteld, maar naar ons oordeel ook zwakker.
Bij Claes valt er meer avondzon over het land der jeugd. Er zit in deze beschrijving iets van het romantische verlangen van de ouder geworden man naar de voorbije tijd der jongensjaren, waardoor misschien de wat weemoedige toon die bij het lezen na blijft klinken, te verklaren valt.
C.V.
| |
V. Sirolf, De Schuldenaar. Gottmer, Haarlem, z.j.
Deze historische roman is in een uitgeversprijsvraag, die in de tijd van de cultuurkamer gehouden werd, bekroond. Op de Nederlandse literatuurmarkt van nu maakt hij echter een weinig sterke indruk. De hoofdpersoon van de roman, de Pruisische ruiterkolonel Otto von Blowitz, is een achterdochtig mens, die de goede bedoelingen van zijn gewaande rivaal, de Majoor Von Lubben, en zijn nicht waarmede deze getrouwd is, steeds in zijn nadeel uitlegt. Hij ziet overal gevaar en benadeling, vervalt steeds meer in bijgeloof en is er op gespannen bij elke voorkomende gelegenheid wraak te nemen op de denkbeeldige listen en lagen die hem gelegd worden. Tot hij tenslotte het duel dat hij van 't begin van 't boek af al verwacht had, zelf uitlokt, waarbij hij zijn vermeende tegenstander doodt. Daarna pleegt hij zelfmoord. Het heeft de auteur aan de kracht ontbroken dit gegeven tot een fascinerend verhaal uit te werken. Het blijft nu te vlak, waartoe de matte, vaak uitgerekte zinnen meewerken. Al lijkt ons de stof met historische kennis van zaken behandeld, een sterke roman is het niet geworden.
C.V.
| |
Foka van Loon: Het eerste gebod. Bosch & Keuning N.V., Baarn.
Foka van Loon kan heel boeiend vertellen en het schilderen van een achtergrond bij haar verhalen gaat haar goed af. Vooral het begin van dit nieuwe boek is daar een bewijs van. In latere gedeelten wil ze het wel eens te mooi maken en ligt de schilderachtigheid er een tikkeltje te dik bovenop, maar het publiek, waarvoor dit boek geschreven is, zal daar waarschijnlijk overheen lezen. ‘Het eerste gebod’ is n.l. een echt volksboek en als zodanig kan het ook van harte worden aanbevolen, hoewel natuurlijk de qualificatie geen verontschuldiging is voor de gebreken.
De schrijfster heeft een bekeringsroman willen geven en daarmee zichzelf zeer hoge eisen gesteld. Eisen die zo hoog zijn dat ze er niet aan heeft kunnen voldoen. De uitbeelding van het zieleleven en z'n correlaties tot God plaatst een auteur voor ontzaglijke moeilijkheden. Hij staat voor de keus de ontwikkeling direct, als iets levends, iets groeiends, weer te geven, dan wel indirect, door middel van een reeks van losse beelden de groei te schetsen. In het laatste geval behoren de tussenliggende situaties te worden gesuggereerd. Zowel de weergave der psychische groei als de eis tot suggestie zijn zware opgaven.
Op zichzelf beschouwd zijn Foka van Loons schetsen niet onverdienstelijk.
| |
| |
Maar in de onderlinge samenhang schuilt 't zwak van dit boek. Sommige tekeningen, in 't bijzonder die welke betrekking hebben op het leven van de hoofdpersoon Harm Lammerts, kloppen niet op elkander. Betwijfeld moet worden of hij voor de schrijfster wel als totale mens geleefd heeft. Meer waarschijnlijk lijkt ons dat Foka van Loon slechts door bepaalde (slechte) karaktereigenschappen van hem is getroffen. Laat ze zich er toe verleiden hem nu en dan ook van een andere zijde te belichten, dan wordt hij onwaarschijnlijk. Harm Lammerts' vrouw wordt geestesziek. Met haar zitten we een beetje verlegen. De schrijfster misschien ook. De gegeven oplossing voorkwam in elk geval veel moeilijkheden. Lammerts' schoonouders en z'n dochtertje, bijfiguren ten aanzien waarvan de opgave minder zwaar was, leven echter.
Het gemoedelijk aandoend Drents dialect verhoogt de aantrekkelijkheid van dit boek. De Groninger schudt echter z'n hoofd even misprijzend, wanneer aan een Groningse boerin en passant ook het woord wordt gegund in haar eigen streektaal.
J.E.N.
| |
A. Middelhoek: Die grote kleine Wereld. Uitg. J.N. Voorhoeve, den Haag.
‘Nog een variant; al weer een literair jongetje’, zeggen we onwillekeurig na de slip van het stofomslag te hebben gelezen. Ditmaal is het een Berendje, (alweer) vereeuwigd in verhalend praesens. En deze Berendje haalt het niet bij andere literaire jongetjes, waarvan sommige beroemd zijn geworden.
Berendje zegt en doet nog al eens dingen die een kind van zijn leeftijd niet kan zeggen en doen, ook niet wanneer hij een ‘bijzonder kind’ is, want ook dat is deze Berendje (al weer); hij tekent verbluffend. Staat Berendje als jongetje niet zo hoog als andere literaire jongetjes, omdat z'n beeld ons niet altijd even zuiver wordt voorgesteld, - ook als literair jongetje blijft hij achter. Middelhoek vervalt dikwijls in gemeenplaatsen en is vrij slordig op z'n stijl. Vrijwel nergens verrast hij door iets eigens.
Maar niet te min slaan we 'n blik in de ziel van het kind. En dit heeft voor anderen een eigenaardige bekoring, ook voor hen die wars zijn van romantiek. Wie kent niet het stadium waarin men moe is van het tobben over problemen? Een confrontatie met Berendje is in die toestand een verkwikking. Berendje ontwijkt de problemen niet, hij lost ze een, twee, drie op, op z'n eigen naieve wijze, die ons keer op keer tot een glimlach dwingt. Het aantrekkelijke van dit boek is, dat het zo pretentieloos en ongekunsteld is. Dit is ontspanningslectuur in de goede zin.
J.E.N.
| |
Age Scheffer, Nachtboot naar Lemmer. N.V. de Arbeiderspers, Amsterdam. 1948.
Al de gebeurtenissen die het boek beschrijft spelen zich af in ongeveer de helft van een etmaal van de winter 1944/'45. De hoofdpersoon, die een opdracht heeft uit te voeren van de regering in Engeland ziet zich voor de keus geplaatst een mens te doden of zelf gedood te worden. Hij ziet de vrouw terug met wie hij had willen trouwen. Zij waant hem echter al jaren dood, staat op het punt een ander te nemen, en beiden moeten opnieuw hun houding bepalen. Hij trekt zich bovendien het lot aan van een joods meisje en twee onderduikers. Op het ogenblik dat hij zich van zijn achtervolger wil ontdoen vindt deze de dood bij een scheepsramp. Dan volgen: het reddingswerk, opnieuw dreigend verraad, een ontsnapping van het schip te Lemmer, een vuurgevecht, een arrestatie, een verhoor, tenslotte ter elfder ure een bevrijding door vrienden. En dit alles is knap beschreven. De stijl van Scheffer doet niet denken aan het werk van de aquarellist, z'n werk is veel meer te vergelijken met dat van de etser. Puntig en scherp omlijnd zijn z'n beelden. Hij verstaat het vak.
Toch zijn al de bovenvermelde feiten ‘slechts feiten’. Hoofdzaak is in het boek de reactie van de verschillende figuren er op. In lange gesprekken worden de problemen van leven, liefde en dood besproken. De hoofdpersoon worstelt voortdurend om met zichzelf in het reine te komen. En Scheffer schiet te kort in z'n pogen dit weer te geven.
Enkele gesprekken die we wellicht drie jaar geleden zouden hebben gewaardeerd omdat toen immers van het vele wat gesproken werd zo weinig in druk kon ver- | |
| |
schijnen, omdat dit levensgevaar meebracht, hadden we nu graag gemist, evenals de gebeden waarvoor enige malen, uitsluitend om het gevoelseffect een alinea werd ingeruimd.
J.E.N.
| |
Thomas Kernau, Gelijk met de Morgenster. Vertaling Herman Pijfers. De Toorts, Heemstede, 1947.
Deze roman heeft een stuk recente geschiedenis als achtergrond, het Nazi-regiem zoals dit zich keerde tegen de R.K. geestelijkheid in Duitsland. Het klooster Maria Morgenstern wordt in '38 gesloten en de broeders over Duitsland verspreid. Een van hen stelt zich weer in dienst van de kerk op het strijdend front, wordt gegrepen bij het smokkelen van deviezen, krijgt 10 jaar dwangarbeid en komt dan weer onder zijn wereldlijke naam in het tot gevangenis geworden Maria Morgenstern. Daar weet hij in alle eenvoud, onopvallend, zijn vroegere ordedienst te hervatten, te bidden en te arbeiden, gelijk met de Morgenster.
De sfeer is zuiver, beschouwelijk. Geweld en oorlog zijn niet meer dan gerommel in de verte. Men zou dit boek romantisch en vroom kunnen noemen. Romantisch door de tegenstelling van het besloten kloosterleven met zijn stille orde en sobere natuurlijke vreugden, middeleeuws welhaast tegenover het moderne, georganiseerd harteloze dat Nationaal Socialisme heet. Vroom, in Rooms Katholieke zin, omdat binnen deze kring het leven aan God opgedragen wordt, niet alleen het kloosterleven maar heel het troosteloze gebeuren van onze tijd. Deze roman onderscheidt zich door zijn sobere zin en zijn gewijd karakter. Men vindt er geen geschiedenis van onze tijd, geen typering van Europese conflicten. Dat de schrijver Amerikaan is, verklaart misschien de gelatenheid, waarmee de ontwikkeling in Duitsland als terloops geschetst wordt.
Een boek dat waarlijk stichtelijk heten mag, simpel, zonder pretenties als een monnik.
Ou.
| |
Poëzie
Frank Lulofs, De magere brug, De Ceder, J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1947.
Een sympathiek bundeltje verzen waarin goede regels en een zuivere toon niet zeldzaam zijn, al is er maar een enkel gedicht dat naar ons gevoel zonder al te hinderlijke tekortkomingen is gebleven. De inzetten zijn meestal het best; verderop in het gedicht lijkt de dichter zich nogal eens wat al te vlug met een oplossing van een moeilijkheid tevreden te hebben gesteld.
Het is inderdaad een magere brug die het voorbijgegane voor de dichter met de toekomst verbindt. ‘Van alles wat mij eenmaal dierbaar scheen, ligt in mijn open handen slechts de morgen.’
Dat is niet veel, maar het kan ook alles zijn: een nieuw begin. Laten we het daar op houden.
C.V.
| |
Dr E.C. Pienaar, Digters uit Suid-Afrika. H.A.U.M., v.h. J. Dusseau en Co, Kaapstad en J.H. de Bussy, Pretoria.
Tj. Buning, Uit ons digkuns. J.L. van Schaik, Bpk, Pretoria.
Twee bloemlezingen uit de Afrikaanse poëzie. Oude bekenden. De bundel Digters uit Suid-Afrika, door E.C. Pienaar samengesteld, behaalde een 14e druk. De bundel Uit ons digkuns, verzorgd door Tj. Buning, een 9e druk. De bloemlezing van Pienaar is naar de ene kant breder; zij is bestemd voor een algemene lezerskring. Maar aan de andere kant is zij toch ook beperkter, want zij doet slechts een keuze uit het werk van de dichters die de tweede Afrikaanse beweging inzetten: Marais, Celliers, Leipoldt, Totius, en hun onmiddellijke navolgers: Langenhoven, Toon van den Heever, Visser, Keet, C.M. van den Heever. Van de jongste dichters werd geen poëzie opgenomen; met de gebroeders Louw, meent Pienaar, kwam er een nieuw geslacht aan het woord. Is dit juist? Albert Verwey merkte eens tegen me op dat ook Werumeus Buning en Marsman nog in De Beweging hadden gepubliceerd. Hij wilde daarmee aantonen dat er gewoonlijk meer continuïteit is dan men aanvankelijk wel vermoedt. Zo is het in Nederland, en in Zuid-Afrika staat het niet anders. Er lopen vele draden van de dichters der tweede Afrikaanse beweging naar het werk van Uys Krige, Elisabeth Eybers en W.E.G. Louw, ook naar de toch anders geaarde poëzie van N.P. van Wyk Louw en D.J. Opperman.
De bloemlezing van Buning is weer naar een andere zijde toe beperkt. Zij is uitsluitend bestemd voor de
| |
| |
leerlingen der middelbare scholen. De keuze is dus misschien niet geheel representatief. Maar aan de andere kant: hier is eveneens het jongste geslacht vertegenwoordigd, en dat maakt deze bloemlezing toch ook voor een breder publiek aantrekkelijk. Wij hebben allen wel vernomen dat er in Zuid-Afrika nieuwe dichters zijn opgestaan, maar hun werk ligt verspreid over tal van bundels en bundeltjes die, indien al verkrijgbaar, tamelijk prijzig zijn. Hier hebben we dan een boek dat niet al te duur is en dat kan dienen voor een eerste oppervlakkige kennismaking. Enkele figuren vallen op. N.P. van Wyk Louw is hier facile princeps; zijn werk, waarin een heroïsche strijd gevoerd wordt voor zelfbehoud, verdient een aparte beschouwing. Zijn broer, W.E.G. Louw, heeft een veel weker toon en is meer meditatief van aanleg. Uys Krige beschikte over een al te gemakkelijke versvorm, maar zijn verblijf in Afrika en Zuid-Europa, als soldaat eerst, als krijgsgevangene daarna, tenslotte toch weer als soldaat, heeft aan zijn vers toch een diepere klank gegeven. Onder de allerjongsten zijn er (Oosthuizen, Petersen, Olga Kirsch) die nog op de oude manier schrijven en dan spreken de gedichten te weinig aan. S.J. Pretorius toont belangstelling voor de arbeidersbevolking, en het onderwerp schijnt ook de vormgeving gunstig te zullen beïnvloeden. Waarom bij hem de nieuwste verzen voorop geplaatst, de oudere verzen daarna? Een opmerkelijke verschijning is D.J. Opperman, die ongetwijfeld veel van Marsman heeft geleerd, maar wat leent het Afrikaanse taaleigen zich uitstekend voor de bondiger zegging! Van iedere dichter worden levensbijzonderheden vermeld, ook is er een korte karakteristiek van zijn werk en zijn er aanwijzingen voor voortgezette studie.
J. Haantjes.
| |
Tekst der Matthäus-Passion, vertaald door Jan Engelsman, uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1948.
Enige jaren geleden heeft de toenmalige minister Van der Leeuw, zelf een uitnemend Bach-kenner, aan Jan Engelman opdracht gegeven de Matthäus-Passion in het Nederlands te vertalen. Kort voor de Passionsuitvoeringen van dit jaar zag de vertaling het licht, te kort om nog op een uitvoering gebruikt te kunnen worden. Over de bruikbaarheid van deze vertaling voor een uitvoering valt dus nog geen beslissend oordeel uit te spreken. De praktijk zal dit oordeel moeten leveren. Intussen valt wel reeds te zeggen dat het deze vertaling, zoals elke vertaling, niet gemakkelijk zal vallen de zo bekende Duitse tekst te vervangen; aan de muziek verbinden zich in ons gehoor nu eenmaal al dadelijk de Duitse woorden.
Over de vertaling op zichzelf valt zeer veel goeds te zeggen. Voor de tekst der door de Evangelist gezongen partijen heeft Engelman zich aan het woordgebruik der Statenvertaling gehouden. In de koralen, aria's en recitatieven heeft hij zich soms zoveel vrijheid veroorloofd, dat de vertaling belangrijk van de oorspronkelijke tekst afwijkt. In enkele van deze gevallen kan men van een grote poëtische verbetering spreken.
C.V.
| |
Diversen
Dr G.A.M. v.d. Honert, Vrijheid als levensgevoel. Uitg. v. Dishoeck, Bussum 1947.
Het vrijheidsprobleem was centraal voor het Duitse Idealisme en dat probleem is 't thans voor het existentialisme.
De schrijver omschrijft het vrijheidsgevoel als expansiedrang of als mogelijkheidsbeleven. ‘Het is het brandende gevoel van de onbegrensdheid der innerlijke mogelijkheden, hun wezen is uitbreiding; daarin ligt zijn eigenheid, zijn kern. Ge verlangt van deze existentiële beleving noch een verklaring, noch een rechtvaardiging; de echtheid, de authenticiteit van de ervaring zijn u voldoende.’ De scheppingsdrang van de kunstenaar is de hoogste vorm van vrijheid, want ‘hier zwijgen de moraal en alle andere kunstgrepen waarmee ‘men’ de vrijheid knecht’.
Deze vrijheidsdrang ‘moet falen aan de eindigheid, zoals alles wat in de mens naar het oneindige streeft, gedoemd is te falen’.
In dit boekje wordt veel geponeerd, weinig geargumenteerd. De schrijver is ‘zich dan ook bewust dat zijn opvatting nadere toelichting behoeft’. Accoord. Maar waarom dan dit geschrift zonder toelichting uitgegeven?
S.J.P.
| |
| |
| |
Pieter van der Meer de Walcheren, Het Witte Paradijs. Uitg. Het Spectrum, Utrecht/Brussel, 3e druk, 1948.
Wat in het werk van deze auteur altijd weer aantrekt, is de hartstochtelijkheid, waarmee hij leven, geloof en schoonheid onder één gezichtspunt betrekt. Men moet van deze fijne, oprecht vrome en tot in zijn vingertoppen schoonheidsgevoelige mens houden en, al heeft men hem nooit ontmoet, men kent hem uit eigen werk beter en intiemer dan hij wellicht zelf vermoedt. De jaren en het lijden hebben hem gelouterd en verkwikkend is altijd de totale afwezigheid van het burgerlijke en schoolmeesterlij ke. Al is Van der Meer geen denker of schrijver van de eerste rang, hij is het type van de artistieke Christenmens. Ons Calvinisme is zo veelszins vernederlandst en de sfeer van schoonheid en kunst vaak weinig meer dan een krul aan een kanselperoratie. Waar en wanneer wordt in onze kerken gebeden voor de zoekers en werkers op kunstgebied? Er zijn momenten waarop men genoeg krijgt van ook 't meest principiële geredeneer en men er ook genoeg van krijgt in deemoedige houding en met neergeslagen ogen af te wachten of, hoe en waar onze knappe Schriftgeleerden - onderling overigens bijna tot op de man verdeeld - ons een plaatsje zullen geven, waarop we staan en een beetje lucht krijgen kunnen. En aan de andere kant een ‘Christelijk publiek’ (verschrikkelijke term), voor een deel waarvan cultuur = ontspanning = vermaak en wier fantasie zich beweegt op het peil van het variété. Welk een verkwikking een mens te ontmoeten, zij het in geschrifte, die geen scheiding wil en dulden kàn tussen heiligheid, goedheid en schoonheid, al is die mens - en daarin kan geen Schriftgelovige hem volgen - een hartstochtelijk Rooms-Katholiek. Over de dingen van het geloof te lezen in een edel, gekuist, vaak brandendmooi Nederlands, zonder een spoor van de geestloze routine van de meesten onzer kerkelijke weekbladschrijvers, dat vervult ons met grote dankbaarheid en genegenheid jegens de man, die deze schrijf- en levenshouding
heeft verworven in een smartelijk leven van overgave aan God.
Het boekje beschrijft een Kerstretraite in het moederklooster van de Karthuizer orde te La Valsainte: de reis erheen van Parijs uit, de aankomst in sneeuw, koude en afgrondelijke stilte, de indruk van het uiterlijk leven daar, de gedachtenwereld van de Karthuizer en dan nog heel kort het teruggaan naar de wereld. Pijn doet voortdurend die duizendjarige mensverering, aan de moeder van de Zaligmaker toegedragen, van wie Hij zich immers bij bepaalde gelegenheden en definitief aan het kruis met Zijn ‘vrouw’ heeft gedistancieerd, als het Zijn verlossingswerk betrof. Voortdurend Maria naast Jezus te zien geplaatst, doet verschrikkelijk zeer. Zo kunnen we ook hier weer niet volkomen bewonderen en dankbaar zijn, maar toch geeft het werk van Van der Meer ons iets, dat we sinds Willem de Mérode in eigen kring al lang en smartelijk missen. Geef ons eindelijk schoonheid, kunst en cultuur niet als peroratie, congres-thema, onderwerp van bespreking, stof van een rubriek, of practisch als concessie, sluitpost, geestelijke fooi, maar als Christelijk leven. ‘Bilde, rede nicht.’
Wie niet beseft, dat heiligheid schoonheid insluit, ook practisch, heeft van de heiligheid nog niets begrepen. God zij geloofd, die eens ons heimwee vervullen zal.
C.R.
| |
Logan Pearsall Smith, Some Trivia. De Eik, J.M. Meulenhoff, Amsterdam, z.j.
Na het lezen van het mooie, zuivere boekje van Van der Meer ziet men precies waaraan het bij de Engelse prozadichter hapert. Hier is het aesthetische losgemaakt van de rest en wordt om zijns zelfs wil beoefend; het is tot religie geworden. Een boekje als dit, met zijn korte, fragmentarische prozastukjes, scheutjes schoonheid gevende, kan voor de de aestheticus-zonder-God een werelds brevier zijn. En meen niet dat het voor een belijdend Christen zonder waarde is. Overigens behoeven wij niet naar het Engels te grijpen, om het proza als kunst in korte stukjes beoefend te zien. (Dit boekje is n.l., wegens z'n onvertaalbaarheid in het Engels uitgegeven). Ik meen dat het naar geest en stijl verwante werk te onzent van Van Deyssel en Frans Erens op minstens even hoog peil staat en dat met name de Van Deyssel van de avonturen van X te Parijs en van het Dagboek van Frank Rozelaar deze Engelse schrij- | |
| |
ver in veelzijdigheid en rijkdom overtreft. Kent men dit Nederlandse werk en niet het Engelse, dan weet men ongeveer wat men van de lectuur verwachten kan en is men voorbereid op de geestesgesteldheid van de auteur. Hij is de pure aestheticus, wiens geestelijk domicilie te vinden is in de buurt van Verlaine, Debussy, Matthijs Maris en Floris Verster. Deze geesteshouding dateert in ieder geval van vóór de eerste wereldoorlog en is daarom, nu sindsdien zoveel aan aesthetische waarden verloren is gegaan, voor wie in de literatuur belangstelt belangrijk studiemateriaal.
Hoe belangrijk en behoedzaam-voortreffelijk gestyleerd deze geestesuitingen ook zijn, ze voegen geen nieuwe trekken toe aan het reeds bekende beeld van de aesthetische mens van vóór 1914; het vreemd staan tegenover zichzelf en de dagelijkse werkelijkheid, het hoge zelfgevoel (‘I too was one of the Princes of the starry Universe’), het ‘grote werk’ waaraan nooit wordt begonnen, het verlangen om na de dood op aarde voort te leven ‘in a perfect phrase’, het is alles bekend en door anderen minstens even goed onder woorden gebracht. Misschien is voor ons, Hollandse lezers, het belangrijkst het onvervalst Engels karakter van deze kleinkunst, de humor en de zelfironie met name. Enkele citaten ter kennismaking.
| |
Ask me no more
‘Where are the snows of yesteryear? Ask me no more the fate of Roses, or of Nightingales, or where the old Moons go, or what becomes of last year's Oxford poets.’
| |
Social success
‘The servant gave me my coat and hat, and in a glow of self-satisfaction I walked out into the night. “A delightful evening”, I reflected, “the nicest kind of people. What I said about finance and philosophy impressed them; and how they laughed when I imitated a pig squealing.”
But soon after, “God, it 's awful,” I muttered, “I wish I was dead”’
C.R.
| |
Dr H. Kraemer: De kerk in beweging. Uitg. Boekencentrum N.V. Den Haag, 1947.
Een heel enkele maal kan men zonder overdrijving zeggen: een onmisbaar boek. 'k Geloof, dat we Kraemer's boek zo zouden kunnen betitelen. Wie verstaan wil wat er gaande is in de Nederl. Herv. Kerk zal altijd ook uitkomen bij de stimulerende geschriften, artikelen en polemieken die Kraemer in dit boek gebundeld heeft als afscheidsgeschenk bij zijn vertrek naar Zwitserland.
We ontmoeten hier natuurlijk ook de Zending, de Indische kerken, de wereldkerk, de noden en zonden van de empirische kerk, de nieuwe koers, Kraemer's ideaal van de Christusbelijdende volkskerk. Alles bewogen, bezonnen, geladen van geloof, hoop en liefde.
Ook wie Kraemer's kerkbegrip niet als bijbels kan aanvaarden en vragen blijft op welke kompas de nieuwe koers wordt ingeslagen heeft diepe eerbied voor zijn strijd.
't Heeft geen zin hier op bijzonderheden in te gaan of polemisch de grondslagen van Kraemer's werk aan te vatten. Wie Kraemer leest wordt tot een keus gedwongen. Men kan daar niet aan voorbij. Niemand weet, wat de toekomst brengt aan waarachtige blijvende kerkelijke vernieuwing. In elk geval is de kennis van Kraemer's werk nodig voor 't verstaan van de kerkelijke verhoudingen in ons land.
Een onmisbaar boek.
S.J.P.
| |
Dr A.v. Selms, God en de menschen. Uitg. Ploegsma, Amsterdam, 1947.
Dr v. Selms vertelt de geschiedenissen van den Bijbel na: eenvoudig, nuchter, in opmerkelijk goed Nederlandsch. Hij verdedigt de Bijbel niet. Hij vertelt alleen.
Maar zóó, dat we bij den Bijbel gebracht worden.
Een verzorgd register werkt hiertoe zeer mee.
De uitgave is mooi verzorgd.
S.J.P.
| |
Archimandriet Dionissios, Russische Orthodoxie. Uitg. ten Have, Amsterdam, 1947.
Een boek, dat ons de leer en liturgie van de Russische orthodoxie naderbij brengt moet ons zeer welkom zijn. We hadden vanouds onze gedachten over verstarring en veruitwendiging van de Russische kerk uit de Czaren-tijd. Toen kwamen de bittere vervolgingen door het Bolsjewisme en de kerk bleek een nooit vermoede kracht van weerstand, lijdensmoed, volharding te hebben. De oecumenische beweging bracht contact met de kerken uit het Oosten.
| |
| |
Al deze dingen hebben onze belangstelling geprikkeld voor deze kerk van geheel eigen type, met haar diep besef van de vergankelijkheid en de opheffing van de scheiding van hemel en aarde in het moment der incarnatie van Christus, met haar uitbundige Paasvreugde, haar eredienst als een groot sacramenteel drama, waarbij de werkelijkheid der menswording, dood en opstanding niet alleen herdacht wordt, maar ook herhaald.
Het reformatorisch belijden spreekt van schuld achter de vergankelijkheid, van rechtvaardiging door het geloof. In de Oosterse orthodoxie is dit stuk naar de achtergrond gedrongen. Dat neemt niet weg dat we hartelijk willen meeleven met de zusterkerken in Rusland. De archimandriet Dionissios geeft klare, rustige voorlichting. Belangrijk werk.
S.J.P.
| |
Dr K.H. Miskotte: De blijde wetenschap. Uitg. Callenbach, Nijkerk, 1947.
Dit boek is een toelichting van de Zondagen 1-12 van de Heidelb. Catechismus en zeer de moeite waard er ernstig mee bezig te zijn. Een theologisch tijdschrift zou diep op de achtergronden van deze catechismus-verklaring willen ingaan. Hier is dat niet mogelijk; toch zal ieder lezer tegen fundamentele vragen aanlopen.
Deze verklaring wil geschreven zijn ‘in gehoorzaamheid aan de H. Schr. en in overeenstemming met onze Belijdenisschriften’, pag. 6. Hier komt de vraag naar de betekenis van die bekende uitdrukking: ‘in overeenstemming met’. Moet dan niet eerst gevraagd worden naar de historische zin van het belijdenisschrift, naar wat de Kerk bedoeld heeft met deze belijdenis. Prof. Miskotte schreef zijn boek vanuit theologische en wijsgerige onderstellingen, waarbij geen ruimte is voor het historisch continu van schepping, staat der rechtheid, zondeval, verlossing.
Deze onderstellingen doen hem b.v. zeggen, dat we eigenlijk eerst over God de Vader kunnen spreken na ons belijden van de Zoon.
En zo is 't ook, wanneer Prof. Miskotte zegt dat ‘alle kunst en alle poëzie, tenslotte boven de zelfexpressie uit, lofzegging is of lofzegging bedoelt, ook dan, wanneer ze rijst uit 't vagevuur van dit bestaan - als - kwelling. De rechtvaardiging echter van alle poëzie, hoort u! van àlle!: ook van de antieke, ook van de “onchristelijke” ja, van de “antichristelijke” ligt hier in de catechismus, d.w.z. in de Waarheid, in de wetenschap, in de troost. Poëzie is precies de onzin, de manie, de phantasterij, waarvoor de burger haar houdt, indien de christelijke catechismus een “opvatting” zou zijn van enkele menschen, die door andere opvattingen kan worden opgewogen. De grond der vreugde is gelegd, hij leeft en werkt onder heel het oppervlak van het aarderond. Van de schepping zelf moet het heten: “en alle dingen bestaan tezamen door Hem (Col. 1 : 17)”.’
Achter dit alles liggen de vragen van cultuur en christendom, van de mogelijkheid van christelijke poëzie, van de betekenis der gemene gratie. Prof. Miskotte heeft hier zijn gedachten over. De vraag is of ze in overeenstemming zijn met de historische zin van de Catechismus.
In elk geval blijkt uit deze dingen, dat 't de moeite loont ernstig met dit boek bezig te zijn.
S.J.P.
| |
C.F. Andrews: Het innerlijk leven. Uitg. ten Have, Amsterdam, 1947.
Een klein boekje, dat we eerbiedig naderen, omdat het ‘beschrijft de lange strijd, die ik doormaakte om de innerlijke vrede van Christus in tijden van grote moeilijkheden en onrust te bewaren; en hoe Zijn blijvende tegenwoordigheid meer en meer de enige werkelijkheid werd, die mij hielp de overwinning te behalen.’
't Komt uit de kring van de Oxford-groep. Ook wie daar bezwaren ziet, eenzijdigheden, het voorbijgaan aan accenten, die het Evangelie met nadruk legt, zal de warme vroomheid, die uit dit boekje spreekt, willen en kunnen waarderen.
S.J.P.
| |
Max Picard: Het onwrikbare huwelijk. Uitg. Het Spectrum. Utrecht/Brussel, 1947.
't Is - dat kan aan mij liggen - niet gemakkelijk over dit boekje een verantwoord oordeel neer te schrijven. 't Is zeker de moeite waard het te lezen. Men zal het telkens weer opnemen, er in te bladeren, om bij vroeger neergezette streepjes-aande-kant nieuwe te voegen. Maar is het billijk dit boek te lezen als een verzameling brillante aphorismen? Het geheel van de bedoelingen van
| |
| |
de schrijver wordt niet duidelijk; 't komt niet klaar en helder voor ons te staan.
Nog eens, 't kan aan mij liggen, want telkens wanneer ik Picard las, had ik datzelfde gevoel. 'k Heb uit m'n kast gehaald, wat er van Max Picard in staat: das Menschengericht; die Flucht vor Gott; De mens zonder werkelijkheid. Van al deze boeken geldt voor mij, wat ook geldt van Het onwrikbaar huwelijk: boordevol prachtige, diepe, vruchtbare opmerkingen, maar het geheel blijft ongrijpbaar.
S.J.P.
| |
Paul Brunton, Hoger dan Yoga, oorspronkelijke titel: The hidden teaching beyond Yoga, geautoriseerde vertaling van H.S. van Hall. Uitgeversbedrijf ‘De Spieghel’, Amsterdam 1947.
Blijkens de Appendix heeft dit boek, dat bedoeld was als een eerste deel van een groot werk over de verborgen leer der yoga-practijken, onder het Engelse lezerspubliek veel misverstanden gewekt. De auteur slaagt er in deze appendix tamelijk in deze te weerleggen, waarbij hij echter een wissel op de toekomst trekt, belovend dat de bovenbouw van het in het eerste deel uitgewerkte tonen zal hoe nodig zijn vele uitweidingen zijn geweest. Het leveren van een recensie die dit eerste deel recht doet lijkt mij derhalve praematuur, zo niet onmogelijk en evenals de auteur wil ik iets in petto houden. Het boek, waar hij op doelt is inmiddels verschenen onder de titel ‘The wisdom of the overself’ en komt dit voorjaar vertaald uit als ‘Het Super-ego’. Ik hoop alsdan in de gelegenheid te zijn een uitvoerige critiek te leveren op de essentie van beide werken. Thans bepaal ik mij tot enige opmerkingen, ter informatie van de lezerskring.
Paul Brunton is een Engels journalist, die in India vele leergangen der meest vooraanstaande yogi's heeft gelopen, daarin echter geen bevrediging vond en op eigen gelegenheid op zoek ging naar de wezenlijke betekenis dezer oefeningen, welke allengs was schuil gegaan achter dor formalisme. Hij ontwikkelt verder een zeer merkwaardige activiteit als ‘geestelijk leider’, waarbij hij zich gelukkigerwijs weet te distanciëren van allerlei collectief occultisme. Blijkens het voor ons liggende werk is hij een zeer scherpzinnig filosoof en psycholoog en tevens een buitengewoon begaafd stylist, verrassend door geestige Seitenhiebe en een soms haast dichterlijke verbeeldingskracht.
De vertaling is soms minder correct. Zo is Aztec's geen Nederlands, waar Azteken worden bedoeld en is ‘betrachten’ een afschuwelijk germanisme voor ‘bezien’ of ‘bekijken’. Verder is het geen bewijs van upto-date zijn van de vertaler, wanneer hij de Bijbelteksten in 't Oud-Hollands van de Statenvertaling weergeeft. Van het waardige naar het belachelijke is het nog altijd maar een stap. Dat geldt trouwens voor het hele boek. Maar daarover hopelijk spoedig.
P.A.H.
| |
Maurits Uyldert, Het park der poëzie, Uitgeverij F.G. Kroonder, Bussum, z.j.
Het genieten van poëzie schijnt geen eenvoudige zaak te zijn. Uit dit boekje merken wij dat er nogal wat aan vastzit. Eigenlijk zijn er volgens de schrijver twee soorten mensen: zij die het nooit leren en zij die aanleg hebben om van poëzie te genieten, die kunnen het wel leren. Voor deze laatste soort heeft hij dan zijn boekje geschreven. Hij deed het op een luchtige, causerende toon en hij zegt veel goede dingen, geeft behartenswaardige wenken en zij die zich nog wat onwennig bevinden in het park zullen zeker door hem wat meer wegwijs worden. Maar laten zij toch ook weer niet al te veel verwachten. Uyldert waarschuwt daar trouwens zelf voor. De schoonste paden in de poëzie-tuin zijn die welke men zelf ontdekt. Wie zich echter nagenoeg een vreemde in de poëzie weet, kan aan dit boekje zeker iets hebben.
Wij moeten echter nog een andere restrictie maken. Voor de moderne poëzie heeft de schrijver geen aandacht. De tachtigers en de School van Verwey leveren zijn voorbeelden en zijn beschouwingen houden daar nauw verband mee. De latere en huidige poëzie eist echter vaak een andere instelling, plaatst voor vraagstukken die in dit boekje niet worden behandeld. Men kan daarom niet aan de indruk ontkomen, dat de causerieën van Uyldert uit een vroegere tijd stammen en in zekere zin dus verouderd zijn. De laatste schuilhoeken in het park der poëzie heeft hij nog niet aangewezen.
C.V.
|
|