Vluchtige Notitiën
Democratie.
Zou er iets op tegen zijn wanneer we allemaal wat vrolijker door 't leven gingen? Ik loop met Charlientje aan mijn hand, een Pa op Zondagmorgen, pas uit de kerk en gisteravond nog in 't bad geweest. Ik kan het dus gemakkelijk vragen. We gaan naar de hertjes toe. Charlientje draagt voor deze beesten een korst brood bij zich, die echter zijn bestemming niet bereiken zal. We zijn nog maar halverwege de hertjes en ze heeft de korst al méér dan halverwege opgesabbeld. Als ik haar gezichtje vol kruimels zie, begin ik onwillekeurig aan democratie te denken. Dat is nu toch wel een ding waarover iedereen zich van harte vrolijk kan maken. Natuurlijk moeten we hartzeer hebben over Tsjecho-Slowakije. Natuurlijk ben ik ook nijdig op de Russen. Man, wat ben ik nijdig. Maar daarvoor ben ik ook een oprechte democraat. En 't is echt lekker lenteweer. Honderd passen voor me loopt onze buurman, chauffeur bij de meelfabriek, met zijn zoontje, ook naar de hertjes, ook een democraat. En daar in de zijstraat komt Jan Klapwijk aan, de fondsbode, met zijn tweeling, ook naar de hertjes, ook een democraat. Mijnheer Schemering, de onderwijzer, staat in zijn tuintje te roken. Niet naar de hertjes, maar evengoed een democraat. Hij groet met z'n pijp. Roep maar: dag mijnheer Schemering, Charlientje. Eigenlijk wonen hier in alle huizen democraten en op straat loopt niet anders. Sommigen gaan naar de hertjes, anderen niet. Sommigen zijn gisteravond in 't bad geweest, anderen vanmorgen of niet. Sommigen roken een pijp, anderen een sigaar of niet. Maar allemaal zijn ze democraat. Mij dunkt, dat we nu ook wat vrolijker konden zijn. Ieder op de plaats waar hij gesteld is, de chauffeur achter zijn stuurrad van de auto van de meelfabriek, de fondsbode bij het geldophalen, de onderwijzer in de klas en in de vacantie, gij en ik in onze gedichten en boekbesprekingen. Vooral met dit mooie weer. Zoals ik 't voor mijzelf heb durven formuleren: De democratie geeft een twee drie, een vrolijk
gevoel in 's levens leuningstoel. Zo schrijden wij voort, chauffeur, fondsbode en dichter, met onze kinderen, naar de hertjes toe, die wij door 't struweel reeds kunnen onderscheiden. Als wij arriveren staat de buurman de beesten reeds te pesten met een onvreetbaar stuk boomtak en zijn zoontje spuugt door het gaas. De tweeling van Jan Klapwijk komt op lichte voetjes aangerend, in iedere hand een steen om naar de kalkoen te gooien. Lollig, zo statig als dat beest wegloopt. Hij kent de tweeling al. Gezellig is 't hier. Op 't grasveldje zijn jongens aan 't voetballen en roepen onophoudelijk stommerd en rotzak tegen elkaar. Charlientje is klaargekomen met haar korst. Haar gezicht zit nog voller met kruimels, maar ze verwijdert ze gedeeltelijk met de rugkant van haar hand. Ze zegt: op, en haar lieve oogjes kijken me onschuldig aan. Om het maar eens Bijbels uit te drukken: Ze wist haar mond af en ze zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gedaan. Me dunkt, al zijn we dan nijdig op de Russen, we konden daarom toch wel, beschaamd door onze zegeningen, een tikje vrolijker door 't leven gaan.
v.d. S.