Ontmoeting. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] C.J. Nobel Kerstmis Wij hebben lang op U gewacht, wel viermaal duizend jaren; en nog komt Gij zo onverwacht in dezen laten winternacht Uzelf ons openbaren. Wij dachten dat Gij komen zoudt in vorstelijken luister; nu woont Gij in een stal van hout, aan os en ezel wel vertrouwd, maar armelijk en duister. Wij hadden een paleis gezocht aan 't knooppunt aller wegen; wij vinden, na de laatste bocht, een beestenwoning, klam van vocht, zeer achteraf gelegen. Wij meenden... ach, genadig Kind, wil het ons maar vergeven; wij zijn altijd zo dwaas gezind. Zo zeer door onzen waan verblind en vreemd van U gebleven. Maar 't scheen ons ook, en schijnt ons nog zo tegen alle rede, dat Gij U in een voedertrog wilt thuis gevoelen, Gij, die toch van ons zijt aangebeden. [pagina 134] [p. 134] O Heer, vergeef ons onbegrip. Maak onzen waan te schande; opdat Uw stal, opdat Uw krib ons niet verkere in de klip waarop ons schip zou stranden. Doe ons, achter den poovren schijn, het rijke wezen kennen; opdat wij zeer ootmoedig zijn, en 't ondoorgrondelijk heilgeheim ons nederig gewennen. Vorige Volgende