Vluchtige notitiën
Meer menens dan men menen zou
Aan de Redactie van ‘Ontmoeting’
Mijne heren.
Er moet me wat van 't hart, want ik heb er iets op en dat bevalt me niks: het geeft maar een beklemd gevoel. Jullie christelijke schrijvers hebben het er altijd maar over, dat de gewone kerkmensen jullie moeten dragen en schragen en dat jullie moeten voelen dat de gemeente achter jullie staat. De gemeenschap moet jullie erkennen en als bodem voor jullie gewas dienst doen. Ik heb al een heleboel van dat fraais gehoord en gelezen en daar ben ik tureluurs van geworden. Ik vind, dat we jullie verdragen en dan hoeven we nog niet te dragen ook: het is zo al erg genoeg.
Want kijk nou es. Ik wil het niet hebben over de boekenschrijvers, daar gaat het wel tamelijk mee, ook al ben je tegenwoordig nooit ergens helemaal gerust op. Dat laatste zal wel komen doordat onze tijd modern is. Maar de dichters, zie je. Ik voor mezelf geef veel om gedichten en voordragen. Op de J.V. al. Ik heb zogezegd een letterkundige aanleg. En toen ‘Ontmoeting’ werd opgericht, was ik in mijn nopjes. Je kon nooit weten, misschien werd het wat. Ik heb een paar gulden afgeschoven en daar heb ik geen spijt van gehad, vàst niet. Maar om op die dichters terug te komen. Ik denk na een paar nummers: die jongens zitten daar zonder goeie christelijke gedichten. Goed, ik stuur een gedicht op, dat ik zelf gemaakt had. De dominee (de pastor loei, zo noemen we hem op de vergadering van Woordbloei, dat is onze letterkundige vereniging en hij is ere-voorzitter), de dominee vond het een mooi gedicht en die zal 't toch zeker wel weten, want hij heeft gestudeerd en hij leidt de gemeente en een gedicht moet voor de gemeente zijn.
Het gedicht komt terug. Goed, vergissen is menselijk. Maar 't tweede komt ook terug. En gisteren heb ik het elfde ontvangen. Kijk, dat is toch iets teveel van het kwaaie, zal ik maar zeggen.
Ik zou wel es willen weten: hoe zit dat nou in elkaar? Willen jullie of willen jullie niet? Dat is wel een beetje raar gezegd, maar als U het maar begrijpt.
Wat voor gedichten moeten wij nou voordragen op de jaarvergaderingen? ‘Het Haantje van den Toren’ hebben we al zo dikwijls gehoord en al die andere dingen ook.
En nu kunnen jullie natuurlijk met deze brief de draak steken, daar hebben jullie een handje van. Maar je kunt het draaien of keren, het blijft een lam handje. Want de dichters zingen niet voor de gemeente, daar kunnen gijntjes niets aan veranderen en ook geen zwaarwichtige referaten. Wie 't zo goed weet te zeggen, moet 't goed weten te dichten ook, zeg ik maar. Dan moeten de eigen gevoelentjes maar een beetje wachten. Goeie mensen, ik voel ook wel es wat, maar dat zet ik nog maar niet in de krant. Ik eindig hiermee en ik sluit een gedicht in. Het twaalfde. Zal ik ook wel terugkrijgen en dat is helemaal niet erg, als jullie er maar betere voor afdrukken. Die dichters van ons moesten maar es een beetje minder hun best doen om net zo knap als de wereldse dichters te zijn, want al worden ze nóg zo knap, 't deugt in die anderen d'r ogen tòch niet. Dat weet je nou eenmaal. Laten ze maar es gewoon twee keer op een Zondag naar de kerk gaan en begrijpelijke christelijke gedichten schrijven. Daar zijn Ze voor.
Hoogachtend,
G.E. WONEMAN.