Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 389] [p. 389] D.I. Bouman-Eringa Riet Wuivende pluim van het riet, zie je niet, zie je niet, zie je niet, wuivende pluim van het riet, 't lief, dat mij gister verliet? Ik zat en hij zat bij de waterkant, vogels, verdoken in 't riet; ik kuste zijn mond en hij streelde mijn hand, rietvogel, zag je het niet? Maan aan de hemel en maan over 't land, op 't water het licht van de maan, daar zaten we samen dan, hand in hand, maar nu is hij weggegaan. Nu ben ik alleen en nu zie ik hem niet, wuivende pluim van het riet. Nu zwijg ik en treur ik, nu lok ik hem niet, zeg je het, als je hem ziet? Zo stil is mijn nest en zo veilig in 't riet, dat niemand, dat niemand het ziet, ik wacht op het lief, dat mij gister verliet, vogel, verraad me toch niet. Eens keert hij terug, in de maan, over 't land, dan zoekt hij de waterkant, dan neemt hij de vogel, verdoken in 't riet, en koestert mij zacht in zijn hand. Vorige Volgende