die beide even veil waren, op onderzoek uitgegaan. Hij had alleen Bettina gevonden: een jonge holbewoonster, mager en cynisch. Een rasecht uitgehongerd dier, altijd klaar om te happen of te bijten. Omdat het stadje zo dicht bij de grens, de grens zo dicht bij zijn huis, en zijn huis zo dicht bij dat van de burgemeester was, had hij haar mee kunnen smokkelen en bij zich kunnen houden. Sinds zij bij hem woonde was zij veranderd, zacht en aanhankelijk geworden, maar stil, stil en wezenloos.
Zij was nu net als haar moeder twintig jaar geleden was, voor zij in wanhoop over de grens vluchtte naar haar Duitse vriend. Frans hing aan zijn nichtje zoals hij van zijn zuster gehouden had. Hij deed wat hij kon om haar af te leiden en haar belangstelling te wekken. Maar hij wist dat zij haar hart niet voor hem had geopend. De doodse stilte, die daarin, heerste, kon hij maar tijdelijk overstemmen. En 's nachts veranderde die stilte in tumult. Dan zwierf Bettina slapend door het huis. Het kind was als een dode, die ver weg is overdag, maar in de nacht verrijst en rondspookt. Op die onverwachte manier had zij de plaats van Els ingenomen: een symbool van zijn verlies. Het kind. Hij betrapte zich met schamperheid op deze benaming, die hij met zijn nog geen veertig jaren aan een meisje van negentien gaf. Hoe miste hij juist door haar aanwezigheid zijn vrouw. Met haar placht hij voor het slapen gaan om het huis te wandelen, kijkend naar de lichten van de enkele woningen in het bos en luisterend naar de vage geluiden van de verre rivier. In plaats daarvan dit akelige schijnsel buiten de ramen, waarin de boomstammen stonden als stalagmieten in het dodenrijk.
Hij sprong op, pakte een cigaret voor een laatste verdoving, en ging naar boven. De ramen liet hij open, maar hij schoof de gordijnen toe om de lampenschijn buiten te sluiten. Heftig de rook inzuigend ontkleedde hij zich zonder licht te maken.
Frans wendde zich in innige verrukking op zijn zijde, hij kromde zich en strekte de armen uit om te omhelzen. Hij schrok wakker door de aanraking met een klein hoofd en zachte haren. De kamerdeur stond aan en een felle lichtstreep viel over de beide bedden. Bettina lag dwars voorover op de lege rechterhelft, haar gezicht op zijn rechterhand en met haar smalle hand naar hem tastend. Een grote angst zwol in zijn borst, en een ogenblik liet hij zijn hoofd slap in het kussen terugvallen. Toen boog hij zich met bezorgdheid over het meisje heen. Hij durfde haar niet wakker te schudden, hij durfde haar niet te roepen. En toch kon hij dit niet laten duren. Zachtjes streek hij over haar arm en fluisterde haar naam. Zij rolde zich op haar rug en zuchtte diep. Haar gezichtje stond vredig. Tederheid kwam in zijn hart, en met een schorre stem zei hij: Bettina, meisje, kom, word wakker.
Het vreemde geluid deed haar schrikken. Zij kromp licht ineen, sloeg snel de ogen op en zei gesmoord: Wie ben je? Toen vloog zij overeind en snikte, het hoofd in de handen. Frans, achterover liggend in het linkerbed, keek naar haar ranke rug en de gebogen nek, die tussen het neervallende zwarte haar glansde in de lichtstreep. Met korte tussenpozen schokte zij zacht. Plotseling doortrok hem een gevoel van bevrijding. Goddank, zei hij, Bettina, dat het zó niet was. Zij keek niet om. Ik kan niet meer, Frans, steunde zij. Ik kàn het niet meer harden. Word wakker, Bettina, drong hij. Word wakker, ook overdag. Je bent jong. Het leven is rijk. Zoek het in zuiverheid. Wacht. Het is te laat om te wachten, Frans,