Vluchtige notitiën
Hier zet men koffie en over de Zaan......
Er was een gedicht, dat een dialectisch gedicht genoemd werd: er was iemand, die zich de moeite gaf mij er in een knap artikel op te wijzen, dat het een zeer belangrijk gedicht was, ‘want meerbelovend dan 90 pCt van wat sedert onze bevrijding gebundeld en uitgegeven raakte’. Maar er was niemand, die zelfs maar veronderstellen wilde, dat ik niet wist wat een dialectisch gedicht was. En dus heb ik gedaan wat onwetende mensen doen als ze hun knappe medemensen niet volgen kunnen: ik heb het in een boekje opgezocht. Dat boekje heette Woordkunst en het is geschreven door enen Poelhekke. Ik ben ervan bewust, dat mensen, die wèl weten, wat een dialectisch gedicht is, het misschien een kinderachtig boekje zullen noemen, maar ik heb nu eenmaal niets beters. In dat boekje dan komt geen dialectisch gedicht voor. Wel kon ik er in vinden wat een gedicht is, namelijk een vorm van woordkunst, maar daar werd ik niet zo erg veel wijzer van. Dat weet mijn tante ook! had ik bijna gezegd.
Toen heb ik iets gedaan dat mij als iemand-die-niet-weet-wat-een-dialectisch-gedicht-is misschien niet past: ik heb geprobeerd dat belangrijke gedicht te lezen. Dus net te doen of het geen dialectisch gedicht was, maar zomaar gewoon een gedicht, om het in andere woorden te zeggen. En zo ben ik dan aan de regels
Ik weet niet of gij mijn gedichten leest of tussen de leefregels van mijn geest, maar ik ben vreemder dan......
toegekomen.
En toen ik daar eenmaal was, kreeg ik behoefte om er behalve het hoofdstuk ‘Ritme en metrum’ in datzelfde boekje ‘Woordkunst’ een nóg kinderachtiger boekje bij te halen. Maar dat kon ik niet doen, want ik heb indertijd, toen ik met goed gevolg het Mulo-examen had afgelegd, het boekje in moeten leveren, aan de hand waarvan men mij de Nederlandse spraakkunst onderwees. Gelukkig is er in mijn onderbewustzijn het een en ander uit dat boekje blijven hangen, o.a. deze zin: ‘Hier zet men koffie en over de Zaan’, en de bovenaangehaalde regels uit het dialectische gedicht haalden deze zin opeens weer naar mijn bovenbewustzijn. Tegelijk schoot het mij te binnen, dat de schoolmeester, die dat heel kinderachtige boekje geschreven had en wiens naam ik mij niet kan herinneren, betoogde, dat een zin als ‘Hier zet men koffie en over de Zaan’ een geval van ongeoorloofde samentrekking en dus onzin was. En toen ik de bovenaangehaalde regels nog eens heel nauwkeurig vergeleek met de naar boven gehaalde zin, werd het mij duidelijk, dat ze inderdaad nèt zo'n geval van ongeoorloofde samentrekking en dus onzin waren.
Daar zit ik met het dialectische gedicht. En Poelhekke beweerde nog steeds wat mijn tante weet, namelijk, dat een gedicht een vorm van woordkunst, van taaikunst is. Taaiverminking als ‘Hier zet men koffie en over de Zaan’ kan toch nooit een vorm van taaikunst zijn, zo redeneerde ik. Men mag mij voorhouden, dat het geen dialectische redenatie is, maar volgens mij is het een logische redenatie. Uit deze redenatie volgde, dat het dialectische gedicht geen gedicht was. En dat het dus ook geen belangrijk gedicht was, ondanks het knappe artikel.
En nu heb ik ontzettend veel respect voor mensen, die weten wat ‘dialectisch’ betekent: zij zullen het vast in buitengewoon knappe boeken gelezen hebben. Maar ik vind het zo jammer, dat ze zo nu en dan niet eens even in Poelhekke en/of een beknopte Nederlandse spraakkunst kijken. Dat zou hun heel wat moeite van knappe artikelen kunnen besparen. Want al heet iets nu een dialectisch gedicht, men zal toch altijd moeten beginnen met na te gaan of het al of niet een gedicht is. En als het dan blijkt, dat het geen gedicht is, maar onzin (al of niet dialectische) dan hoeft er toch verder geen woord meer over gezegd?
Gerda Meylink.
Migraine
Ik krijg migraine van mijn naaste,
de man is anders niet de kwaadste,
Ik kan me met geen veertien dienders
dik maken om zijn politiek;
hij heeft het over 't weer en ‘kienders’
Hij windt zich op om de regering,
bestrijdt de veepest en de tering
en 't overbodig vuil op straat.
Hij houdt een praatje met de bakker
maar nimmer is die krentenkakker
de sneeuw bij maanlicht ingestapt.