Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 295] [p. 295] Nel Veerman Daad en droom Maar morgen, overmorgen vlucht ik. Die altijd wel tot doen weer drijft, ik zal ook doen, maar daaglijks ducht ik een missen dat er overblijft. Doen mieren beter, de getrouwe maar blinde werkers, die niet zien 't geheel, waaraan hun levens bouwen, de zaak, hoog boven wie hem dient? Of is 't de merel, wiens gezellen, het zongezwier, de lichte wind van andre vreugden hem vertellen waarnaar zijn lied hem henenzingt. Ik weet het niet, maar deze ken ik: een wonen aan een stroom - een zucht. Mensch onder menschen, maar nooit wen ik aan leven zonder lichter vlucht. Was er een eerste, licht beginnen? 't Raakte in den dag zoo ver te loor. Het vraagt een steeds weer zich bezinnen een zoeken van 't vertreden spoor. En, vele dagen dragen mede het heimlijk uitzien naar een dag die in zijn avond klaar de vrede van 't doen en het gedroomde zag. Die moet toch zijn en ergens wezen, werd hij in doen vergeefs gezocht, misschien dat hij eenmaal langs deze weg van zeer stil zijn komen mocht. [pagina 296] [p. 296] Dit was de dag, waarop geen vragen net onbevredigd doen verbrak. Hier kwam de volheid in het dragen van vruchten aan een bloesemtak. Dit was het zingen in het werken, het werken, licht als een gezang, want beider aandrift was de sterke en niet te dooven liefdedrang. Dit was het ware, groote bouwen der stad, die ruim uit tuinen rees, waar 't warme hart, 't oprecht getrouwe, de weg recht naar de daden wees. Vorige Volgende