Vluchtige notitiën
Waarschuwing
In ieder mens schuilt een dichter. Láát hem schuilen. Hij is gelukkig. Komt hij om de een of andere miserabele reden toch uit zijn schuilplaats te voorschijn, ga dan heen en leer worstelen, opdat ge hem op ieder gewenst moment met een dubbele nelson de nek kunt breken. Ontkomt hij aan deze greep, dan is alles O.K., want de echte dichter in de mens kan niet sterven. Dan is het dus zover. De dichter, die in U school, heeft zich ongelukkigerwijs gemanifesteerd. U schrijft gedichten. U moet. Ze wellen in U op, U kunt het niet laten. Het borrelt in U. Het zingt in U. Het kriebelt in U. Het doet allerlei vreemde dingen in U. En dan heb je het gegooi in de glazen. De regels rijen zich:
Ik noem maar wat, zoals het op 't ogenblik in me opborrelt en langs de wanden van mijn hart omhoog krabbelt. Ik denk, dat dit een gedicht is. Eerst dat stemmingsbeeld van de zon waartegen wij, twee gelieven natuurlijk, als zwarte silhouettten tegen een rode achtergrond staan afgetekend. Je ziet het voor je. En dan komt die verrassende wending, die toch natuurlijk is. Een late wandelaar, een zwerver wellicht, sluit zich bij ons aan. Je hoort hem als 't ware ‘Hé’ zeggen. Mooi. Maar nu wil ik U toch een ernstige vraag stellen. Moet dit nu al direct overgetypt en met een begeleidend briefje en een postzegel erbij naar de redactie van een tijdschrift? Vergeet niet, dat het twintig (2 × 10) cent kost aan U en minstens dertig aan de redactie, want het moet van de ene redacteur naar de andere en zij moeten er allemaal ‘tegen’ bij zetten. Het is natuurlijk een goed gedicht, maar is het zó goed, dat P.T.T. er vijftig cent aan mag verdienen? 't Is economischer om te wachten tot er een twintigtal uit de klare wel van Uw hart is omhoog geborreld. Dat kost misschien 5 × 15 = 75 cent, of per gedicht 75:20 = 3¾ cent. Dat mag de pet niet meer drukken. Bovendien is het met de redactie van een tijdschrift precies eender als met U, wanneer U een nieuw behangetje moet hebben. Als de behanger met één staaltje komt, stuurt U hem terug, maar uit een collectie van twintig staaltjes kunt U in de regel wel keus maken. Maak U overigens, ook als U twintig staaltjes van Uw dichtkunst bij elkaar hebt, geen illusies. Ik heb een vriend, die al twintig jaar heeft ingezonden, zoals een ander al twintig jaar in de Staatsloterij meespeelt. Allemaal nieten. Hij had 263 briefjes in een speciale klapper waarin hem werd medegedeeld, dat men met belangstelling van zijn werk had kennis genomen, dat het ongetwijfeld aardige aanzetten en aardige regels had, maar dat het nog typisch de fouten droeg van de beginneling. Bij
leven en welzijn wordt hij dit jaar 93. Hetgeen op zichzelf weer troostrijk is. Je kunt er dus oud bij worden. Terwijl aan de redacties van tijdschriften in de regel maar een kort leven beschoren is. Op hun tweede jaar worden ze gewoonlijk al grijs. Dit maakt echter mijn waarschuwing niet overbodig. En daarom zou ik willen eindigen, zoals ik begonnen ben: In ieder mens schuilt een dichter. Láát hem schuilen. Hij is gelukkig. Komt hij om de een of andere miserabele reden toch uit zijn schuilplaats te voorschijn...... Enzovoort. Bovenaan weer beginnen. Deze dingen kunnen niet genoeg herhaald.
Krijn Q.