Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Lidy van Eijsselsteijn De blinde vogel Ik zing te morgen en avond vanuit mijn kleine kooi, de tedere ogen gehavend - En Gods daglicht was zo mooi! Ik kan de cel niet verlaten, waarin een hand mij sloot. En hoe zou mij de vrijheid baten wanneer ik blind ontvlood? Ik zou de weg niet meer weten, hoezeer mijn hart zich bezint. Ik ken slechts het heimwee, het hete. naar het lied van golf en wind, naar het deinend, wiegend getover van de tak, die ik ontbeer, naar de lichte val van het lover, van zonlicht als gefiltreerd, [pagina 123] [p. 123] de dronk aan het klare water, die ieder verlangen vervult... Ik zing te morgen en avond en nimmer leer ik geduld. En de andere vogel, de kleine, die aan mijn tralies drong, mijn zoete gezel, de mijne, die zo vervoerend zong - Al sla ik de vleugels ten wonde, wat baat het U en mij? Ik ben tezeer geschonden en nimmer word ik vrij. En zoudt gij kunnen leven vlak aan mijn arm gelaat in dit verlangend beven, waartussen een tralie staat? Mijn lief, ik mag U niet binden met mijn verdwaasde pijn. Mijn makker, mijn beminde, ik moet Gods vogel zijn, en storten in pijn en verlangen voor Hem mijn liederen uit, en zing aan Zijn oor mijn zangen, tot Hij mijn kooi ontsluit - Tot een heimwee ongemeten nog ééns mijn vleugels spant, en ik alles zal vergeten en uitrust op Zijn hand. Uit de bundel ‘Gebied zonder Grens’ die bij H.P. Leopolds Uitgevers Mij. N.V. te 's Gravenhage zal verschijnen. Vorige Volgende