Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Lidy van Eijsselsteijn Het ongeschreven lied De nachtwind aan mijn raam is musicus bij Gods gratie, bewogen en volleerd meester van elk instrument: De tedere harp, de hobo, het spinet vol hoofse statie, een cel, bezeten en warm... Slechts wordt hij oud, en absent. Dikwijls dwaalt hij door de nacht, improviseert een verwarde bontgekleurde symphonie, bizar en geniaal. Ik zoek gespannen de lijn in zijn muzikale flarden. Sarabande? Elégie? Syncopen? Een pastorale? Het geluid sterft, als smeltend, uit, maar komt opnieuw naar voren. Nu zingt het, vlak aan mijn hart, een ballade, gedragen en breed - Puur en doorzichtig van klank, volmaakt van kleur en van vormen, waar de kleine menslijke geest woorden noch noten voor weet. O mijn doof en gesloten gehoor! O hart in den blinde bewogen, dat de kleurigste klank niet verstaat, de simpelste wijsheid niet leert - Hart, vergeefs in keer op keer naar Uw eigen diepten gebogen, waar gedempt, als in een bron, een kleine klank resoneert: [pagina 121] [p. 121] O ongeschreven gedicht, te teder van intonatie, in een enkel woord vibrerend, zoekend cadans en maat - Onvoldragen en onverlost, worstelend om Gods Gratie, verward, als de wind in de nacht, en nimmer, als hij, volmaakt! Vorige Volgende