Elisabeth Cheixaou
Foetus
Voor J.G.H.H.
Het heimwee schrijnt, groeit hunkerend groot
Der diepe, moederlijke schoot,
Der vruchtbre eenzaamheid.
Ik ben het mij te zeer bewust,
Dat iedere rust, dat elke lust
Mij vaag en onvolkomen brengt,
Wat slechts het ongeborene schenkt.
Ik sluimerde en deinde mee
Diep in de donkere kom der zee
Waar, in de vocht-doordrenkte grond,
De fijnste vezel voedsel vond.
Een schaduw vormde zich tot vlek,
Tot kruis recht boven deze plek:
God rangschikte, wat in de tijd
Aanwezig was aan erfelijkheid.
O schelp, geworpen op het strand,
Omsloten door een tedere hand,
Die, aan het luisterend oor gelegd,
Slechts monotoon haar herkomst zegtl!
Beide gedichten zijn uit de bundel ‘Witte Donderdag’, verschenen bij D.A. Daamen's Uitg. Mij. N.V., 's-Gravenhage. MCMXLVI.