Ontmoeting. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
IIEen koe loeit luid haar droefenis de avond in en een kind breekt met krijtend geschrei de nacht open.
Maar ik lig, als een stomme, met brandend gelaat en in het niets tastende handen te wachten op de morgen.
Gòd, laat mij éénmaal zijn als een dier en een kind.
Laat mij eenmaal mijn leed uitkrijsen in de duisternis, luid en lang.
Maar laat geen mensen mij horen, alleen Gij.
Want ik haat hun medelijden omdat zij mijn lijden haten.
Laat niemand mij horen dan Gij...... èn die ene die mij verliet......
| |
IIIZeg nog eenmaal die twee woorden, die als zachte witte vlokken vielen uit een zware grijze morgen.
Die als eerste voorzichtige orgeltonen de stilte trillen doen voor het geluid begint......
Ach zeg nog eenmaal die twee woorden, waaronder mijn hoofd zich tot een vrede buigt......
|
|