Ontmoeting. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Het spoor van den scarabaeus(Uit een dagboek)Ga naar voetnoot*3 Sept. 1940Het spoor van den scarabaeus loopt in het zand; het vervloeit, het is niets, daargelaten nog dat het plotseling zichtbaar wordt en even verder plotseling ophoudt, omdat het beestje een stuk steen beklommen heeft, of om een andere reden. Zulk een spoor trekt ook dit boek door het beetje tijd, dat zijn maker ervoor gegeven is en dat hij eraan gegeven heeft. Het begint ergens, indien ge 't weten wilt op de derde September negentienhonderd veertig - de datums doen er niet toe, maar zijn als toegift erbij gezet -; het zal ook ergens ophouden, op een datum veraf of dichtbij, waarover ik me geen zorgen maak en waarop ik een steen zal beklimmen of waarop een steen op mij gelegd zal worden. | |
6 Sept. 1940Essays van Emerson gelezen, met hun zachte, maar losse weefsel, een vroeg impressionisme op het gebied van de als kunst beoefende gedachte en waarin men het 19e-eeuwse braafheidsideaal in verse toestand aantreft. Wie ze, zoals ik nu, honderd jaar na dato leest, ziet de demonische consequenties als dik onkruid tussen de gezonde planten zitten. Vanavond onder het kijken naar de nieuwe maan geluisterd naar de Jupitersymphonie van Mozart. Zonder dergelijke cultuur-rijkdommen in de rug zou het voeren van grote, moderne oorlogen menselijk, en dus letterlijk, onmogelijk zijn. Welk een toekomst voor de cultuur, bij welk een toekomst voor oorlogen. Tot God een einde maakt aan de recreatie èn aan de uitputting, die daardoor mogelijk gemaakt werd en er op volgde. Ik moest de balcondeuren sluiten voor het voorbijrazen van een colonne militaire auto's met rupsbanden, misschien verband houdend met de iedere dag verwachte grote aanval op Engeland. Mozart overleefde Napoleon en de wereldoorlog van 1914-'18; op hoeveel oorlogen is deze hemelse recreatie nog berekend? Augustinus Belijdenissen heb ik nooit geheel kunnen uitlezen. De aanspraakvorm geeft er een exclusief karakter aan, zodat men het eigenlijk niet met andere naar opzet verwante boeken kan vergelijken. De brandende ijver van den bekeerling, hoe ‘erschütternd’ ook, ontneemt veel aan het naïef-menselijke. Ik wil niet meer uit het leven vluchten. Als ik muziek van een Russisch kerkkoor hoor en een vrouwestem met een rijk, mals geluid treedt naar voren om tegen die achtergrond ‘met ziel en zinnen’ - want hoe lichame- | |
[pagina 27]
| |
lijk is deze stem - zich tot God te richten, dan duw ik dat niet meer als vroeger van me weg als iets betrekkelijks, dat alleen maar in de verte aan het absolute herinnert, maar ik zie in dit alles nu iets volmaakts en definitiefs; de hemel is dichterbij, vatbaarder, op aarde in vrouw en kunst voorafgebeeld. Mijn leven lang heb ik gedacht: het ware ligt ver; het dichtbije heeft geen waarde. Van nu af zal dat anders zijn. 'k Heb dus minder afstand nodig, ben ‘bijziende’ geworden, een omgekeerde ontwikkeling als bij de lichamelijke ogen.
Uit vele dergelijke, naast elkaar geplaatste toetsen moet vanzelf de optische werking uitgaan, die aan 't geschrevene een bepaalde kleur, en daaruit opdoemend een bepaalde vorm verleent. Ook het zich bewust maken van die werking speelt bij die werking zelf een rol. Nooit zal het bewuste het onbewuste kunnen doden. De ware intellectueel bevindt zich dichter bij de primitieve staat en het instinct dan de onscherpe geest, die uit het gevoel meent te leven. Is het werkelijk zulk een absolute noodzakelijkheid voor iemand nà Nietzsche, om te proberen dezen na te doen in zijn springen van top tot top? Het is zeer veel, gedachten toe te spitsen tot een scherpe top; het is ook iets ze in het voorbijgaan op te nemen en weer vrij te laten. Nietzsche wil zijn gedachten aan zich onderwerpen en er zijn monopolistisch geestesmerk op zetten; er zit iets eigenzinnigs en...... fabriekmatigs in. Anderen (zo ook ik) willen een gedachte liefdevol opnemen, aandachtig en met genegenheid bekijken en weer vrijlaten op haar bruidsvlucht. ‘Wat is mij aan mijn fabrieksmerk gelegen’, zou zo'n ‘ander’ in Nietzsche's stijl kunnen zeggen. | |
8 Sept. 1940De ideale omstandigheden, waaronder ik zou willen schrijven, die mij dus als een maximum voorkomen, zijn, vanuit de eisen van goede schrijfkunst gezien, een minimum. Ze zijn: een zo juist door slaap of rust verfrist lichaam, een schoongewassen en bij de kin geschoren huid, een lichaam zonder afleidende of onrustig makende behoeften, schone kleren, een opgeruimde kamer met frisse lucht, een heldere geest zonder vertroebelende herinnering, een stemming zonder bitterheid, onrustigheid of zo iets en dan een betrekkelijke stilte in de omgeving. Dit alles als ik ga beginnen. Ben ik er eenmaal ‘in’, dan komt er niets meer op aan.
De lectuur van Ortega is me niet meegevallen. Leest men een poos van die cultuurbeschouwingen achter elkaar, zoals van Nietzsche, Huizinga, Ter Braak of Ortega y Gasset, dan krijgt men een gevoel van tegenzin. Men zou de tijd als een nieuwe, bezettende macht kunnen zien; de cultuurhistorisch belezen intellectueel als iemand, die vóór de bezetting een rol speelde in het politieke of publieke leven en die nu probeert zich tegen de tijd te handhaven, ja er boven te blijven. In al die beschouwingen voelt men de pogingen van het door wetenschap gescherpt en gevoed verstand zich tegen 't leven te verweren en 't de baas te blijven. Cultuurhistorische beschouwers zijn leerling-zweefvliegers, die vergeten dat ze landen moeten of hoe ze landen moeten. Op nog meer afstand gezien zijn hun beschouwingen dorre blaêren, die door de grondwinden opgeworpen worden en er korter of langer tijd op blijven ronddrijven. Zelfs de Christendenkers, zoals Augustinus en Pascal, zijn van dat element, dat zo men- | |
[pagina 28]
| |
selijk is, niet helemaal vrij. Maar zij hebben het althans over ‘uitkomsten tegen de dood’. De anderen loven het leven en verzwijgen de dood, treden die althans nooit met open vizier tegemoet. Wanneer een wijsgeer al te glad en vloeiend wil gaan schrijven, ziet men pas goed hoe naakt en armelijk de grond van zijn geesteshouding is. Waarom worden die Socratische of Platonische gesprekken altijd in een idyllische omgeving gevoerd en niet b.v. bij een mijnschacht na een ramp, op het slagveld of tijdens een bombardement? Al was het maar tijdens een bevalling. Vervalst de gedekte tafel of de mooie entourage niet onmerkbaar het denken en spreken?
De in dit aantekenboek gevolgde methode, de gedachten niet tot hun laatste mogelijkheid aan te scherpen, doch ze min of meer onbekommerd op te schrijven, heeft z'n nadelen, maar brengt ook winst met zich mee. Overigens is een element van teleurstelling aan elk opschrijven verbonden. | |
10 Sept. 1940Vanmorgen kwam de oude gedachte weer eens bij me op, hoezeer van invloed op de wereldgeschiedenis het feit van de kortheid van ons leven is. Ik heb nog nooit in mijn lectuur een beschouwing aangetroffen, die hieraan volle aandacht wijdt. Een paar bladzijden terug had ik het over die wijsgeren, die met hun rug naar dat grote zwarte gat, de dood, staan. Bij hen lijkt de kortheid van het leven geen punt van overweging uit te maken. Toch is de zekerheid van ons levenseinde van grote invloed, ongetwijfeld ook bij hen. Is het ‘après nous le déluge’ en b.v. de starheid van Poincaré in de jaren na de eerste wereldoorlog niet meê verklaarbaar door de geheime wens: ‘Als 't mijn tijd maar uitduurt’? En die tijd is ‘voorts kort’. Vandaar kortzichtigheid, en haar gevolgen. -
Veel oude gedachten, die zich nog nergens aan hebben kunnen vasthechten, vinden nu uiting als ze weer eens duidelijk komen bovendrijven. Vanavond door de radio pianomuziek van Debussy gehoord. Ik probeerde ze te horen zoals ze in de tijd van het ontstaan moet hebben geklonken, in de Frans-burgerlijke muzikale sfeer: revolutionnair, gewaagd, decadent. En wonderlijk: later hoort men de tijd erin. Wij zien een vroegere tijd met de ogen van de representatieve kunstenaars vàn die tijd: Luthers tijd via Holbein, Cranach, Dürer; de tijd van Napoleon door de ogen van die stijve academici, de tachtiger jaren met de pseudo-bijziende ogen van Breitner en andere impressionisten. Is dit vervalsing van het tijdsbeeld? Of moet men zeggen dat dit de enige mogelijkheid is om een tijd later te kunnen ‘onderscheiden’? Men zou dus de uitspraak durven wagen, dat de representatieve kunstenaar zijn tijd hierin vooruit is, dat hij in staat is hem af te beelden in zijn kunst. De anderen zitten er met hun neus boven op en zijn niet in staat afstand te nemen. Er zou nog veel te zeggen zijn over karakteristieke verschillen tussen grote kunstenaarsfiguren uit dezelfde tijd, hun vertegenwoordiging van bepaalde aspecten daarvan en een min of meer vage synthese, die in ons ontstaat. Ook over 't geheimzinnig contact tussen de tijd en den kunstenaar, die meent zijn eigen ideaal na te jagen en eindigt met in zichzelf zijn tijd af te beelden. Maar hierin treden is 't doel van dit dagboek niet, tenzij zich spontaan oordelen hierover in mij blijken te hebben gevormd. Wat ik nu heb ‘ervaren’ is dit: de echte ‘moderne’ kunst van elke | |
[pagina 29]
| |
tijd blijkt later de beste, althans meest beklijvende verbeelding vàn die tijd te zijn. De kunstenaar is vaak zijn tijd vooruit; zijn werken zijn dit, strikt genomen, niet. Bij zulke overwegingen moet men overigens niet te lang stilstaan. Ze hebben iets dodends, zodra ze niet meer vanzelf in ons oprijzen. | |
17 Sept. 1940De dichter J.H. Leopold spreekt van zichzelf als van ‘dezen’. (‘Al 't antwoord en al het verweer van dezen’ bij voorbeeld.) Hij wijst zichzelf als het ware met de vinger aan. De andere mensen zijn ‘zij’, met wie hij eeuwig in strijd is. ‘Nakomelingen laat u raden, geloof hen noch ten goede, noch ten kwade.’ In deze vacantieweek in Amsterdam schilderijen gezien van Jelgerhuis, Koekkoek, Kruseman en Schelfhout. ‘Brave’ kunst.
Op mijn leeftijd (46 jaar) is men oud genoeg om op verschillende punten tot resignatie te komen, maar te jong om veel over resignatie te willen spreken. Als men pas op een zeker punt tot resignatie gekomen is, wordt deze ‘verworvenheid’ verzoet door de kennismaking met iets nieuws. Het is eerst iets verrassends, als het feestelijk verkleuren van het bos in de herfst. Pas later ziet men de dood erin. Resignatie, ontzegeling. Telkens een levenszegel los. Van de week zag ik hoe de resignatie zelfs oud kan worden, als een plant, b.v. als een dertig jaar oud klimopgroeisel langs een muur, met oude en nieuwe bladen, vuil en zwart van stam, en waarin muizen huizen. Resignatie is ‘zoet in de mond, maar bitter in de buik’ (vgl. Openbaring). God brengt sommigen ter wereld met cultureel verantwoordelijkheidsgevoel en met het idee van een levenstaak, terwijl Hij toelaat, dat daarvan slechts een zekere fractie wordt verwezenlijkt. Zijn wil geschiede. | |
18 Sept. 1940Tussen sommige gedachten varen we heen en weer; andere laten we achter ons als huizen bij een aanlegsteiger, die we eerst nu in hun samenhang overzien. Meen niet dat ik alleen vervuld ben van wat in dit boek wordt opgetekend: onder het opschrijven had ik het al achter mij gelaten, weer eens, voor lang of voor goed. De poëzie is het geweten van het proza. De houding van het proza ten opzichte van de poëzie is: schaamte; de houding van de poëzie tegenover het proza is geen ‘houding’, zij ziet geen proza. Zij bedient zich van de spraakmiddelen en woordenschat van de gewone taal, souverein en vorstelijk. Door haar doen maakt zij het proza zonder strijd tot onderdaan en discipel. Een prozaïst leest poëzie met bekoorde zinnen en een beschuldigd aesthetisch geweten.
Rilke's rijm is een wonder. Het komt langzaam, verrassend en op tijd en houdt de gang van het vers éven in, om in die kleine stilstand den lezer gelegenheid te geven de nieuwe sterrenstand van het vers te bewonderen. | |
[pagina 30]
| |
tekening als een liefkozing, om een uur stilte, waarin ik overging als in een ander vertrek, met gedichten, zachte kinderlijk-wijze muziek aan de rand van het gehoor en een lichte slaap als in een blauwe schaduw van een kamer aan een berg bij zon en water. Arm en eerzuchtig is het verstand dat alleen maar op verrijking van het gewetene uit is. Midden in natuur blijft het vreemd aan het natuurlijke. Een minuut zonneschijn is een archief aan schoonheid. Aan mijn rechterhand valt op het vloeipapier licht door een goudvissenkom; daar trilt het licht als water en zwemt de versmalde schaduw en de gespreide staart van een bewegelijke kleine vis met wisselende duidelijkheid over de roze grond. Wie hiernaar wil kijken moet niets anders in zijn gedachten hebben, of dat andere moet zich daarmee willen verbinden, zoals mijn schrijvende hand en mijn boven het water vaag verdubbeld beeld dat doet, die ik nu op de naar mij toegekeerde bolte van het visglas ontdek en waardoor gebroken vissen varen. Men kan rijpen door veel denken en studeren, een bleek rijpen, dat met een bijna verstorven menselijkheid kan samengaan; men kan ook rijpen als ooft in de zon, een vergaren van alle uren waarin men iets van het aandachtige en zorgeloze kind in zich had. Oud worden zonder dat men het merkt en een soort onbestudeerde wijsheid in zich verzamelen als zonnewarmte in dingen van de natuur. ‘Zijn als de kinaeren’ op deze wereld, tegenover alles wat God daarin nog geeft en laat. Zorg in de zin van wat Christus afkeurt is ziekte en gif. Het wonderbare, soepele organisme van 's mensen lichaam en geest kan veel gif verdragen, maar verwelkt en sterft er ten slotte aan. Christus' woorden bewaren, maar in het hart. Wat onder onze ogen in de wereld gebeurt (b.v. nu de strijd om Engeland) nemen wij waar, maar het heeft ons eigenlijk nog niet bereikt. Het geluid, het licht, heeft tijd nodig ons te bereiken. De oorlog kan in het tegenwoordige ons verdoven, ja doden, maar niet op datzelfde ogenblik ons ‘plastisch’ (zou ik bijna zeggen) ‘bereiken’. Noem ons niet ongevoelig of dom als deze bladzijden niet weergalmen van die schrikkelijke actualiteit en begrijp dat de schaduw van deze goudvissenstaart, die mij wèl ‘bereikt’ en voor mij wuift met al de vanzelfse pracht van het geschapen kleine leven, evenzeer actualiteit is. Hoe zouden wij bommen kunnen verdragen zonder goudvissenstaarten. Hoe zouden de soldaten de oorlog kunnen verdragen zonder de kleine ervaringen van een geslaagd vrij uur, die tegen een veldslag opwegen. Bloemen en andere kleine geschenken aan zieken of gewonden erkennen dat ook zij medicijn zijn. Hoezeer dan voor ons die nog gezond mogen zijn. | |
21 Sept. 1940.In mijn leven zit geen kopij voor een biografie, tenzij zulk een, die weet te vinden. ‘De wereld heeft het hare lief.’ Zij vraagt talentvolle concepties in levert en werk van een aards gericht en geleefd leven, want ook het aardsgerichte leven is moeilijk, ondanks de ‘breedte’ van de weg. Wie veel over gezondheid en levenskracht schrijven, zijn meestal ziekelijk. Korte levens hebben vaak een snel en meeslepend tempo. Als men een type als ...... hoort, wordt men bijna bang dat hij geen lang leven voor zich heeft. Wat is tenslotte ‘vaart’ in het leven? Een dahlia groeit snel en een eik langzaam, maar elke plant groeit met het tempo, dat erbij past. ‘Vaart’ is een betrekkelijk begrip. Zijn de sterren minder | |
[pagina 31]
| |
levend, omdat ze ‘langzaam’ gaan? In een zeer grote ruimte verliest zich de snelste ‘vaart’. De levensruimte om ons heen bepaalt het subjectieve beeld van de ‘vaart’. Laat niemand ‘achterblijven’ (in de Bijbelse zin van Paulus' en Petrus' vermaningen in de brieven) bij de vaart, die bij zijn ruimte past en waarnaar hij geoordeeld zal worden. Dweperij is o.a. een hardnekkig en ook in de ‘gesloten uren’ willen verblijven in een van licht en lucht afgesloten, oververhit ‘heilige der heiligen’. Zelfs het heilig Avondmaal is op een betrekkelijk korte tijdsduur berekend. Het is berekend op zijn nawerking, 't verteren en in het bloed opnemen van brood en wijn. Leven is niet enkel eten, maar eten om te gaan ‘in de kracht derzelver spijs’ en in dat licht bezien is het nog een bizondere genade, dat aan het eten en drinken zelf een aparte glans. als het ware om zijns zelfs wil, wordt verleend. Het ontstaan van goed proza is gebonden aan een constellatie, waarin goed verstaan in enigszins brede kring regel geacht kan worden. Het bespeelt de door lectuur gevoede verbeelding van den lezer. Hoe speelser en met hoe minder krachtsinspanning, met hoe minimaler middelen dus, dit gebeurt, des te doeltreffender is zijn werking. Het tekort aan begrip bij het grote, christelijke lezerspubliek dringt elke literaire uiting in de richting van de preek. Het dode snijdt niet alleen bestaand leven at, maar verhindert ook mogelijk leven tot leven te komen. Die dubbele functie van de dood (het dod en van het levende en het verhinderen van het bijna-levende tot leven te komen) is door Christus in Zijn ontzettende toespraak tot de Farizeën scherp aangegeven. Maar al kunnen we honderdmaal zeggen: ‘ik had de omstandigheden tegen mij’, we voelen ons toch schuldig voor het ontbreken van dié bloei, die bij de meest gunstige constellatie mogelijk zou zijn geweest. De mens is begrepen in het verbond, dat het op zijn leven begrepen heeft. Lenig, licht, verfijnd proza kon de 18e-eeuwse Fransman schrijven, omdat hij voor een dergelijk speels intellect bij zijn lezers schreef. Het is vergeefs in Holland lenig en speels te schrijven. Het ‘lichte’ moet er reeds zijn, voor het in proza is. De tekortkomingen van onze schrijvers zijn onze tekortkomingen; hun deugden klagen ons aan. Ze hadden zoveel schitterender kunnen zijn. |
|