Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Andries Dongera Postludium (in mineur) Mijn blonde meisje in je smalle kist, ik stapel verzen op jouw graf als zoden, misschien drijft één op deze middagmist terug: 'n retourbiljet uit 't rijk der doden. Toch leef je nog in 't zelfde kleine land, nog blijf je door de winkelstraten lopen, om sokjes, tandpasta en maandverband en misschien ook eens mijn roman te kopen. En 'k weet je zittend naast mijn jeugdportret, soms bladerend in vaak gestreelde brieven en vragend aan het kille, strakke bed: Waarom dat smal ravijn tussen gelieven? Soms in de stad - projectie van mijn hart - zal ik jou in de hoofdstraat tegenkomen, het ogenblik, waarop 't heelal verstart, betoverd door de kus der oude dromen, die zeker van de machten van hun kring met ons gaan staan te lachen en te praten in 't milde licht van de herinnering. Maar na de handdruk donkren alle straten. En ieder huis begroet ons met zijn lamp: Het licht zou graag de zieke harten drenken. Maar feller tourmenteert door ons de kramp van het besef zich niet te kunnen schenken. En daarom loop jij eenzaam naar je huis, verrast straks je vriendin met babykleren en poetst je hart zo blinkend als 't fornuis, zegt: All O.K. en gaat in Freud studeren. En ik strijd voort als vaardig Calvinist - de oogst dient voor den groten Heer geborgen - Maar 't hart verliest in grauwe middagmist de laatste hoop op liefde's zomermorgen. Vorige Volgende