| |
| |
| |
Lidy van Eijsselsteijn
Kleine trilogie van leven en dood
I
Ongeborene
(Dies prees ik de dooden, die alreeds gestorven waren, boven de levenden, die tot nog toe levend zijn -
Ja, hij is beter dan die beiden, die nog niet geweest is, die niet gezien heeft het booze werk, dat onder de zon geschiedt.
Pred. 4: 2-3)
Ik weet het: nog weinige dagen
en ik moet uit mijn duister gaan
en afscheid nemen: voldragen
Uit mijn smalle bedding treden
en gaan door de bloedende poort,
en duizelend worden gesneden
van waar ik mij klem: dit koord -
En aan de diepten ontstoten
waarin ik mijn oorsprong weet,
mijn ogen onwillig gesloten
waak ik op, en ik schreeuw van leed......
En mijn blik, de weerloze, trage,
wordt opengerukt naar het licht -
En ik hef naar het rode dagen
verblind, mijn afkerig gezicht.
Waartoe dit andere leven!
Vaak riep het mijn naam aan de wand,
maar ik voelde het teder beven
van de smalle, geliefde hand,
| |
| |
of zij haar broosheid wou schuiven
tussen mij en een nieuwe nacht -
Of na dit dragende duister
een diepere duisternis wacht.
Ik weet van het bloed het bonzen
van angst aan de diepe wel
en krom mij getroost naar de donzen
wand van mijn enge cel......
De doden, zij hebben vergeten
van het leven de felle beet,
zij kennen de diepe vrede
waar de levende niet van weet,
en beter is mij dan die beiden
in mijn ongeboren bestaan.
Helaas. Reeds rijst het getijde.
Ik moet uit mijn duister gaan.
| |
II
De Levende
Soms sluit ik siddrend de ogen
en ik denk: ik lééf, ik lééf -
Of mijn hart is uitgetogen
naar diepten, waarvoor het beeft -
Of een hand de steen heeft genomen
van de bron, die het leven heet,
en ik sta hijgend gebogen
en mijn mond is droog en heet -
Maar ik wacht nog, en aarzel te drinken,
één adem-benemend moment:
Zal de ziel niet stromend verzinken
die de dronk van het leven kent?
Die ééns de lippen doopte
haar diepten, teder en fel,
| |
| |
donker en nimmer doorgrond,
of de willige warme weelde
van een mond aan een andere mond,
van al wat ademt en leeft,
die leed en verlangen geeft -
en dit alles doorééngemengd......
die aan deze bron zich drenkt?
Ik hoor het glinsterend glijden
dat murmelt en nuanceert,
terugwijkt, als met het getijde,
de volheid van gans te leven
waarvan ik elke trilling begeer,
dat mijn kleine wezen doet beven
en breekt mijn laatst verweer -
Tot ik op de knieën gezegen
en de golf komt naar mij gestegen
en ik drink, en ik weet: ik lééf,
ik lééf - o te mógen beleven
hoe dronken een hart kan slaan!
Mijn donkere bron, mijn eigen,
ik wil tot Uw diepten gaan,
mag het zoet of bitter zijn,
in den blinde in U verzinken
volkomen, in lust of pijn -
Tot een kleine teug van Lethe
mij Uw laatste geheim beduidt,
en ik eindelijk U vergete,
als Gods hand weer de steen voor U schuift.
| |
| |
| |
III
Dit graf
Ao 1616 De 6 Feb. is im Hern gerust de erbar J - R-,
Hopende en sal opstandinge dor Christum Hiob 19: 26.
(Oude grafinscriptie)
In dit smalle graf besloten
lig ik oud en zeer bereid,
de voeten getroost ten Oosten
gestrekt, en ter Eeuwigheid -
Verzadigd van zien en horen,
van het proeven van lust en leed......
Hoe heeft het de zin verloren
sinds ik deze stilten weet!
En is dit gelaat nog het mijne?
Hoe ligt het daar ongekwetst,
vervaagd en vertederd van lijnen
door het felle leven geëtst?
Ik weet nog: ik lag als zinkend
in een diepte zonder grond,
de bittere beker drinkend
die de Dood dwong aan mijn mond,
en wist mij weerloos genomen
gerukt van de laatste band -
Dan was er vrede. Volkomen.
Mijn hart ontgleed aan zijn hand.
Verbaasd in de witte stilte
sloeg het aarzlend zijn laatste klop -
Maar hoe ontsteeg het zijn kilte
als de vlinder aan de pop?
Hoe is zij glanzend ontgleden
aan de as, de sierlijke vonk?
Ik weet slechts, dat ik de vrede
uit dezelfde beker dronk -
| |
| |
Want de Hand was warm en zeker
en zijn kristallijnen beker
Kleinzoon, buig niet Uw brede
schouders in leed naar mijn graf.
Proef een weinig van mijn vrede,
in dit smalle graf bevestigd
ligt slechts veler dagen som -
Hoor, de houtduif koert en nestelt
in de hoge beuken rondom -
Laat getroost, in de aarde besloten,
de grauwe, verlaten cocon.
Wend Uw jong gelaat ten Oosten
naar dáár, waar het Licht begon......
Uit de bundel: ‘Gebied zonder Grens’, die bij H.P. Leopolds Uitgevers-Mij. N.V. te 's-Gravenhage zal verschijnen.
|
|