Ontwaking & Nieuw Leven. Nieuwe reeks. Jaargang 10
(1910)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 230]
| |
De DichterGa naar voetnoot(*)I.Voor Ary Delen. Zoo vindt gij ons te saam geschaard
Om arbeids nimmer kouden haard
In schemeruchtends zalen.
De nooddruft stookt het spelend vuur,
Een onzer kort den dageduur
Met zingende verhalen.
En bij het moeizaam werk dat nooit
Gereed zal zijn en schoon-voltooid,
Is hij de troost-bereider;
Is hij het die ons mijmren wijst
Een weg die hij als zeker prijst
En voorgaat als de leider;
Is hij het die het werk van spoel
En weefgetouw een hemelsch doel
Verklaard wil onderschikken.
En nochtans glijdt gedwee en zacht
Ook déze dag in 't bed van nacht
Tot aan nieuw morgenschrikken...
| |
[pagina 231]
| |
En ook die morgen wordt een dag,
Die d'ouden ijver bezig zag,
En zóó een jaar van dagen.
En zoo weer jaar aan jaar gereid
Tot in onpeilbare eeuwigheid:
Een bleeke snoer van vragen.
Alleen die zanger bij ons werk
Blijft blij en in 't vertrouwen sterk
Dat 't einde 't werk zat wijden.
Wij die al de ééndre dagen zien
Noemen hem lachend dwaas misschien,
Wijl wij hem zoo benijden.
| |
IIVoor Dirk Coster O lust en angste en zorglijkheid
En onverzoete pijnen,
Hoe grift gij in dit strak gelaat
Uw bitter-scherpe lijnen.
En o gebogen-moeizame arbeid
Op 't ongeploegde land,
Hoe kromt gij wrang de slanke vingers
Dier bleeke en hoofsche hand...?
‘Alleen opdat dit strak gelaat
Eéns overluid zal spreken
Van dingen, die door traan of klacht
Als woorden zullen breken;
‘Alleen opdat die vaste handen
Eens voeren teekenstift,
Die in de gave hemelvelden
Der goden fluistring grift’.
JAN GRESHOFF.
|
|