Ontwaking & Nieuw Leven. Nieuwe reeks. Jaargang 10(1910)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Verzen I Een droom der goden (Platoon. Phaidros, 256 D.) Dit zal een band voor heel ons leven wezen, Dat ik met u dien droom van Platoon las, En dat wij saam 't verlangen heerlijk prezen, Dat, altijd pijn, toch altijd blijdschap was. Een zachte lamp hing boven ons te stralen, Een gouden licht dreef droomend om ons hoofd, Wij zagen 't niet, - het lied dier zuivre talen Had ons 't besef van dezen schijn ontroofd. Wij hoorden naar die vreemd-doorzongen monden, Wier juichend woord mijn stem weerklinken deed, Wijl uit hun klank zóó groote gloeden bronden Dat onze ziel in hunnen praal vergleed. Doch éénemaal hief ik mijn blinkende oogen, En zag, vervroomd, uw flonkrende oogen aan, Ik wist: ook gij, gij zaagt den glans-omtogen, Bezonden stoet der eeuwge goden gaan. Toen vingen wij den onbereikbaar verren Verreinden schijn van hun onsterflijkheid, - Rondom hun hoofd: een kroon van duizend sterren, Om hun gewaad: een gouden brand gespreid. [pagina 24] [p. 24] Ik zag uw oog en hoe daar uw verlangen Naar gindschen gloed een vuurge vlam ontstak, Een hel berouw, dat op haar aardsche gangen Ook uwe ziel den vlucht der vleugels brak. Ik voelde dan, hoe in die zelfde stonden Gelijke droom mij schroeide in 't siddrend hart, En hoe, wellicht, straks uit ons beider monden Een klacht zich wrong door 't weer ontglansde zwart. Maar dat wij ééns de flikkerende goden Langs 't zilvren pad des hemels zagen gaan, Dit is een beeld, dat noch bij 't morgenrooden, Noch in den dag ons peinzen kan ontgaan. En dat wij saam dezelfde droomen zagen, Verlangend naar een zelfde onsterflijkheid, Dit houdt voor ons, in alle en alle dagen, Een beker liefde in eenigheid bereid. [pagina 25] [p. 25] II ...My restless spirit never could endure, To brood so long upon one luxury, Unless it did, though fearfully, espy A hope beyond the shadow of a dream... Keats, Endymion I, 854. Daar glanst geen vreugde in 't doovend avondrood, Daar dwaalt slechts leed om droomen die bekoorden, En 't reutlen van een zwaar doorweende nood Om 't heet verdriet dier droomen die vergloorden. En ik, bedroefd, treed langs de dorre boorden Van den ontglansden en verzanden stroom, - En peins 't geheim der vreemde en stille woorden: ‘Een hoop voorbij de schaduw van een droom...’ P.N. VAN EYCK. Vorige Volgende