| |
| |
| |
Kronieken
Letterkunde.
Charles Guérin par Jean Viollis. Paris, Mercure de France, 1909. fr. 2.
Een mooi boekje, voorzien van talrijke portretten. De studie- en levensschets werd met zorg en smaak, met liefde en bewondering geschreven door J. Viollis, de fijngevoelige, simpel en toch geschakeerde schrijver van het wonder-intieme boekje dat Petit-Coeur heet.
De vroeggestorven dichter Ch. Guérin (1873-1907) kon geen biograaf treffen, meer verwant door eigen zielsverfijning, door bescheiden innigheid om door te dringen in zijn leven en werk. De ziel voelt en onderscheidt beter, begrijpt meer dan de geest. De dichter die in zelfkennis getuigt: ‘Ne cherchez pas les pourquoi, les comment... j'étais appelé à souffrir’, en zijn rusteloosheid die hem van plaats tot plaats dreef uitstekend doet begrijpen door de woorden: ‘Quand vous avez mal aux dents la nuit, vous vous promenez de chambre en chambre, n'est-ce pas? Eh bien, j'ai toujours mal aux dents.’; vond in Viollis iemand die hem mooi en edel zou inleiden bij het publiek en nog beter doen waardeeren.
Wie L'Homme intérieur schreef, verdient onze bewondering als schepper van zeer menschelijke innigheid. En dichters, ware dichters zijn schaarsch in alle tijden.
| |
| |
J. Viollis schonk een boekje om van te houden, vol stille bewondering voor Guérin, die het voorgevoel had dat zijn levensloop kort zijn zou, rijk aan inwendigheid, en wiens werk, aandoenlijk-echt, ons de weemoedige bekoring zou verschaffen van een schoone, beschaduwde herfstdag, waarin de zon bijwijlen doorbreekt.
L.B.
| |
De Getooide Doolhof door P.N. van Eyck. - Meindert Boogaerdt Jun. Zeist, 1909.
‘Een nieuwe Lente en een nieuw geluid.’
Ik weet niet welke fijne, zeldzame en zeer innige vreugde mij beving bij de eerste lezing van deze gedichten. 't Was iets ongewoon-heerlijks, eene klankvolle, klaar-zinderende stem, als van een klok in stillen avond, of 't slaan van een zoet-gevooisden nachtegaal in zwaarblauwen, eerbiedig-luisterenden nacht.
Zeldzaam ja, zijn zulke zalige stonden... Want hier in deze weinig talrijke, maar zeer zuivere gedichten (zuiver én van gevoel én van vorm) vinden wij hetgeen Jules Barbey d' Aurevilly heette: ‘ce qu'il y a de plus beau, je ne dis pas dans la langue des hommes, mais dans toutes les langues quelles qu'elles soient, car ni peinture, ni musique, ni statue, ni monument en pierre ou en prose ne valent cette chose surhumainement adorable: de beaux vers!’
In deze tijden waar ons al te dikwijls een misselijke rotboel als poëzie wordt voorgeschoteld, is de geboorte van een schoonvoelend en mooizeggend dichter een gebeurtenis om hoog bij te jubelen.
| |
| |
De Getooide Doolhof - en men beschouwe dezen titel niet als een etiket, een niet al te veel zeggend uithangbord, maar wel als de in één woord gekonsentreerde dichterlijke uitdrukking van het zeer komplekse voelen en zingen van van Eyck - is een boek van zeer hooge, ongewone waarde, een precieuze schrijn met fier-fonkelende juweelen. Want hier is een dichter aan 't woord, wiens sterk geschraagde eigenheid hem op gelukkige wijze behoed heeft voor vreemden invloed, en die zijn zang puur heeft weten te houden, zonder wanklank, zonder valsche noot.
De Getooide Doolhof... Ik zei dat het dichterlijk gevoel van van Eyck van kompleksen aard was. Langs vele bebloemde en bedoornde kruiswegen heeft de ziel van dezen zanger gedwaald, en zijn lied is nu eens van breede, diepe menschelijkheid, algemeen synthetisch, dan weer is het de uitdrukking van een zeer persoonlijk voelen, van eene teedere broos-subtiele stemming.
Men hoore dit eenig-mooie gedicht:
Le Poète et la Muse.
(Rodin)
Twee kindren nog, - maar die elkander kussen.
In 't wazige gelaat, bleek overdroomd,
Is niets ontwaakt dan schaduwen van teêrheid;
Zij beiden zijn een sluimering nabij.
Ik peins hen in het geur-omrankt prieel
Der hoven, als de sterren willen schijnen,
En de avond, als een losse lelie drijvend,
Zich op de stilte wiegelt naar den nacht.
Mijn broeders, nu ook hier de scheemring zwijgt,
Gij wéét het wel: ons aller eerste lied
Was 't broos verhaal van een gedroomde kus.
| |
| |
Ik las ook zelden een zoo diep-aangrijpend humaan gedicht als Erkentenis, waaruit ik het volgende slotfragment uit overschrijf:
De stilte weegt als duizend centenaars
Op 't zwoegende graniet, de rotsen zwijgen
Nog altijd hunnen schrik om de oude vloek,
De haat verheft zich der gezweepte zee.
Ik duizel en mijn pijnend oog aanschouwt
Door neev'len ginds een doemend heuvelland,
Waar klimt een wijngaard op langs hellingen
Van droogen grond; wat traagzaam stollend bloed
Druipt op de toppen, - ál de ranken dór..
O God, o God, ik heb geen vreugde meer
Dan langs dien steenen glooi verdorde tuinen...
Bezit slechts naakt en lang reeds uitgemergeld,
Eén wijngaard op de heuvelen van Venus, -
De Ode aan het Land, een puur synthetisch gewrocht is een epische brok, sierlijk en breed van lijnen als een gothisch bouwwerk.
Gedroomde Liefde voor eene Bedroefde behoort mede tot die waarachtig grootsche poëtische stukken uit dezen bundel, die met bijna meesterlijke kracht, een algemeen menschelijk betrachten, een vast en eeuwig-wereldlijk gevoel belichamen.
En De Spinsters (opgedragen aan Jan Greshoff)... Een uiterst fijn-gezocht en met groote liefde uitgewerkt symbool van de vriendschap. Ontheiliging ware het te trachten het zoo subtiele gevoel van dit onvergetelijk gedicht, met vlug-neergeschreven, niet angstvallig-gekozen woorden uit te drukken. A thing of beauty... en ook... a joy for ever!
| |
| |
Laat ik verder wijzen op die twee brokken essentieel beschrijvende maar tevens zoo gevoel- en stemmingvolle dichtkunst Avondgang (Fantaisie naar eene houtsnede van Outamaro) en De Heilige Rosa van Lima.
Vluggelings - want deze vreugdevolle bekendmaking wil geen studie zijn - haalde ik aan de volgens mij allerschoonste stukken uit dezen prachtigen Getooiden Doolhof. Maar niets zou ik weten te zeggen, moest men mij vragen waar het minderwaardige staat.
Er is in dezen kostbaren bundel uitzonderlijke poëzie meer dan een gewone belofte. Hier ligt een prachtige dichterziel in al haar schoonheid uitgespreid. Een jong talent... maar laten deze eerste reeds zoo schoonvoldragen klanken voor de toekomst niet vóórvoelen een hoogopslaanden, onvergankelijk- menschelijken zang?
Ary Delen.
| |
Zieleklanken door Johannes Bordewijk Jr. - Meindert Boogaerdt Jun. Zeist 1909.
M'nheer Bordewijk Jr. Johannes, ge zijt een prul!...
Vergeef me als ik u zoo brutaal de waarheid zeg. Gij verdient wellicht niets meer, dan dat men u terug wijst naar het hoekje waaruit gij zijt gekomen en waar ge goed had gedaan voor altijd stil te blijven. Uwe meeningen, uwe bedoelingen waren wellicht zoo slecht niet. Maar daargelaten dat immers de hel geplaveid is met bedoelingen zooals de uwe, heeft de Nederlandsche poëzie aan al die intensies niemendal!
Want die... verzen, die... Zieleklanken, M'nheer Bordewijk Jr. zijn prullaria! Zij zijn voor u wellicht de uiting van heel teedere of heel heftige gevoelens, maar | |
| |
bij God! waarom hebt ge den grooten hoop van onbenullige verzenboekjes komen aandikken met uw gekken bundel allerzotste poëzij? Niemand hadde u kwalijk genomen - wellicht - dat gij ze bij 't kalme lamplicht en bij uw gezellig vuur aan uwe vrouw zoudt hebben voorgelezen, als die daar ten minste vrede meê heeft. Maar gij moet waarlijk heel hooge pretensies hebben om één oogenblik te durven denken dat gij met het uitgeven van uw jammerlijk-onhandige rijmelarijen een dienst zoudt bewijzen aan de Nederlandsche letteren.
Schaam je, Johannes Bordewijk Jr.! Zoo'n potsierlijke ulevellenpoëzie te durven drukken als deze:
Gij Rheinfels, oud' ruïn' met uw kanteelen,
Vom Grafen Dieter Katzenellnbogen.
O mocht ik uwe eenzaamheid maar deelen
Uw trotschheid, vrij zijn, boven àl onttogen.
Gij oude burrucht eer', vergeet den strijd
Gestreden met den' Zoos, zoolang geleên.
Gij berregt in u, 't weten van den tijd,
Dat smeekings klonken diep uit u en 'ween.
De hongerdood was 't lot uws arm' gevang'.
Heel naakt in 't binnenst van uw' diepen schoot
Stierf droef en smart'lijk menigeen den dood.
En nu... nu zijt gij zonder strijd of dwang.
Gij Rheinfels, trotsche God die boven àl
Zich heft; en niètig lijkt Goar een dal.
Zeg eens, man, wie houdt gij voor den gek?
Ary Delen.
|
|