Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 9(1909)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 556] [p. 556] Liedjes I Herfstliedje Zie maar, kind, wij gaan ten winter; Herfst, de sombere blaadrentinter Is door uw stillen tuin gegaan. Hoor maar, kind, wij gaan naar 't einde Lach, die in 't late leven kwijnde Is in mijn oogen doodgegaan. Droom maar, kind, deez' trage uitvaart, Wijl geen zonlicht door uw ruit klaart Behoeft gij dróómend niet te zien... Leef maar, kind, in zoet gepeizen, Dat u 't oude licht zal wijzen, U de oude lente weer doet zien. [pagina 557] [p. 557] II Avondangsten De schaamle scheemring is een grauw-vermolmde deur Voor 't wrakke huis der onbetrouwbre nacht... De glurend-sluwe stilte en ik, wij houden wacht. Ziet, aan den hemel spot een rauwe-roode kleur, Een occarino gichelt om mijn angst: Ellende's traaglijk-sluipende uren zijn het langst. De zware lucht is vol van treitrend-zacht geneur. Hoe menig wachter sliep op bangen post... En ik - ik niet alléén - ik waak, nòòit afgelost. [pagina 558] [p. 558] III Fluistering Een eenzaam woord in de avond zoet gezegd, Een bleeke hand in mijne hand gelegd, In teeder beven; - Een moede kleur aan de' ouden, laten lucht. Een teedre vogel die de nacht ontvlucht. - Hij zingt nog éven -;- Een dolend en verlaten-schreiend lied Dat eind'lijk, want zoo velen hoorden 't niet, Zich mij kwam geven; - Een in de stilte zacht gewelde traan Als de mij-vréémde dagen zijn gegaan, Mij droome' omzweven; - Kan mij een vreugde zijn voor 't leven. Jan Greshoff. Vorige Volgende