| |
| |
| |
De Krisis in Rusland
I.
Men hoort dikwijls zeggen dat de Russische revolutie eindelijk is onderdrukt, dat het absolutisme heeft gezegevierd en dat de witte schrik in het geheele rijk van den czaar heerscht. Zulke beweringen hoort men zelfs uit den mond van revolutionairen.
Als men den tegen woordigen stand van zaken in Rusland beschouwt van het standpunt van deze of gene socialistische of vooruitstrevende partij, moet erkend worden dat de czaar, de bureaukratie en het militarisme gezegevierd hebben, omdat al deze partijen - de konstitutioneele demokraten, de revolutionaire socialisten en eveneens de sociaaldemokraten - in de laatste twee jaren groote verliezen hebben geleden, verzwakt en bijna gedesorganiseerd zijn. In zooverre kan men zeggen dat de revolutie, al is zij niet geheel vernietigd, toch een zwaren slag heeft gehad.
Maar neemt men het woord revolutie in zijn werkelijken, geschiedkundigen zin, nl. als de opstand van een volk tegen de bestaande orde, zooals de Nederlandsche in de XVIe, de Engelsche in de XVIIe en de groote Fransche in de XVIIIe eeuw waren - en dit zijn de eenige werkelijke revoluties, omdat zij de politieke en gedeeltelijk de sociale toestanden grondig veranderden - dan moet men zeggen dat de Russische revolutie niet alleen niet neergeslagen, maar pas in haar begin is.
| |
| |
Zonder overdrijving kan men zeggen, dat de algemeene werkstaking in Oktober 1905 de eerste handeling was, die de vereenigde oppositie van alle klassen en nationaliteiten des rijks doorvoerde. Voór dien tijd heeft er in de laatste veertig jaren wel eene of meer energieke en succesvolle revolutionnaire propaganda en samenzwering plaats gehad, maar dat alles bleef eigenlijk partijzaak, het werd niet algemeen en greep het geheele volk niet aan. Het kwam wel tot manifestaties, die dikwijls zeer bloedig verliepen; er waren, ofschoon vrij zelden, boerenopstanden, altijd gevolgd, volgens de wreede traditie der regeering, door terechtstellingen en verwoesting. De revolutionairen der verschillende partijen wreekten zich door aanslagen op gouverneurs, politie, ministers en zelfs op den czaar. Maar ik herhaal: dit alles bleef, hoewel het een heldhaftige strijd was, in werkelijkheid de handeling van deze of gene revolutionaire partij.
De groote demonstratie van 22 Januari 1905, die in het bloed van vrouwen en kinderen gesmoord werd, kan beschouwd worden als het eerste rommelen der naderende revolutie. Voor het eerst stelde in Rusland het volk - niet de arbeiders, die tot een bepaalde partij behoorden, maar de geheele arbeiderswereld van Petersburg, waarin alle partijen waren vertegenwoordigd - een algemeenen eisch van het Russische volk: een vertegenwoordigende regeering en de grond aan de boeren.
Deze eisch is noch socialistisch, noch sociaal-demokratisch, ook niet zuiver demokratisch of politiek, maar als een eisch der natie van het geheele volk, bedwong zij alle partijen en de regeering.
Gedurende de negen maanden tusschen 22 Januari en | |
| |
Oktober, ondergingen de Russische regeering en haar troepen den smaad van vroeger niet voorgekomen nederlagen in Mantsjoerije. Het leger was verslagen en gedemoraliseerd, de vloot vernield. De ontevredenheid was, ook in het leger, algemeen geworden. Toen de staking der Moskouer spoortreinen spontaan algemeen werd en ondersteuning vond bij de vakvereeniging der beambten van post en telegraaf, gaven de despoten te Petersburg, die door het verbreken van alle verkeer verschrikt en geisoleerd waren, de algemeene eischen toe: het manifest van Oktober waarborgde de grondwet, de vrijheid van pers, vereeniging en vergadering.
Heel Rusland juichte. Vergaderingen en optochten werden gehouden; revolutionaire liederen werden gezongen. Allen, zelfs de wildste revolutiona iren, vergaten, dat zoolang de instellingen der bureaukratie en politie, deze werkelijke instellingen der onderdrukking, onveranderd en onaangetast bleven, elk manifest, dat vrijheden beloofde, niets dan een eenvoudig stuk papier was dat ten allen tijde door zijn gever, als hij het wil, teruggenomen kan worden. Zij hadden vergeten, dat rechten en vrijheden niet door papieren en manifesten, maar door inrichtingen gewaarborgd worden.
Behalve in Gurië, een provincie van Georgië en in de Oostzeeprovincie, werd in geheel Rusland geen poging gedaan om de despotische politie en justitie te verlammen; nergens raakte men de bestaande orde aan. En toen de eerste schrik der regeering voorbij was, toen zij al deze instellingen der onderdrukking onaangetast zag, brak in geheel Rusland op hetzelfde oogenblik en op dezelfde wijze de bloedigste en meest barbaarsche tegenrevolutie uit.
| |
| |
De antisemitische pogroms te Odessa, Kief en op andere plaatsen; het neerbranden van het huis der Semstwo (de provinciale vertegenwoordiging) te Twer en Terask; de moorden te Tiflis, Baku, Odessa, waarop die van Moskou volgden, openden de reaktie die nog voortduurt.
De regeering van den czaar hoopt door deze wreedheden de natie bang te maken. Zij zou zoo graag zelfs alle vrijheden, die zij beloofde en de grondwet terugnemen en de zelfregeering van den czaar weer invoeren. Maar het is reeds te laat. Goed of slecht, de konstitutioneele regeervorm is verkregen; het eerste deel van den eisch des volks, bij de demonstratie van 22 Januari gesteld, is verwerkelijkt.
Toen de eerste Doema bijeenkwam, werd dadelijk de tweede eisch: de grond aan de boeren, ter hand genomen. Ofschoon zij burgerlijk was, stelde zij zeer radikale agrarische hervormingen voor, die bijna gingen tot de nationalisatie van den grond. De domeinen van den Staat en van de keizerlijke familie zouden gegeven worden aan de boeren, het land van den rijken adel en van de geestelijkheid zou door dwang-maatregel onteigend worden, de amortisatie zou door de natie worden overgenomen. Het volk, en wel alle nationaliteiten zonder onderscheid, betuigde zijn bijval. De regeering bemerkte dat de agrarische vraag het belangrijkste vraagstuk was geworden in het leven des rijks. Toen kwamen de keizer en zijn raadslieden op het denkbeeld de roem der oplossing van de agrarische vraag zichzelven toe te eigenen.
De Doema werd ontbonden. Een manifest van den czaar stelde een nieuwe oplossing der agrarische vraag | |
| |
voor. Maar in dit nieuwe plan van den czaar was geen sprake van een gedwongen onteigening van het land van adel en geestelijkheid en van de amortisatie door de natie.
Overal bemerkte men ontstemming. De regeering antwoordde met de oprichting van krijgsraden, door den staat van beleg die over geheel Rusland werd uitgesproken. De politiek van de sommieire terechtstellingen en dadelijk doodschieten begon.
Maar ditmaal traden de boeren en arbeiders op tegenover het absolutisme. Opstanden onder de boeren in de dorpen, aanvallen op de politie en hooge ambtenaren en dergelijken. Vier vijfden dergenen die voor het gerecht kwamen, waren boeren en arbeiders. De balans van den strijd is vreeselijk. Het aantal der door de overheid erkende offers is van Februari 1905 tot Augustus 1907:
op de straten gedood |
19.144 |
terechtgesteld en gelyncht |
3.481 |
op gevangentransport gedood door de geleiders. |
1.350 |
verwond |
20.704 |
onbekend. |
935 |
te zamen: |
45.614 |
Van Augustus 1907 tot het einde van het jaar werden 735 personen terechtgesteld door de krijgsraden. Gedurende de eerste drie maanden van 1908 stelden deze krijgsraden 412 personen terecht. Dagelijks werden gemiddeld 3 à 4 personen zonder onderscheid van leeftijd of geslacht gedood. Jonge meisjes evenals tienjarige knapen werden opgehangen of wel doodgeschoten, zooals de jonge Rybnikoff, een leerling van het voorbereidend gymnasium te Tiflis. Bij dit aantal doodgeschotenen, | |
| |
opgehangenen en gewonden moeten 5000 personen gerekend worden die veroordeeld werden tot tuchthuisstraf en 13.000 personen in voórarrest. En zoo stijgt het cijfer tot 64.761.
Maar ook dit is nog niet alles. Langs administratieven weg, door de politie en het militair bestuur zijn tot Maart 1908 meer dan 78.000 mannen, vrouwen, studenten en leerlingen van hoogere scholen naar Siberië en de noordelijke provincies gezonden. Tegen het einde van Maart 1908 bedroeg de heele lijst van slachtoffers 142.761 personen.
Van dit aantal vielen 4000 als verdedigers van het absolutisme door de hand van revolutionairen. Het kan gezegd worden dat de organisatoren der onderdrukking en de aanstichters tot moord voor hun misdaad hebben geboet. In de laatste zes jaren zijn gedood: 8 ministers of gewezen ministers, 1 aartsbisschop, 1 grootvorst, 12 generaals, hoogere en stafofficieren, 14 provinciale gouverneurs, en meer dan 10 politiechefs en direkteuren van gevangenissen. De rest van deze 4000 waren officieren, politiekommissarissen, kozakken en soldaten.
142.761 slachtoffers! En waarvoor? Om de absolute regeering te redden van een gekroond neurasthenicus, die een werktuig is in handen van spiritisten, van sluwe en inhalige monnikken, van brutale grootvorsten en onbeschaafde officieren, die tegenover de Japanners zich gedroegen als lafaards, maar woedden tegen ongewapende boeren, vrouwen en kinderen. Maar het verwonderlijkste feit is, dat ondanks al het vergoten bloed het absolutisme voor altijd verloren is. Zelfs de derde Doema, die met behulp van de politie en der zwarte bende gekozen werd, heeft geweigerd den titel van zelfbeheerscher te verleenen aan den czaar.
| |
| |
Tweemalen hebben de czaar en zijn ministers de grondwet en het kiesstelsel vervalscht. Zij hebben 142.000 personen, die zij voor de gevaarlijkste hielden, veroordeeld, verbannen, terechtgesteld - en ondanks dat, heeft het volk een van zijn twee eischen: de vertegenwoordigende regeering, een grondwet, verkregen. Wel een bureaukratische en klerikale grondwet, maar niet slechter dan die van Pruisen en andere Duitsche staten.
| |
II.
Gebiedend drong de tweede eisch: de grond aan de boeren, zich op aan de regeering. Van de oplossing dezer vraag toch, hangt niet alleen het welzijn der natie, maar zelfs het bestaan van het rijk af.
In de Europeesche pers was dikwijls sprake van de armoede der boeren, die 80% der geheele Russische bevolking uitmaken; men kan zich in Europa geen juiste voorstelling maken van de ellende, van den graad van ontbering waartoe het volk overal in Rusland, misschien met uitzondering van Polen en Georgië, is gedoemd. Het militarisme en de bureaukratie, waartoe ook de adel en geestelijkheid behooren, hebben alle nationaliteiten des rijks geheel uitgezogen. Ambtenaars en bureaukraten drukken overal zwaar op de volkeren van onzen tijd, maar in geen land is hun aantal zoo groot als in Rusland. In dat rijk zijn zij parasieten, van den czaar en de keizerlijke familie af tot den kleinsten politiespion toe. Daar bijna alle adelijke personen in militairen of burgerlijken dienst zijn, leeft de adel van de Staatsbegrooting; en evenzoo staat het met de geestelijkheid, die het ambt heeft om als spionnen de dorpsbewoners te bewaken en deze in domheid te houden.
| |
| |
De Staatsbegrooting, die 2400 millioen roebel (zoowat 6000 millioen franken) bedraagt, wordt feitelijk betaald door een volkslaag, die te gronde gericht is, nl. door de boeren. De senaatskommissie, om de oorzaken te onderzoeken van het kwijnen van den landbouw in 19 provincies van Midden-Rusland, een bevolking hebbende van 35 millioen Russen, heeft vastgesteld dat het gemiddelde jaarlijksche inkomen van een boerenfamilie van 5 personen bedraagt 393 franken. Van deze som gaan af 100 fr. voor huishoudartikelen en voor uitgaven voor den landarbeid. Deelen wij de jaarlijksche begrooting door het aantal inwoners, dan volgt hieruit dat elke boerenfamilie aan den Staat 100 fr. betaalt. Dus er blijven 199 fr. over jaarlijks voor het onderhoud van de heele familie, dat is nog geen 40 frank per persoon voor voeding en kleeding, dus 11 centiem ongeveer per dag.
Tachtig percent der bevolking leeft in zulk een nood en zoo lijdt de massa der bevolking honger en loopt in lompen rond. De hongersnood is chronisch geworden en elk jaar moet een bevolking van 15 à 20 millioen in verschillende deelen des rijks door de regeering of door Russische en internationale liefdadigheid gered worden van den hongerdood. Een konservatief schrijver, Beklajeff, die een autoriteit is op het gebied van het boerenleven, schrijft:
‘De toestand van algeheele ellende doodt elken wensch om het levensonderhoud te krijgen of den toestand zelfs te verbeteren, ook wanneer daartoe de mogelijkheid bestond. Het gezond menschenverstand raadt den boeren aan om slechts de huizen in stand te houden, omdat deze, onverschillig of zij slecht dan wel goed zijn, door de overheid niet verkocht mogen worden tot delging van de | |
| |
achterstallige belastingen. Daarom doen de boeren niet eens hun best om wat geld te verdienen voor eenig ander doel en als zij wat krijgen, dan doen zij verstandig het liever dadelijk te gebruiken voor de betaling der belastingen.
Op den grondslag van de ellende, die het fiskale stelsel van het czarisme verwekt heeft en van den ondergang van datzelfde czarisme dat elke poging der beschaafde klassen om volksonderwijs te brengen aan de boeren, hardnekkig onderdrukt, ontstaat er een soort leven in sociaal, geestelijk en sanitair opzicht, zooals het in Europa alleen bestaan heeft in de donkerste tijden der middeneeuwen. De sterfte is vreeselijk. Als te Londen 13 à 14 personen sterven van elke 1000, sterven er in Rusland 40. De sterfte der kinderen bedraagt in Noorwegen 79 van de 1000 kinderen, in Italië 172; in Rusland bedraagt zij in de middenprovincies 217, in sommige andere provincies 310 en in de provincies Nowgorod, Perm en Wiatka 440 van de 1000 kinderen, bijna de helft.
Over den geestelijken toestand des volks hoeft niets meer gezegd te worden dan alleen dit: dat in het jaar 1904 veertien millioen kinderen in den schoolplichtigen leeftijd zonder eenig onderwijs waren en dat toen slechts 28% der Russen hun naam kunnen schrijven.
De verantwoordelijkheid voor deze offers, die gebracht worden aan de goden van ellende en erbarmelijkheid, dragen uitsluitend en geheel twee vloekwaardige menschen: Alexander III en zijn zoon Nikolaas II. Zij dragen deze verantwoordelijkheid, omdat ten tijde der bevrijding van de lijfeigenen het jaarlijksch staatsbudget slechts 1104 millioen frank bedroeg. Maar sinds 1882, sinds Alexander III heel Rusland in staat van beleg bracht, | |
| |
het land aan de militairen en ruwe geweldenaars ter onderdrukking overgaf en de volksscholen zoowel als de middelbare scholen liet bewaken door de politie en de geestelijkheid - een toestand die tot heden voortduurt - sinds dien tijd heeft de regeering van den czaar de jaarlijksche uitgaven gebracht op 5760 millioen frank. En deze fabelachtige som wordt uitsluitend gebruikt om den boerenstand te gronde te richten - want wij socialisten weten heel goed, dat alles, wat de ambtenaren en de industrieele financiemannen betalen, gevloeid is uit den arbeid der voortbrengers.
De boer, die door den czaar, door zijn militairen, zijn millioenen gendarmen en politiebeambten, in verbinding met de onbeschaafdste, wreedste en inhaligste geestelijkheid der wereld te gronde gericht, en in primitieve onwetendheid gehouden is, lijdt onder het gebrek aan bouwland en het noodige vee.
In dit groote en dunbevolkte rijk heeft het czarendom aan millioenen boeren een waren landhonger bezorgd. De pacht die door de boeren betaald wordt aan de adelijke heeren en kloosters, bedraagt dikwijls 15, 20 en 25 roebel per morgen, terwijl de verkoopprijs van de morgen, 40, 50, zelve 60 roebel bedraagt. Zoo betalen de boeren jaarlijks het vierde deel, dikwijls bijna de helft van de waarde, die hun land heeft. Het is dus gemakkelijk te begrijpen dat de leuze der boeren van de afschaffing der lijfeigenschap af tot heden toe was: ‘Grond en Vrijheid’, het motto dat de socialisten en revolutionairen hebben overgenomen en waaronder de vrijheidsbeweging zich in de laatste tien jaren heeft ontwikkeld.
Er werd gezegd dat de czaar zich de geheele roem van | |
| |
de oplossing der agrarische vraag wilde toeeigenen. De regeering richtte een Boerenbank op, die den grond afkoopt aan de groote grondbezitters en het in kleine stukken met gunstige voorwaarden van afbetaling aan de boeren verkoopt. Maar wij hebben gezien dat de landelijke bevolking de belastingen niet eens kan betalen en het is duidelijk dat er geen beterschap mogelijk is, wanneer de jaarlijksche last nog grooter wordt. Zelfs wanneer elke famillie 10 à 20 morgen bezit en alle vee en gereedschappen heeft, dat noodig mag heeten, dan moeten zij steeds nog 45 tot 60% van de opbrengst aan den Staat geven.
De boeren merkten zeer goed dat dit plan der regeering hun ekonomischen toestand niet kon verbeteren. Terzelfdertijd deed de regeering stappen tot afschaffing van de oude nationale inrichting van het gemeentelijk grondbezit, door aan de boeren alle gemakken te verschaffen, opdat zij hun gemeente kunnen verlaten en het land in privaatbezit nemen. Op die manier zou de eenige vorm van gelijkheid, die in het Russische leven bestond, worden vernietigd en dadelijk zou er een landproletariaat geschapen worden, zooals de groote grondbezitters, en helaas! ook de Marxisten zoo graag willen. Maar de boeren meenden, dat deze maatregelen wel verre van hun toestand te verbeteren, zelfs hun tegewoordig armzalig bestaan nog in gevaar brachten. Overal in Rusland braken als antwoord op het manifest boerenopstanden uit en twee jaren van terechtstellingen en verbanningen zijn niet in staat geweest dezen geest van opstand te onderdrukken, die integendeel steeds nog aangroeit en toeneemt.
(Slot volgt.)
W. Tcherkesoff.
|
|