Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 9
(1909)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 182]
| |
Lafcadio HearnNaar aanleiding van Kokoro door Lafcadio Hearn. Vertaling van J.P. Wesselink-van Rossum. - Uitgave van H. Meulenhoff te Amsterdam. De naam van dezen Engelschen schrijver is hier wel haast onbekend. Dag aan dag stijgt nochtans de belangstelling in zijn werk, in zijn vreemde verschijning, zóó bescheiden, zóó belangrijk en zóó aantrekkelijk. Zijn roem, ingeval ik dit woord gebruiken mag, kwam pas laat en verbreidde zich na zijn dood. Hem viel het lot der grooten, der uitverkorenen te beurt. Wij meenen dat deze vertaling, zoo bijzonder mooi uitgegeven, weinig verkocht werd, ja haast onbesproken bleef. Ten onrechte. Slechts in De Gids (1908, dl III, blz. 393, en dl IV, blz. 113) werd een opstel aan Hearn gewijd. Het uitstekend stuk Nabetrachtingen en Herinneringen is van Dr. Herman ten Kate, die te Tokyo verblijft. Ter lezing aanbevolen. Een bondig overzicht van zijn leven en werk is dus stellig niet overbodig. De vader Charles Bush Hearn, heelmeester in het Engelsche leger, huwde een Grieksche vrouw, Rosa Cerigote. Op 27 Juni 1850 werd Lafcadio te Santa-Maure geboren. Het huwelijk der ouders was niet gelukkig. Eens te Dublin weergekeerd werd de scheiding weldra uitgesproken. De zoon werd aan een rijke tante Mrs. Brenane toevertrouwd. Het kind denkt met teederheid aan zijn moeder, doch de herinnering aan zijn vader is ongunstig. De Hearns schijnen af te stammen van een zeer eigenaar- | |
[pagina 183]
| |
dig, karaktervol ras, dat zigeunerbloed in de aderen had. De jeugd van dit zenuwachtig kind is vol tegenstelling. In een midden van streng geloof maakt het kennis met de legenden van het christendom en de levens der heiligen. Het is bang van duisternis en wordt gekweld door nachtmerries. Later verblijft Hearn in een Jezuïtencollege in Frankrijk, daarna te Ushaw bij Durham waar hij, in een jongensspel zijn linkeroog verliest, wat hem voor immer een vreemd, onvergetelijk uitzicht geeft. Op zestienjarigen leeftijd verzaakt hij aan het katholiek geloof en, zonder middelen van bestaan, zwak van gestel en haast blind, landt hij te Londen aan. Jaren van ellende volgen, jaren van hongerlijden. In ‘workhouse’, in zwaar daggeploeter leeft hij, maar 's avonds vindt men hem in de boekerijen, gedreven door de onweerstaanbaren lust tot weten. Zoo ook later tot zijn een-en-twintigste jaar in New-York, waarheen hij inmiddels was vertrokken. Eindelijk te Cincinnati betert zijn toestand. Achtereenvolgens is hij aldaar letterzetter, corrector en reporter. In deze laatste hoedanigheid trekt hij weldra de aandacht door zijn kleurige stijl. Maar toch is zijn bestaan nog niet verzekerd. Eerst kiest hij partij voor de negers tegenover de blanken, later geeft hij zijn betrekking op om weer verder een nieuw leven te beginnen. Te Cincinnati sloot hij vriendschap met Henry Watkins, tot deze is een ruim deel zijner briefwisseling gericht. Te New-Orleans vertaalt hij werken van Gauthier, de Maupassant, Balzac, Mérimée, Baudelaire, Loti, Flaubert, France e.a. Zijn eigen werk, opstellen en studies, vindt zijn eerste bewonderaars, waartusschen Mrs. Bisland die eens zijn brieven zou verzamelen en zijn biografie zou schrijven. Pas na zijn aankomst werd hij aangetast door | |
[pagina 184]
| |
de gele koorts, en op zijn geestdriftige bewondering voor het tropisch leven volgt ontgoocheling. Zijn rustelooze geest en zijn onstandvastig verlangen naar het nieuwe en onbekende in het leven drijven hem voort. In hem is een geheime, onbewuste betrachting naar wat hij ten slotte zal mogen ontdekken aan schoonheid. Hij was een overtuigd volgeling van Spencer en hieraan in het wel te wijten dat, al leerde hij vroeg het boedhisme kennen, hij toch nooit later in Japan dezen godsdienst aannam. Getrouw echter heeft hij onderzocht wat er in de wijsheid der oude philosofie uit Azië overeenstemde met de moderne theoriën van den evolutieleer. Weldra kreeg hij een hekel aan New-Orleans. Allerlei onaangenaamheden moest hij er ondervinden. Rond dat tijdstip werd ook zijn studie over Walt Whitman in een tijdschrift geweigerd, vermits de uitgave gelezen werd in eerzame gezinnen! Intusschen mochten zijn eerste werken de aandacht vestigen: Stray leaves from strange literature en Some Chinese Ghosts. De uitgevers van Harpers Magazine gaven dan zijn roman Chita uit. En terwijl de belangstelling in zijn werk toenam, doolde Hearn bijna behoeftig rond, werd zijn prachtige bibliotheek, voornamelijk samengesteld uit zeldzame werken over folklore, links en rechts verspreid. Immers als een wondere pelgrim reisde hij toen door de Antillen en door Engelsch Guyana, zonder bepaalde zending, enkel gedreven door zijn verlangen tot eenvoud en natuur, en tot de tropische weelde. Aan deze omzwervingen dankt men Two Years in The West Indies en Youma. Eindelijk weergekeerd, vertrekt hij reeds in 1890 naar Japan om voor Harper een reeks studies, novellen, enz. te schrijven. Omstandigheden doen hem weldra met zijn | |
[pagina 185]
| |
uitgever afbreken. Hij wordt leeraar van Engelsch aan het college te Matsué, provincie Izumo, laterte Kumamoto en ten slotte aan de universiteit te Tokyo. Kort na zijn aankomst huwt hij een Japansche vrouw, en tot aan zijn dood werkt hij. Uitstekend leeraar, gevoelig en verdraagzaam man, eerlijk schrijver, is hij een toonbeeld van een mensch. Zijn veertien laatste levensjaren, - hij overleed in het najaar 1904, - heeft hij doorgebracht in den werkkring waarheen de geheime aantrekkingskracht hem gedreven had. De wondere geest, de ziel van Japan had hij benaderd, bewonderd en doorvoeld. Door zijn werk leeren wij begrijpen en liefhebben: het oude Japan, zijn geloof, zijn volk, zijn zeden, zijn godsdienst; en het jonge Japan in zijn geweldig-opbruischende kracht; in zijn aanpassingsvermogen, in zijn vreemden groei. Hij is als een eenige tolk, welsprekend door zijn bewonderende liefde voor het geheimzinnig volk uit het Oosten. Hij kon uitdrukken wat een Loti in zijn oppervlakkigheid niet eens vermoedde. 't Was tijdens den oorlog met Rusland dat hij stierf. De fijne kunstenaar Hugo von Hofmansthal schreef onder den indruk van den dood deze zoo innig-juiste zinnen: ‘En Japan heeft zijn aangenomen kind verloren, duizenden van zijn kinderen verliest het nu dag aan dag: op elkaar gestapeld liggen de lijken, de stroomen stuwen tegen hen aan, op den bodem van de zee liggen ze met verstijfde oogen en in tienduizend huizen wordt in stomme, hooghartige vroomheid zonder geklaag en geween voor een doode een klein maal aangericht, een vriendelijk licht ontstoken. En nu is ook de vreemdeling gestorven, hij die zich in het land vestigde, die Japan zoo innig liefhad. De | |
[pagina 186]
| |
eenige Europeaan misschien die dit land volkomen heeft gekend en met geheel zijn hart liefgehad. Niet met de liefde van den aestheticus en niet met de liefde van den navorscher, maar met een sterkere en meer omvattende, een zeldzamer liefde, met de liefde die het innerlijk leven van het geliefde land medeleeft. Voor zijn oogen stond alles, en alles was schoon, omdat het van binnenuit met den levensadem was vervuld; het oude Japan, dat voortleeft in de afgesloten parken en de niet betreden huizen der groote heeren, in de afgelegen dorpen met hun kleine tempels, in het nieuwe Japan, bedekt met een spoorwegnet, rillend van Europa's koorts; de eenzame bedelaar, die van Buddha-beeld naar Buddha-beeld trekt, en het groote, nieuw gevormde met oerouden doodsmoed vervulde leger; de kleine begraafplaats naast de straat, die spelende kinderen uit slijk en stukjes hout bouwen, en het groote Osaka, die geweldige industriestad met haar honderd duizenden die den handel drijven met den hartstocht en de toewijding van de strijdenden in den oorlog, met haar onmetelijke zijdemagazijnen en de bedienden, die maandenlang met vaal gelaat achter de voorraden neerhurken, slaven van een plichtgevoel, dat bijna een sprookje: ‘Een bediende in een magazijn van zijdewaren’ uit deze trivialiteit maakt. En zijn ooren verstonden wat zij spraken; honderden woorden van kinderen staan in zijne boeken, en woorden die grootmoeders tot kleinkinderen spreken, en teere woorden, fijn als vogelgetjilp, die door liefhebbende vrouwen en door gekwelde vrouwen uitgesproken zijn, en die zonder hem, tusschen papieren wanden van kleine vertrekken zouden zijn vervlogen; en de woorden van oeroude wijzen van vrome regenten, en de woorden van zeer ver- | |
[pagina 187]
| |
standige mannen van onzen tijd, wier woorden klinken als die van den verstandigsten, meest ontwikkelden Europeaan van wien de toonval in niets zich onderscheidt van den toonval van hem op wien de last van onze gedurende vele eeuwen bijeenvergaarde kennis rust. Onuitputtelijk zijn deze boeken. Terwijl ik ze doorblader is het mij haast onbegrijpelijk te denken, dat ze werkelijk nog bijna onbekend zijn. Daar staan ze naast elkaar: Gleanings from Buddha fields, en Glimpses of unfamiliar Japan, en het lieve boek Kokoro, misschien het schoonste van alles. De bladen, waaruit dit boek samengesteld is, handelen meer over het innerlijke dan het uiterlijke Japan; dit is de reden waarom ze onder den titel Kokoro (hart) werden samengebracht. Met Japansche karakters geschreven beteekent het woord gelijktijdig ‘Zin’, ‘Geest’, ‘Moed’, ‘Besluit’, ‘Gevoel’, ‘Neiging’ en ‘Innerlijke Beteekenis’, zooals wij zeggen: ‘Het hart der dingen’. Ja, waarlijk het hart der dingen ligt in deze hoofdstukken.’Ga naar voetnoot(*)
De bescheiden bedoeling bij het schrijven van dit kort opstel was enkel de aandacht te vestigen op een merkwaardigen, fijnzinnigen schrijver en zijn werk. Tot uitvoerige studie lokt wel kennismaking. Zij die hem in de oorspronkelijke taal kunnen lezen vinden enkele boeken in de Tauchnitz Edition, in het Nederlandsch bezitten wij Kokoro. En daarvoor danken wij èn vertaler èn uitgever, die het boek getrouw bewerkten en het zoo prachtig en tevens zoo goedkoop op de markt brachten, zoo waardig aan den schoonen schrijver, die een wonder-welluidenden naam droeg: Lafcadio Hearn. H. Stroobant. |
|