| |
| |
| |
Kronieken
Schilderkunst.
Kunst van Heden. Tentoonstelling 1909. - Van alle salons door deze vereeniging te Antwerpen ingericht, is deze wellicht een der meest belangrijke, niet door de groote kunstwaarde van het tentoongestelde werk, maar door het algemeene eklektisme dat de inrichters bij het samenstellen schijnt te hebben geleid. Hier zijn weer, meer nog dan vroeger, alle kunstgroepeeringen, alle tendenzen vertegenwoordigd, en zoodoende biedt deze tentoonstelling weer opnieuw een interessante kijk op de globale beweging in België.
Ofschoon het initiatief door ‘Kunst van Heden’ genomen, een feit van meer dan gewone beteekenis was, ofschoon men, van de eerste oogenblikken af, verwachten mocht, hier het beste te zullen zien, dat de moderne schilderkunst presteerde, ofschoon men om het ontstaan van zulke vereeniging luide jubelen mocht, toch is ons dunkens het mooie doel, dat de stichters zich wellicht in een al te utopistisch oogenblik droomen konden, slechts ten halve bereikt. De kunst is er niet dichter tot het volk meê genaderd!... Ik kan er niet toe komen de oorzaak daarvan te taken. Het blijft me een raadsel. Maar het is een feit, dat al het mooie dat ‘Kunst van Heden’ ons bracht, slechts door weinigen gesmaakt wordt, en dat de bedoeling van de inrichters niet begrepen werd dan door enkelen. Het is bedroevend, helaas, maar tevens onbetwistbaar, dat de kunst hier niet is een genot voor de menigte, voor het volk, | |
| |
maar voor enkele bevoordeelden en... voor een handvol snobsen!
Ben ik al te voorbarig, en moet de toekomst ons nog de verwezenlijking brengen van het doel van ‘Kunst van Heden’? Ik weet het niet. Wellicht is het noodig alzoo, dat men langs omwegen tot het volk komt, en hebben wij nog te verwachten dat al dit moois niet alleen voor witte raven en voor... ganzen werd geschapen! Laat ons hopen, en steunen we intusschentijd zooveel mogelijk, de prachtige beweging die hier geboren werd.
Onderwijl kunnen we nog eens te meer vaststellen hoe de ellendige geest der middelmatigheid, hier te Antwerpen waar hij nog oppermachtig heerscht, de mooiste daden verlamt. De sierlijke salonnetjes in de feestzaal blijven leeg, van een triestige verlatenheid, en de langs de wanden opgehoopte kunst is er alleen voor één zeldzame genieter, een verloren geloopen slenteraar, een spottende kleineerder, en verder voor de suffende opzichters die uit verveling toekijken en voor de kalme gouden namiddagzon die feest viert met de kleuren. En noch de mooigezongen liederen van een Claude de Bussy of een Fauré, noch het zangerig woord en... ‘le beau geste’ van een Laurent Tailhade, noch de plezierige gemoedelijkheid van Sander Pierron's causerie, konden genoeg volk lokken om een kwart van het eeresalon te vullen... ja zelfs de geurige en kleurige leden van het Comité des Dames, lieten zich door de zelf-ingerichte five o'clock's en tea's niet verleiden en schitterden door haar afwezigheid!
En dat men ons niet zegge, dat men door te hoogen inkomprijs werd afgeschrikt, want de dag waarop men voor een kluite zich een ganschen dag aan kunst zal kunnen vergapen, zal op weinig na, precies gelijk zijn aan al de vorigen. Men make zich geen illuzies!
| |
| |
En toch, laat het ons luid bekennen, staan wij hier vóór de grootste daad van heropbeuring die wij sinds jaren op kunstgebied in Vlaanderen zagen verrichten. Want wat een heerlijk verleden reeds voor een jonge vereeniging als ‘Kunst van Heden’! Danken wij niet daaraan de bepaalde erkenning van het genie van Hendrik De Braekeleer, van Willem Linnig, zagen wij niet hierdoor telkens tot een superbe geheel vereenigd het werk van Hendrik Leys, van Alfred Stevens, van Juliaan Dillens, van Evert Larock, van Theod. Verstraete? Was het ons niet daardoor gegeven de kunst te benaderen van Besnard, Cottet, Breitner, Mari Bauer, Zuloaga, Meunier, Ménard, Sauter, Stobbaerts, Fantin Latour? En was het ons niet telkens een zeer hooge vreugde het werk te kunnen bewonderen van onze beste hedendaagsche Belgische artisten?
En nu weer! Met blijdschap begroeten wij de openbaring van het tot heden toe al te veel miskende werk van Hipp. Boulanger, Louis Artan en H. Evenepoel, en dankbaar zijn wij om de vreugde die ons gegeven werd door de sierlijke kunst van J.B. Carpeaux.
‘Kunst van Heden’ vergaderde meer dan 40 werken van Hipp. Boulanger, de rustelooze werker, die, met zijn vizioenen van het schoone brabantsche landschap, de voorlooper was van eene verjongde kunst, die met misprijzen voor succes en rijkdom zijn eigen wegen ging en slechts de natuur als meester erkende.
Hetgeen Boulenger was voor het landschap, was Louis Artan voor de zeeschildering. Uiterst fijngevoelig kolorist, is hij tevens een krachtig en gracievol artist. Hij is de vertolker van wind en ruimte, en geen voór hem slaagde er in een zoo volledig en poëtisch beeld te scheppen van het wijdsche element.
| |
| |
Henri Evenepoel was hier een gansch onbekende. Al te vroeg ontrukt aan onze moderne kunstbeweging bleef zijn werk, hoe onvolkomen ook, een zeldzame belofte. Zijn kunst is nooit banaal, en alhoewel nooit schenkend die groote bevredigdheid, ligt er in zijn werk het bewijs van een eigenaardige ziel en van een zoekend, opmerkend oog.
Het leidt ons te ver nog uit te wijden over het algemeen erkende genie van Carpeaux, met Aug. Rodin wellicht de grootste fransche beeldhouwer. Zijn Génie de la Danse, zijn Trois Grâces en zijn ontelbare busten en portretten blijven een eeuwige en onvergankelijke lust.
Ik meen dat de tentoonstelling van enkele treurige kromo's van Lamorinière aan ‘Kunst van Heden’ meer kwaad deed dan goed. Het is een valsche noot in den lofzang van de terugblikkende tentoonstellingen, en 't ware verpletterend voor den eeuwigen bekamper van al wat jong was in de schilderkunst, indien men hem de poets had willen bakken hem nog eens te toonen om toch te bewijzen hoe afschuwelijk leelijk die gelikte, sombere, valsche, onzonnige doeken zijn.
Van de vreemdelingen die in ‘Kunst van Heden’ ekspozeeren is de bretanjer Ch. Cottet wel de meest getrouwe. Ook hier is hij weer, met stijlvol, stemmig werk, en met een weergaloos meesterstuk nl. het portret van den schilder Lucien Simon, van een machtige treurnis is het Oude Paard; van een pakkend dramatisch effekt, een ietsje te theatraal wellicht In het Land der Smart.
Voor het eerst kregen we hier ook een zending van Lucien Simon, waarbij een verrukkelijk doek Het Ontbijt. Heerlijk is die frischheid van de nattige zeelucht, in het klare, pletsende licht van den zomermorgen, weerkaatsend in het luchtig vertrek, geheel gevuld met de gracie | |
| |
van drie kinderen. Een onvergetelijk werk! Er is van hem ook een Mis in Bretanje en een aardige schets Wedren te Pont-l'Abbé, vol van een treffende beweging.
Nieuw ook voor ons was het stoere werk van de hollandsche schilderes, Suze Robertson-Bisschop, die in forsch-geborstelde doeken rake vizies ten beste geeft van nauwe achterbuurtjes, groezelige binnenkoeren en vuile gevels, met breeden zwaai gedaan, van een ongewone sappigheid en van een robuste degelijkheid.
‘Kunst van Heden’ heeft ongeluk met zijn Duitschers. Het was een rare verbazing telkens wij iets van die heeren te zien kregen, en ik denk nog met spijt aan die potsierlijke Boecklin's, aan de banale Bracht, en aan de hilarante trio Thoma, Zuegel en Rohlfs. Nu weer geven de landschappen van Eug. Kampf, de portretten en typen van Arthur Kampf en de vieze dingen van Joachim von Bülow een verdacht idee van de moderne duitsche schilderkunst!
En nu de onzen! Van Xavier Mellery 27 nummers, met de melding: ‘Deze verschillende werken maken deel uit van eene eerste periode in de studie van mijn Kunstideaal “De Ziel der Dingen” en “De Moderne Synthesis” die er als 't ware het bijvoegsel van is. Ik hoop dit Ideaal meer bepaald te kunnen toonen in de tweede studieperiode die mij sinds jaren bezighoudt en die bijna ten einde loopt.’ Met een zeer eigen geest en temperament is Mellery de vertolker van een kalme melankolie, van de peinzende stilte van wezens en dingen. Uiterst knap is het Sneeuweffekt in mijn tuin, schilderij dat tevens spreekt van een pakkende treurnis, van een hopelooze verlatenheid. Van een lichtlooze grijsheid, maar vol mystieken ernst en aangrijpende stilte zijn ook Biddende Nonnen en De Kast.
| |
| |
Een schilder die met Mellery meer dan oppervlakkige verwantschap heeft is de leuvenaar Alfred Delaunois; in zijn Interieur der Sint-Pieterskerk te Leuven vinden wij de stilte weer, met dit verschil dat zij hier vol zon en kleurigheid is, vol van een gulden feestelijk licht, waarin de slierende wierookwalmen als ijle vlerken doorheen zweven.
Wat heeft James Ensor zich in zijn Chineezerijen, weer als een prachtig artist getoond! Wat een genot ligt er in elk deeltje van dit schitterende doek! Dat werk staat daar, vast, kompleet in al zijn bizonderheden, breed en toch van een uiterste fijnheid. Wat een uiterste kieskeurigheid, wat een smaak!
Frans Hens en Richard Baseleer zijn de direkte voortzetters van de traditie van Louis Artan. Beiden hebben echter slechts dit gemeen: het onderwerp, want wat een uiteenloopend karakter in beider werk! Hens is de krachtige, de gepondereerde. De groote zijde van zijn onloochenbaar talent is het onberispelijke der techniek. Het is steeds goed gedaan, uitstekend als werk (behalve in dat deerlijk-mislukte Naar de Vischvangst, waar onmogelijke booten glijden op een kartonnen zee). Men kan vreugde hebben aan de uitvoering van Hens'schildering maar het laat toch onvoldaan. Het is niet volledig... het is te stoffelijk, te oppervlakkig... er ontbreekt een ziel aan dat werk...
Baseleer daarentegen, alhoewel zeker niet gekomen tot die technische volkomenheid, is veel meer kunstenaar en voelt oneindig dieper dan Hens. Ik blijf niet stilstaan bij zijn panorama-achtig Antwerpen, noch bij zijn Dijk te Westkapelle, maar roep even de aandacht op het mooie Vlaamsche strand en op het geweldige van Visschersbooten
| |
| |
in Zee waar de stormachtige hemel bijna meesterlijk is.
Van den meer en meer zich meester wordenden August Oleffe treffen we deze maal slechts een portret aan, Dame in 't grijs, maar hoe weegt dit eene doek op tegen geheele zendingen van sommige anderen! Een uiterst delikate harmonie van grijze, bruine, donkerroode, blauwe en witte kleuren. Een sierlijkheid van houding en lijn, een subtiele fijnheid van tinten in die stemmige details van het interieur, een oud-bruine kast, een antiek sfeertje, een potje met bloemen, wat kleurig porselein. Zelden zagen wij eene zoo welgeslaagde, uitmuntende impressie van voornaamheid.
Indien we bij het werk van Frans Hens gewaagden van oppervlakkigheid, maar hulde brachten aan zijn ongewoon krachtige techniek, kunnen we ongeveer hetzelfde opmerken bij de schilderijen van zijn leerling John Michaux, met dit verschil nochtans dat zijn knapheid nog verre blijft onder die van Hens. Wel zijn mooi en flink geborsteld zijn kleinere schetsen, vizies van visschersbooten en havenhoekjes te Nieuwpoort, maar in zijn grootere werken komt hij er nooit toe ons boven het materieele van zijn arbeid te verheffen, al streeft hij blijkbaar naar een onberispelijke uitvoering, waarin hij dan soms min of meer gelukt.
Wat is nevens Michaux' vaardige oppervlakkigheid het werk van den nog jongen Victor Thonet een glansrijke belofte! Dat werk ligt daar zoo klaar-open, zoo uitbundigjong en zoo sympathiek-eerlijk, dat er niet te twijfelen valt of deze frissche poging gedijen zal tot grootsche, vaste kracht. Het is werk om innig-blij om te zijn, en ‘Kunst van Heden’ heeft hier de eer een meer dan alledaagsch talent te hebben geopenbaard. Ik weet wel dat het niet volkomen is; dat werk is niet heelemaal bezonken, onvoldragen is het soms, maar zijn niet reeds b.v. de Maannacht,
| |
| |
de Vijver en Oktober landschappen van ongemeene synthetische sterkte, en leeft hier niet, uitgedrukt met veel eerbied voor de kleur, een zeer simpele, maar teergevoelige poëzie?
Bij hem staat het forsche werk van Albert Crahay, niet zoo belangrijk als verleden jaar, toen we de heuglijke openbaring van zijn zeer krachtig talent mochten aanstippen. Maar mooi is hier zijn Deemstering, met de somberdonkere zeilen van rustende booten tegen zwaargelen avondhemel. Er spreekt uit het werk van Crahay een eigen diepzinnig gemoedsleven, dat zich uit met bewuste sterkte en volle gedragenheid.
Walter Vaes is met Charles Mertens (die men hier in dit salon jammer genoeg tevergeefs zoeken zou) een onzer hedendaagsche schilders die het meeste kunnen, over de meeste middelen beschikken. Zijn kunde is letterlijk verbazend. En mocht hij, zoekende, nog niet heelemaal gerijpt zijn tot een kunstenaar die zijn wegen vastgelijnd voór hem open ziet, toch is hij een fijnbesnaard artist bij uitnemendheid. Wat een poëzie in zijn Verslenste Ruiker, en vooral in dat onvergetelijk mooie doekje Herinneringen, dat de meest roerende dingen van een Fantin Latour bijna evenaart. Wat een kleurenfestijn ook die Kreeft en die Zeeduivel! Wat een prachtig doek de Jonge Moeder, in zijn simpele vlakheid toch oplichtend van harmonische kleuren. Vaes is een rusteloos werker die zich bereid maakt ons met de vervulling van zijn grootsche beloften te verbazen.
Victor Hageman heeft zich van de landverhuizers afgekeerd en geeft ons nu een ander type onzer haven nl. de Hindoe, wel niet zoo heel gelukkig zou ik meenen, maar, ofschoon wij nog betreuren zijn sombere ‘tranches de | |
| |
vie’ die met groote vastheid en synthetische raakheid de ellende weergaven der verhakkelde polakken, toch is de eene der drie voorstellingen van hindoesche matrozen (n° 230) een werk van uiterst plastieke schoonheid, dat ver boven de twee anderen uitsteekt. Zijn Jodentypen - vooral dit knappe De Taled - zijn de verzekering dat Hageman een zeer ernstig en gewetensvol kunstenaar is.
Van het zaaltje der luministen en pointillisten keert men verdrietig terug, spijts al die ‘zunne’ die bij Claus boomen doet branden en gloeien, en bij van Rijsselberghe ontaardt tot een viezigen paarschen schijn. Van den Eeckhoudt en Jenny Montigny zetten de aêmechtige traditie voort, al blijkt het meer en meer dat het procédé der pointillisten niets méer was dàn een procédé, dat sommigen dan per se aan alle onderwerpen hebben willen toepassen. Van Marcel Jefferys onthouden we zijn Feestelijke Voorbereidsels en Afgebrande Fabriek, van Claus, den schepper van zoo menig heerlijk doek, slechts een Avond, teer en stemmig.
Morren, Anna Boch, Lemmen, Verstraeten, het echtpaar Wytsman, Daeye, De Smeth, ook Buysse en Heymans tot mijn spijt, bleken niet boven, ja soms zelfs onder het middelmatige...
Carl Hentze is een jong schilder die een drietal portretten en een doode natuur, sommigen reeds gezien, van onbetwistbare verdienste ekspozeerde.
Ik moet mij beperken tot de enkele vermelding van het simpatieke maar wat al te luchtig-dunne werk van Frans Smeers, en het zeer ongelijke van Maurice Wagemans; van Alfred Verhaeren is ons beter werk bekend.
Jacob Smits bracht ons enkele robuste brokken van zijn laatste werk, De Witte Koe, De Heide, en een uiterstmooi Vrouwenportret dat wel tot het beste behoort dat we | |
| |
ooit van dezen kunstenaar zagen, al worden zijn landschappen en binnenzichten ons soms wat al te zwaar.
Van den meester Jan Stobbaerts konden de twee doekjes - een ‘carte de visite’ dus - ons weinig bevredigen na den triomf van verleden jaar, maar ik wil vooral niet vergeten te vermelden het zeer suggestieve werk van Louis Thévenet die in zijn drie werken Harmonium, Binnenzicht en De Kast een eigen intieme poëzie wist uit te drukken.
Van Frans Huygelen zag men een sierlijk-knap beeldje Vergoding.
Terloops gewaag ik nog van den schilder Emil Vloors die zich plots een naam maakte als beeldhouwer. En wat een beeldhouwer! Is niet zijn heerlijk figuur Jeugd een uitzonderlijk meesterstuk van gracie en fijne voornaamheid, en is niet zijn veelbesproken ontwerp voor het gedenkteeken Peter Benoit een werk van zeer grootsche opvatting?
Als een nieuwe zeer opmerkenswaardige verschijning was hier het werk van Henry Wouters, een te Antwerpen nog teenemaal onbekenden jongen beeldhouwer. Ik noem van hem de krachtig getypeerde Oude Boer, het Kinderkopje en de zeer karakteristieke Vrouwenbuste.
Ary Delen.
|
|