| |
| |
| |
Over het Gevoel in de Moderne Literatuur
Ik stel mij voor u te onderhouden over het gevoel in de Moderne Literatuur, en wel door eerst dit gevoel vluchtig te bestudeeren in de literatuur van het verleden.
Te allen tijde heeft het gevoel zich in de literatuur geopenbaard. Deze is er misschien met de andere kunsten - muziek, schilderkunst, beeldhouwkunst - de edelste uitdrukking van. Maar men bedenkt zich ook geen literatuur beroofd van gevoel. Het is de onafscheidbare natuur der kunst; het vormt bij na haar levensrecht. Alleen bestonden er gewoonten en tijdstippen die de gevoelsuiting ontzegden of ten minste ontveinsden. Een soort van schaamte dwong dichters en andere kunstenaars de gevoelsuiting te stremmen. Dit gebeurde in de eerste dichtersjaren van Griekenland en voornamelijk in zijn tooneel. De liefde zelfs is verbannen uit Aischulos' werk en uit een groot gedeelte van dit van Sophokles. Het is slechts in Antigone van dezen tragediedichter dat Eros voor de eerste maal op het tooneel wordt gevoerd. Dit gebeurt wanneer Hemon, Antigone's verloofde bij Kreon spreekt in het belang van het heldhaftige meisje. Hemon gaat sterven voor haar en nochtans zegt hij niet een enkele maal dat hij haar bemint. Langs hare zijde heeft Antigone ongetwijfeld den jongeling lief en niet een enkele maal noemt | |
| |
zij zijn naam. Maar deze stilte, deze bescheidenheid, dit schuchter voorbehoud is misschien nog hartroerender dan vervoering en uitbarsting. Overigens, het koor heeft Hemons gedachte geraden. Het vertolkt zijn stilzwijgen, het doet de vlam uitspatten welke hij verbergt, het kondigt de tegenwoordigheid aan van Eros, den onzichtbaren god, sterker dan de dood, jaloerscher dan het graf. Wat de minnaar heeft gefluisterd, dat galmt de lier uit in den luister van een hymnus; zij zingt wat hij niet spreken dorst.
In de Ilias van Homerus concentreert het gevoel zich vooral in de vriendschap van Achilles en Patrokles; maar het openbaart zich ook in de treffende verhalen der echtelijke liefde van Hektor en Andromache en der vaderlijke smart van den ouden Priam die zijn zoon beweent. De Odyssea is misschien nog roerender, nog meer bewogen, nog intimistischer; daar stort het gevoel zich uit in een menigte episoden. De dichter bezingt zelfs de teederheid van den ouden hond van Ulysses, Argus, die van vreugde sterft bij de terugkomst van zijn meester.
Bij Euripides geeft het gevoel zich zonder beperking lucht en vervalt zelfs in een overdrijving, die hem de striemende kritiek van Aristofanes op den hals haalt. Niemand heeft meer dan hij misbruik gemaakt van tranen. Zijn deklamatorisch pathos tast de laagste zenuwen aan van ontroering en medelijden. Zijn personages bewalgen zich in de tranen en beklagen zichzelf in zulke mate, dat wij ze niet meer beklagen. Hun sentimentaliteit trekt grimassen. Maar daar waar Euripides zijn gevoel niet ten toon spreidt, daar waar hij het in behoorlijke maat bedwingt, verkrijgt hij door dit gevoel nijpende effekten. Zijn vrouwen zijn zonder weerga. Vóór Shakespeare, den | |
| |
reus onzer moderne literaturen, heeft hij de roerendste heldinnen geschapen. Hij schenkt echtgenooten - Andromache, Alceste - moeders - Hekuba, Medea - maagden - Iphigenia, Polyxeno, Evadne - waarin de teederste trekken in waarde verhoogd worden door een soevereine schoonheid, welke de moderne kunst niet heeft kunnen overtreffen.
Bij Virgilius, den grooten Latijnschen dichter, trilt het gevoel in niet minder roerende klanken in iederen zang der Eneïde. De liefde en de dood van Dido; de liefkozingen der vrienden van Euryale en Ninus, de vaderlijke smart van koning Evandre, 't zijn allen bladzijden doordrongen van het fijnste dat het gevoel bezit.
De letterkunde der middeleeuwen, misschien uit gebrek aan genoegzaam plooibare en kiesche werktuigen, schijnt eerder wreed, grof, brutaal, losbandig, tenzij zij vervalt in de kinderlijkheid en de gemaaktheid, in de allegorische en sentimenteele mijmering van den Roman de la Rose bijvoorbeeld, in de hoffelijke spraak der troubadours. De zoo geroemde sonnetten van Petrarca aan Laura schijnen ons rederij kersoefeningen. Door overvloed van mystiek heeft de liefde van Dante voor Beatrijs bijna niets menschelijks meer. Ook is 't niet door het gevoel dat de Divina Comedia indruk op ons maakt. Indien wij de enkele tercetten uitzonderen die de liefde verhalen van Francesca en Paola, alsook hier en daar eenige verzen vol teederheid en vol tranen zooals het
Tacendo e lagrimendo al passo
che fanno le letane in questo mondo
roeren zeer weinige bladzijden van dit grootsch meester- | |
| |
werk de snaren van ons hart. De barbaarsche chansons de geste van den Carlomagnus-Cyclus getuigen misschien van meer gevoel dan de Arthurromans en de romans der Tafelronde, welke nochtans van liefde groot gewag maken. Tristan en Isolde vonden hun echten vertolker slechts in Wagner. In het Rolandslied is het tooneel waar de aartsbisschop Turpijn zijn wapenbroeders zegent, alsook dat van Rolands dood waarlijk hartroerend.
Twee gevoelens zijn overheerschend in de chansons de geste: de getrouwheid van den vazal aan zijn meester en de onderlinge vriendschap der wapenbroeders. De vriendschap legt de naamlooze dichters oude tonen, naieve uitdrukkingen in den mond, die komen uit het diepste der ziel, zooals bijvoorbeeld in Renaud de Montauban, en Les quatre Fils Aymon, en vooral in Amis et Amiles, deze twee fanatieke vrienden. Na een paar eeuwen schoolwijze en armzalige poezie, is het bij Villon, den kwâjongen, den losbandigen, het galgenrot, dat wij eindelijk de openhartigheid, de ware ontroering terugvinden. Ronsard en de dichters der Pléiade, gracievoller, eleganter, kunstiger nochtans, zullen in hun verzen zelfs niet zooveel gevoel leggen als de weergalooze dichter van La grosse Margot en van La belle Heaulmière er uitboezemt in zijne Ballades en in zijn Grand Testament.
In de eeuw van Lodewijk XIV, de groote Fransche klassieke eeuw, is het gevoel, alhoewel onderworpen aan de eischen der etiquette, niet minder scherp en vurig. Het gevoel is wel smeulend, maar het brandt niettemin. Misschien is daardoor dit latent vuur nog grooter vernieler. Niets is valscher en onjuister dan het verwijt van koelheid en gevoelloosheid, tot in de laatste tijden het | |
| |
tooneel van Racine ten laste gelegd. De hartstocht heeft misschien schitterender en warriger vlammen uitgeslagen; nooit heeft hij de tooneeltemperatuur gebracht tot den gloed van Phedra's en Hermione's rol.
Streng beschouwd is het gevoel meer teruggetrokken en gebreideld bij een romanschrijfster der groote eeuw, Mme de Lafayette, schrijfster van La princesse de Clèves. Sedert Sophokles had men zelfs dergelijke schaamte niet meer ontmoet. Zelfs de moederlijke liefde wordt in hare uiting verzwakt. Wanneer de stervende Mme de Chartres hare dochter roept om haar vaarwel te zeggen, spreekt zij haar enkel van het ongenoegen (déplaisir) waarmede zij haar verlaat. Vergelijk met dit ongenoegen, met deze tot haar uiterste verzachte uitdrukking, de hartverscheurende moederklachten bij Euripides, bij Shakespeare, bij onze romantieken! Maar deze houding, dit dekorum waaronder het gevoel slechts een aangenamer geur bereidt, zal weldra voor de klassieken van den naderenden revolutietijd niet meer voldoende blijken. Niet alleen moet men alle gevoel verbergen, omsluieren, vermommen, men moet zelfs veinzen geen gevoel te bezitten. Men predikt het cynisme, de ontrouw, de ondeugd, de hofvleierij. Het is het rijk der geradbraakten. Don Juan zelfs bezat te veel hart. Hij wordt onttroond door Lovelace en Valmont.
In Engeland, na de tragediërs en de lyriekers der regeeringen van Elisabeth en van Jakob I, na den goddelijken Will, na Beaumont, Fletcher, Ford, Ben Jonson, Webster, Spencer, Sidney, d.w.z. na een bloei der meest wereldvermaard gevoelige dichters die ooit op onze smartrijke planeet ontloken, woont men onder voorwendsel van tooneelspelen de slechtste saturnalen bij, | |
| |
levert men het tooneel over aan het lage knoeiwerk van tot walgens toe verstompte viveurs, van sombere materialisten als Wycherley, Congrève, Farghar. Alleen Datways, in zijn Venetië verlost, verkondigt de rechten van het gevoel door de sublieme vriendschap van Pierre voor Jaffier. Ook enkele romanschrijvers, zoo Richardson en Goldsmith onttrekken zich aan deze grappemakers- en cyniekersliteratuur. Maar de wonderlijkste uitzondering op deze eggerige dorheid en grofheid vindt men terug in Lawrence Sterne, schrijver van Tristam Shandy en van Sentimental Journey, Sterne wiens subtiel, bijna hysterisch gevoel slechts een evenbeeld vindt bij enkele schrijvers der negentiende eeuw, bij de Russen en de Angel-Saksen namelijk, bij een Tolstoy, een Dostojevsky, een Dickens, een Walt Whitman; Sterne, wiens observatie zoo fijn is en zoo wellustig delikaat, dat zij heelemaal ontsnapt aan de groote oogen der onnoozelaars en dommerikken; Sterne dien Barbey d'Aurevilly ergens noemt een Nar met de tranen in de oogen, nar inderdaad, want zijn tijdgenooten zijn zóó slecht, zóó wreed, dat hij gelooft te moeten gekscheren en den clown te moeten spelen om zijn tranen te verbergen!
Maar wat zijn het uitverkoren zielen, deze van uncle-Toby en van caporal Trim. Het gevoel dat hen vereenigt maakt tot werkelijkheid de vriendschap van den meester en van den knecht, van den hoofdman en den ruiter, van den kapitein en den soldaat, van den intellectueelen en den handswerkman. Zij is verjongd door deze trouwe gehechtheid van man tot man die de slachtingen der chansons de geste vergoelijken. Zij verkondigt deze vriendschap, deze wederzijdsche verdeemoediging, die Walt Whitman en eenige anderen in hun gedichten zullen | |
| |
verheerlijken, ja zelfs op hun leven in toepassing willen brengen. Trim, de nederige soldaat, is nochtans het orakel van zijn geleerden officier. Oom Toby handelt nooit zonder zijn ordonnancie te hebben geraadpleegd. Het is het zuivere en stralende geweten van den ongeletterden, dat de meer ingewikkelde en nochtans meer troebele ziel van den waardigen kapitein moet verwittigen. Wat een ijver ter eene, wat een beschermende bekommering ter andere zijde.- In Tristram Shandy hervinden wij reeds gansch ons modern gevoel. En wat mij betreft, ik herlees nooit de geschiedenis van Le Fèvre zonder mijn oogen vochtig te voelen en mijn hart innig getroffen! Maar Sterne reageert niet alleen op het afgrijselijk materialisme zijner tijdgenooten, hij is ook gansch zijn tijd vooruit.
In Frankrijk blijft men bij de dartele gedichten, bij de gepeperde historietjes, bij den geest van Voltaire, van Crébillon fils; en zelfs Diderot, de goede, edelmoedige Diderot slaagt er niet in zichzelf heelemaal weer te geven; de juiste uitdrukking ontbreekt hem. Behalve in de pakkende geschiedenis van Madame de Lapomerais en van den Marquis des Arcis in Jacques le Fataliste, treft en ontroert zijn alhoewel schitterend, geestdriftig, edelmoedig proza ons nimmer. Wanneer hij beweert tot ons hart te spreken, dan galmt hij het uit. Hij schept het burgerlijk drama uit haat voor de anstokratische tragedie; maar zijn schepping mislukt. Zijn Père de familie gelooft ons te doen weenen en hij maakt zich belachelijk!
Bij uitzondering ook ontdekt men hier en daar eenig gevoel in Le Diable Amoureux van Cazotte, in Beaumarchais - de persoon van Chérubin - in de | |
| |
tooneelspelen en in Marianne van Marivaux, in eenige bladzijden van Manon Lescaut, maar vooral in Paul et Virginie.
Nochtans zal het romantische, het moderne gevoel zich nergens zoo openbaren, zich nergens zoo opdringen, nergens zoo zegepralen als in het werk van Jean Jacques Rousseau. Of de neo-klassieken hem dan ook met woede bestrijden! Herinneren wij ons de onlangs gevoerde polemieken, waarin zekere reaktionnaire kritiek het zoo smartvolle, maar zoo humane, zoo roerende, zoo openhartige en vooral zoo broederlijke werk van Rousseau heeft trachten te vernielen. Met Rousseau worden in Frankrijk de groote gevoelens herboren; of ten minste zal men zich niet meer verplicht gevoelen ze uit te dooven, ze te verstikken terwijl men de ongevoeligheid tot voorwendsel neemt. Ook de hartstocht hervat zijn rechten op het teeken gegeven door La Nouvelle Héloïse. De Emile wekt tot moederlijk gevoel op en schenkt aan de kindschheid haar reinheid weer. De Confessions doen ons de natuur weerzien. De Vicaire Savoyard brengt ons dichter bij de nederigen.
‘Rousseau, zoo heeft Taine zeer wel gezegd, is zóó sterk geweest in zijn tijd, omdat hij den dageraad deed aanschouwen aan menschen die nooit vóór den middag waren opgestaan, het landschap aan oogen die zich enkel op salons en paleizen hadden gericht, den natuurlijken tuin aan mannen die nooit hadden gewandeld dan tusschen gelijk-geknipte dreven en rechtlijnige vlakke landstreken; den buiten, de eenzaamheid, de familie, het volk, de hartelijke en simpelijke vermaken, aan stedelingen vermoeid door de dorheid der wereld, door den overvloed en de ingewikkeldheid van den luxe, door de | |
| |
eentonige komedie die zij iederen avond, onder honderd kaarsen, thuis en bij anderen speelden.’
‘Een dame van het hof, schrijft Taine nog, heeft de liefde gezien zooals men ze dàn begrijpt: louter lust, soms louter tijdverdrijf, loutere hoffelijkheid, waarvan de uitgelezen beleefdheid schaars de zwakheid, de koude en soms de wreedheid verbergt; kortom avonturen, vermaken en personen als Crébillon fils er beschrijft, en ik zal er bijvoegen, zooals men er ontmoet in de Liaisons dangereuses van Chanderlos de Laclos, misschien het vreeselijkste requisitorium dat men geschreven heeft tegen het vermaak zonder liefde en de zinnelijkheid zonder gevoel.
‘Eens, 's avonds, op het oogenblik dat zij gaat vertrekken naar het bal van de Opera, vindt deze dame op hare tafel La Nouvelle Héloïse. Ik verwonder mij niet, dat zij uur na uur hare paarden en hare dienstboden doet wachten, dat zij om 4 uur 's morgens bevel geeft uit te spannen, dat zij het overige van den nacht met lezen doorbrengt, dat zij door hare tranen verstikt wordt: voor de eerste maal heeft zij een man gezien die bemint.’
Om ons rekenschap te geven van het verpletterend effekt der Nouvelle Héloïse moeten wij ons gansch onze romantische en romaneske literatuur herinneren waarvan zij zich losscheurt tot schandaal-makens toe. Het is van Rousseau af dat het moderne gevoel dagteekent. Wij zijn hem nog allen cijns verschuldigd. Hij was zóó invloedrijk, zóó populair, dat de wreedheid, de eerzucht, het egoïsme, de slechtste politieke hartstochten poogden zich op hem te beroepen gedurende de bloedige dagen van Robespierre en van Saint-Just. Septembriseurs en Guillotinards betuigden hun teederheid en hun gevoel. De | |
| |
gevoelerigheid, deze grimas van het gevoel, ontstemt ook bij de treurklagers van vóór Lawertine, bij Millevoye, bij Chênedollé, bij Soumet, bij de huilebalken van La Chute des Feuilles, van la Jeune Fille Malade, van les Adieux à la Vie en van heel die teringachtige literatuur, tot welke een grappemaker deze parodie richt: ‘L'oncle à la mode de Bretagne en pleine convalescence’. Maar het uitverkoren gevoel van Rousseau zal weergevonden worden bij de groote romantiekers en in de eerste plaats bij Chateaubriand, namelijk in een werk dat heden wat vergeten schijnt, maar vol schoonheden is van allereersten rang, les Natchez, waarvan ten andere de beruchte episodes van Atala en René deel uitmaken.
Het is in ‘les Natchez’ dat de vriendschap met een gansch virgiliaanschen ijver wordt geroemd. De vriendschap van den roodhuid Outougamiz en van René is nog duurzamer dan die van Euryale en Nisus in de Eneìde.
Dit gevoel van Rousseau doordringt ook den Werther van Goethe, zelfs buiten de voornaamste handeling om, b.v. in de boeiende episode van den jongen boer, die in vertrouwen zijn liefde verhaalt aan Lotte's beminde. Het ontroert u ook buitengewoon in een episode op het einde van Wilhelm Meister, deze waar Wilhelm, of liever de jonge Goethe, vriendschap aanknoopt met een simpelen visschersjongen, die spoedig na hun ontmoeting bij een ongeluk verdrinkt, en dien Wilhelm beweent in bladzijden van wrange teederheid. Schiller trilt van dit gevoel en gaat er overvol van, zoowel in zijn lyrische poëzie als in zijn tooneel. Herinneren wij ons zijn Burgschaft, zijn Don Carlos, en een onafgewerkt stuk: De Ridders van Malta. Dit gevoel is ook de bestaansgrond van Byron, van zijn Manfred, van zijn Don Juan. Indien | |
| |
wij tot Frankrijk terugkeeren, dan zien wij het gevoel voor een groot gedeelte in de kunst van Victor Hugo - van den Hugo der Feuilles d'Automne, der Contemplations, der Notre Dame, der Misérables, van l'Homme qui rit, van La Légende des Siècles, in gansch Lamartine, misschien wel te klagerig, maar vooral, onbewimpeld, oprecht, in Musset. Het zijne is het zenuwachtige gevoel zijner eeuw, een mengsel van scepticisme en teederheid, van lach en tranen, het romantieke gevoel bij uitnemendheid, dat wij nog in hoogeren graad zullen ontmoeten in de gedichten en in het intermezzo van den Duitscher Heinrich Heine, vooral wanneer Robert Schumann daaraan de teederheid zijner muziek zal toegevoegd hebben.
De Fransche Parnassiens, geprikkeld door den overvloed der romantieke ontboezemingen en zegswijzen, maar vooral door de sentimenteele zelf-vernaakting der slechte dichters, die zich steunen op deze beroemde sensitieven, zullen de literatuur terugroepen tot meer voorbehoud, meer bescheidenheid, meer ingetogenheid, meer tucht en meer maat. Maar al is het meer gedistilleerd, meer afgezonderd, meer teruggedrongen, toch zal het gevoel van Baudelaire o.a. roerender, boeiender, meer onweerstaanbaar zijn. En er zullen geen vuriger, geen hartstochterijker zielen geweest zijn, in den haat zoowel als in de liefde, dan degenen die men bestempelde met gevoelloosheid, Leconte de Lisle aan het hoofd.
Groote kunstenaars als Flaubert die beweerden niets van zichzelf in hun boeken te leggen, slaagden niet in hun pogen. Niets is subjektiever, persoonlijker dan Madame Bovary, Salammbô en La Tentation de Saint Antoine. De pessimistische, ontgoochelde | |
| |
maar naar sympathie dorstende ziel, maakt zich daar in iederen volzin kenbaar. Guy de Maupassant scheen het ideaal, dat zijn meester had beoogd, te verwezenlijken. Hij gaf ten minste blijk van meer ongevoel, tot op den vooravond der verschrikkelijke kwaal die hem moest wegmaaien. De angst en de smart doordringen zijn laatste geschriften. Het voorgevoel der nakende ramp martelt zijn zenuwen, en door een ironie van het noodlot, zenden hem de geheimzinnigheid en het onbekende waarmede zijn struische dierlijke gezondheid en zijn temperament van materieelen Normandiër gespot hadden, hun schrikkelijkste hallucinaties. De wetenschappelijke zotskap en het determinisme van Hippolyte Taine, zijn doorgedreven generaliseeringsmethode, zullen er niet in slagen hem te berooven van het fijnste kunstenaarsgevoel en hij blijft zelfs sympathiek in zijn dwalingen.
Met de zoogenaamde symbolistische dichters drukt het gevoel zich uit in subtielere schakeeringen dan ooit, vooral in de poëzie van Verlaine, van Mallarmé, van Henri de Régnier, van Laforgue, van Vielé-Griffin, van Saint Pol Roux, van Samain, van Moréas, van Verhaeren, van Van Lerberghe, zonder Max Elskamp te vergeten, een der fijnste intimisten die bestaan. Dit gevoel begeurt ook de eerste tooneelspelen van Maeterlinck en zijn filozofische schetsen, de romans der Goncourt's, van Loti, van Cladel, van Bourges, van France, zekere bladzijden van Rebell, van Lorrain, van Rachilde, de heerlijke boeken van Marcel Schwob, gansch brandend van subversieve sympathieën; de reizen, maar vooral de indrukken uit het Oosten van André Gide, de ironieën van Remy de Gourmont, de ongefrazeerde maar als | |
| |
het labeur zelf hijgende en rookende landelijke levens van Jules Renard (‘Honorine’, ‘Le Petit Bohémien’) de boeiende alleenspraken van Jehan Rictus, en Mallarmé's ‘Pauvre Enfant pâle’, dat misschien zijn schoonste prozabladzijde vormt.
Maar de Angelsaksers en de Russen zijn wellicht nog sterker in vatbaarheid voor indrukken. De zenuwachtigste rillingen werden ons medegedeeld eerst door Charles Dickens, den lyrischen, humoristischen en verteederden romanschrijver, afstammeling van Swift en Sterne, die zijn weerga niet vindt als hij ons spreekt van Kinderen, vooral van arme kinderen, en in het algemeen van volksmenschen, deze groote impulsieve, bedroefde en openhartige kinderen. Het gevoel van den Amerikaan Edgar Poe heeft zijn middenpunt in de hersenen; het maakt om zoo te zeggen geen deel uit van het zinnelijk leven; zijne vrouwen zijn eerder priesteressen van Minerva dan van Afrodite. Poe trok door streken die schrikwekkender waren dan de hellekringen van Dante, hij bracht de slechtste moreele benauwdheden tot uiting; hij doordrong de verholen wereld, hij gaf ophelderingen over de sfinksen met een nog schrikkelijker gezag dan dat van Goethe in den tweeden Faust. Onder de scheppers van nachtmerries en afgrijselijkheden kan de Fransche literatuur tegenover hem slechts plaatsen den Villiers de l'Isle Adam der Contes Cruels en den Barbey d'Aurevilly van l'Ensorcelée en van Les Diaboliques.
Hoe oorspronkelijk en paroxistisch is het gevoel van Charles Algernon Swinburne. Niemand was tegelijkertijd zinnelijker en gevoeliger, bracht meer luciditeit, meer scherpzinnigheid, meer logiek, meer adel, als meteen | |
| |
meer dolheid in de schildering der erotische martelingen of zegepralen. Vergeten wij niet den boeienden Oscar Wilde der Geole of Reading, den martelaar der Engelsche puriteinen. De virtuoos, de tot het paradoksale toe verfijnde estheticus ruimde bepaald de plaats voor een dichter. De smaad en de martelaarschap wijdden hem in. De leeuw der mode, in het akelige beestenspel gesloten, kreeg door eigen smart medelijden met de smart der laagste wilde dieren. Hij onderging de groote liefde na slechts het vermaak gekend te hebben. Verzen als deze zullen in ieders geheugen blijven:
For he who lives more lives than one
More deaths than one must die!
Want hij die meer dan één leven leeft, moet meer dan één dood sterven.
Wat een medelijden heeft hij niet met den soldaatmoordenaar, zijn gevangenisgezel, veroordeeld om opgehangen te worden. Hij doorvoelt al de angsten van den gemartelden; zíjne angsten zijn zelfs wreeder: ‘En zooals men de schrikkelijkste dingen ziet in het kristal van een droom, zoo zagen wij de geteerde kempen koord, gehecht aan den zwarten balk, en wij hoorden het gebed dat de strop van den beul in een grooten kreet versmachtte. En heel de smart die hem zoo heftig schokte dat hij dien afschuwelijken kreet uitstiet, en zijn verscheurende wroeging, zijn bloedig zweeten, niemand voelde ze zoo goed als ik, want hij die meer dan één leven leeft, moet meer dan één dood sterven.’
Minder tragisch boezemt het gevoel van den Amerikaan Walt Whitman zich ook uit in een droom van door- | |
| |
gedreven broederlijkheid, van universeele vriendschap. Met het laatste gedicht van Wilde, met de geschriften van Swinburne en van de groote Russen: Tolstoj en Dostojevsky, is het misschien in zíjn werk dat het moderne altruistische gevoel zijn hoogste uitdrukking zal bereikt hebben. Bij allen vinden wij een aktieve goedheid weer, op aarde onbekend sedert de parabelen van Christus en de uitboezemingen der Fioretti van Sint Fransiscus van Assisen. In Oorlog en Vrede van Tolstoj is het een nederige moejik, onwetend, van alles beroofd, een maatschappelijk wrak, die nochtans aan prins Peter zal openbaren wat het heerlijkste is in het menschdom. Hoe schoon is in Opstanding van denzelfden Tolstoj de plaats waar een andere prins genoegen schept in den paaschkus, die een zijner jonge boeren hem op den mond geeft: ‘Christus is verrezen.’
Bij deze Slavische of Angelsaksische schrijvers, boven allen gevoelig, is een duidelijke strekking zichtbaar om de maatschappelijke afstanden te vullen, zich te verdeemoedigen, in gemeenschap te komen met de nederigste en zelfs met de laagste wezens. Hun gevoel heeft de grenzen der zelfverloochening wijder gebracht, het heeft overtroffen het sublieme der grondleggers van eerediensten. En door een vreemde ironie, of wie weet, misschien door een wil der voorzienigheid, bloeit deze belangrijke poezie juist, ófwel in de vertrapte, op allerlei wijze bebloede landen, als Rusland, ófwel in de Vereenigde-Staten van Amerika, dat is te zeggen te midden der meest utilitaire, der meest materieele, der meest veile, der hebzuchtigste, der snoodste beschaving. De openbaringen van Whitman, ontstonden tusschen de gemeenste kramers van den tempel. Deze poezie ontluikt, zij straalt, | |
| |
zij balsemt, zij verwarmt als het goede woord van den Nieuwen Messias. Zij gaat gepaard, tot groot schandaal der puriteinen, met deze zinnelijkheid zonder welke nooit sympathie bestond, met deze zinnelijkheid waarvan zich de kus der moeder, de omhelzing van den vader, van den broeder en van den vriend niet vrij maakt.
Het Vlaamsch gevoel heeft ontroerde vertolkers ontmoet in Conscience, den idyllischen en zoeten, droomenden en streelenden idealist, en vooral in Gezelle, in Streuvels en in René de Clercq, deze drie wonderbare lyriekers, wier gevoel mannelijker en wier uitstortingen steviger zijn dan bij den treurdichtervan den Loteling en van Rikke Tikke Tak; soms in een verteederd en belust ironist, vol broederlijke guitigheid, als Lode Baekelmans; in een tezelfdertijd gespierd en onrustig opmerker als Victor De Meyere; in een subtiel verteller, vol schakeeringen, vol fijne halve tonen, als Oscar Six, wiens vernieuwde kunst van Conscience den zinnelijken herderszang met de treurende idylle vermengt, en zich aanbeveelt door grootere fijnheid en elegancie; ik denk namelijk aan zijn novelle IndenAvond. Vergeten wij niet in een meer wrangen, ruwen, maar ook meer gespierden, volbloedigen toon, met oogenblikken vol innige ontroering, vol uitboezemingen en vol sympathieën, welke des te sterker zijn daar zij ontspringen aan krachtige, vurige, bijna vlammende temperamenten: Cyriel Buysse en Gustaaf Vermeersch.
Ik zelf heb in mijn werk getracht een weinig weer te geven van dit streven naar een minder materieelen vooruitgang, naar een minder platonische en meer tastbare broederlijkheid. Maurice Maeterlinck schreef mij ter gelegenheid van La Nouvelle Carthage: ‘Ik heb | |
| |
uw schoon boek gelezen en ik dank u voor de uren van vinnig medelijden welke het mij geschonken heeft. Ik bedoel vooral het vreemde en wrange dat onuitgesproken blijft. Er is daarin een scherpte van erbarmen die ik nooit heb ontmoet in een enkel boek van Latijnsche taal. Men moet bij de Engelschen gaan om iets te vinden dat gelijkt op deze stekelige en bijna sadieke liefde - sadiek in den prachtigen zin van 't woord - voor al de wezens die ons omringen, en uw oneindig medelijden, gansch klam, bezweet, koortsig en wulpsch van innerlijke kracht, geeft mij, ever als dat van den grooten Walt Whitman, den indruk eener aanraking van sap tot sap en doet in den mond rijzen het brakke en geweldige water der groote sympathieën.
Gij vindt op buitengewone wijze de voege, het eigenaardige, de naakte bijzonderheid van al deze wrijvingen van wezens, die voorbijgaan in uwe met aluin en azijn gewreven volzinnen en die, nevens de Latijnsche gewaarwordingen waaraan wij gewoon zijn, den vreemden indruk geven van onmiddellijk en aangeboren heimgemeenschap. Ik geloof dat deze eggerigheid der Germaansche ziel eenig is te midden der literatuur en ik bewonder haar zonder voorbehoud daar waar ik ze ontmoet...’
Maeterlinck schreef mij later, na het verschijnen der definitieve uitgave van La Nouvelle Carthage.
‘Ik heb dit boek lief omdat ik er u heelemaal in terugvind te midden der zonderlinge Antwerpsche atmosfeer welke gij geschapen hebt, vrij, natuurlijk en schoon als iemand, die in zijn huis is en die weet dat niemand hem kan zien. Iets prachtigs boven alles is de Cartoucherie! En uw wonderlijk medelijden dat in dit boek nog grooter wordt, een gansch bijzonder medelijden, een medelijden | |
| |
van een convalescent, een medelijden dat, geloof ik, slechts een zuster zal hebben bij de Slaven, maar bij deze minder inniglijk omschreven, minder gedetailleerd, zonder deze nauwgezetheid van een door liefde dollen minnaar, minder Vlaamsch in een woord, want ik geloof, dat het uw triomf is het Vlaamsch medelijden te hebben ontdekt; en dit innig, vertrouwelijk medelijden, bijna onwelvoeglijk door overvloed van groote teederheid, krijgt een buitengewoon effekt in den grootschen Delacroix der Cartoucherie. Ik geloof dat deze laatste bladzijden tot de schoonste behooren welke gij geschreven hebt.’
Eindelijk gaf hij mij in deze bewoordingen bericht van mijn Cycle Patibulaire: ‘Het is waarlijk een zeer schoon boek, deze zwarte, stormachtige en zoo vreeselijk teedere Cycle Patibulaire, van al uwe werken het schoonste, een der innigst sympathieke die ik ken. Het is vreemd en boeiend als een woedende storm gevolgd van moederlijk gestreel, en men is zoo weinig aan die dingen gewoon, dat men niet weet hoe uit te drukken het nieuwe gevoel dezer brandende teederheid. Ik zie voor u slechts Michelet en Swinburne, maar hun monsterachtige en wonderbare verbitteringen zijn begrensd en ontstaan slechts rond zekere vrouwenlichamen, terwijl de uwe waarlijk algemeen en van een vaak meer te vreezen macht zijn. Zoo schijnt gij mij op sommige oogenblikken de vreeselijke Swinburne der groote armen.’
Indien ik deze brieven meedeel, dan is dit niet om den lof dien Maeterlinck mij toereikt, maar wijl zij strekken om mijn literair gevoel te bepalen. Het is mij aangenaam mij eens te voelen met Walt Whitman, Swinburne en de groote Russen in wat betreft mijn begrip van het | |
| |
geluk, van de ware goedheid, van de ware moraal, van het ware leven, van de absolute liefde. De literatuur bracht trouwens slechts vreugde voor mij, wijl zij mij toeliet mij te vertolken, mij uit te drukken, een heerschende noodwendigheid aan breede en totale menschelijke sympathie te bevestigen. Al de groote meesters van het woord gaven mij het voorbeeld van deze oprechtheid. ‘Escal Vigor’ en l'‘Autre Vue’ hebben er zich meer dan ooit door geïnspireerd.
In den loop dezer vluchtige studie heb ik u de ontboezemingen herinnerd van een Shakespeare, van een Goethe, van een Tolstoj, van een Swinburne, van een Whitman. Op hun hoogte wordt de literatuur ziener, voorspeller en profeet. De droom gaat aan de daad vooraf. Zoo was de Fransche revolutie wel eerder het werk van Voltaire, van Rousseau, van Diderot en van Beaumarchais, dan dat van Mirabeau, Lafayette, van de Girondijnen en van Danton. Misschien zal deze behoefte tot totaal heimgemeenschap, misschien zal de droom van universeele kameraadschap die trilt en lilt in het werk der gevoeligste schrijvers dezer eeuw, zich eens verwezenlijken tot het grootste welzijn van het menschdom, dat niet ophoudt werktuigen uit te vinden, allen vernuftiger het eene dan het andere, om de ruimte in te krimpen, en om de afstanden op aarde, op het water en zelfs in de lucht af te schaffen, maar dat, onderworpen aan de bijbelsche moraal en aan de bijbelsche vooroordeelen, slechts zeer weinig zal geschapen hebben om de afgronden te vullen die ons van elkander scheiden en om zooveel wezens nader te brengen, door wreede sociale kloven verhinderd elkander te omhelzen en het paradijs op aarde weer te te vinden.
Georges Eekhoud.
|
|