| |
| |
| |
Boeken en Tijdschriften
Redacteur Lynge, door Knut Hamsun. - Uitgave van H.J.W. Becht te Amsterdam. - In den loop der laatste eeuw ontwikkelde de pers zich tot het hedendaagsch informatieorgaan. Al kan niemand de verbazende macht van het nieuwsblad ontkennen, al moet men rekening houden van dit gevaarlijk element in het moderne leven, toch hebben de kranten maar terecht een slechte faam. De dagbladschrijver is veeleer gevreesd dan bemind; hij wordt menigmaal als oppervlakkig en onbevoegd veroordeeld. Eerlijke en knappe journalisten zijn uitzonderingen, die des te meer waardeering verdienen. De bitterste, onbarmhartigste kritiek werd wel geleverd door Loyson-Bridet (Marcel Schwob) in zijn Moeurs des Diurnales (Traité de Journalisme). Tevens in zuivere letterkundige werken werden de journalisten en hun werkkring in zeer ongunstig daglicht vertoond. Wie herinnert zich niet Les Illusions perdues van de Balzac, later Bel-Ami van de Maupassant en m.a. werken waarin de schaduwzijden van het groot beschavingsmiddel (dat de pers ontegensprekelijk zijn moest en zijn kan) op meesterlijke wijze tot grievende schoonheid werd uitgebeeld.
En de stof is niet opgewerkt. Thans weer vertelt Ch. Fénestrier in La Société Nouvelle La Vie des Frelons, het leven van journalisten verbonden aan monsterachtige (in de dubbele beteekenis) ondernemingen als b.v. Le Matin de Paris. Wat wel aan kunstwaarde te kort | |
| |
schiet, wint dit werk aan echtheid, 't is een eerlijk document.
Dit vluchtig woord van inleiding om verwantschap te zoeken voor het werk van Hamsun, werk dat nochtans is en blijft persoonlijk, en vol van een zeer eigenaardige atmosfeer, levend.
Redacteur Lynge is de journalist door het toeval, bewust van zijn macht, prat op zijn afkomst uit den minderen stand en toch verlangend om toegang te krijgen tot de fijnere kringen, een mensch zonder gewetensbezwaren, zonder liefde, zonder adel, een self made man van het slechtste allooi, kortom een zaakrijk, spitsvondig middelsoort journalist, het vreemdste menschen-exemplaar van dezen tijd. Haast kinderlijk-wreed onbewust, zonder geheugen wanneer hij verlangt te vergeten, rijk aan een geoefenden speurzin, draait hij met het gemak van een windwijzer wanneer zijn overtuiging dient te veranderen om een of ander reden. Zoo'n man speelt natuurlijk met verbazend gemak zijn rol van ‘volksverlichter’, en dit even goed te Christiania als elders. Hij is een internationale figuur, maar de merkwaardige Noor nam zijn landgenoot in zijn bijzondere omgeving, en schiep een beeld van het leven in het Noorden.
Het stuk leven, waarvan Lynge het middelpunt blijkt, is rijk aan afwisseling van uiteenloopende karakters.
De student Bondesen, de verpersoonlijking van het gemakkelijk te vangen publiek, met zijn laffe bewondering voor de handigheid van den redacteur, moet ten slotte zedelijk ondergaan door de atmosfeer waarin hij geschoold werd.
De beambte Höjbro, de kranige, zelfdenkende mensch die wel valt, maar eerlijke zielskracht bezit, is de onaantastelijke, nobele figuur die herkansen kan.
| |
| |
Fred. Ihlen, de middelmatig-knappe geleerde, eens door Lynge als een nieuw aantrekkelijk talent aan zijn blad verbonden, terwille der schoone oogen zijner zuster waardoor de redacteur bekoord was, is als talent zonder adem de gemakkelijke prooi van den op nieuws en nieuwigheden azenden journalist.
De familie Ihlen, de met ondank beloonde ministeriebeambte Kongsvold die eens voor Lynge een onbescheidenheid in zijn dienst beging; Leporello de nieuwsjesvisscher, verspieder en reporter, de rechterhand van den redacteur; vrouwen en mannen, waarboven Lynge in zijn schijnmacht meent te tronen; met wondere echtheid leven zij een periode van hun eigen leven.
Door dit verhaal, waarin de journalist zich zelf immer getrouw gelijk blijft in zijn onedele, haast hartstochtelijke beroepsonverschilligheid en ijverige jacht op verbazingwekkend nieuws en effect, boeit de roman der twee menschen, Höjbro en Charlotte Ihlen, wonderstemmig, innig vertelsel van val, berouw en opstand van menschen, kleine luiden.
Alles keert, de menschen leven, verplaatsen zich, handelen, droomen, veranderen, doch als een slaaf aan zijn keten blijft de dagnieuwsjesman opschudding zaaien, dag aan dag, om zijn reputatie staande te houden. Liet hij dat na, dan werd hij één onder de duizenden, een man uit de menigte. En 't werd hem immers een levensbehoefte zijn naam op aller lippen te weten?
Redacteur Lynge is een beteekenisvol boek, Hamsun een merkwaardige verschijning in de letterkunde van dezen tijd.
Innig-menschelijk, fijn-volledig, zeldzaam-wonder- | |
| |
schoon zijn Pan en Victoria. Dwepers is vol frissche humor en levendigheid. Daarbij wie eens getroffen werd door de zuiver-sombere, ernstige en eenige schoonheid van Honger, stelt het werk van Hamsun zeer hoog.
Mocht deze bondige aankondiging maar menigeen aanzetten deze boeken te lezen.
De uitgever Becht verdient onzen lof het Nederlandschlezend publiek in de gelegenheid te hebben gesteld Hamsun te kunnen bewonderen.
L.B.
Pastoor Hugo Verriest, door André de Ridder. - Uitgave van L.J. Veen te Amsterdam en Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen. - Bescheidener van opzet dan de studie over Streuvels, bedoelt dit boek enkel te zijn een biographische studie over den gevierden West-Vlaamschen pastoor.
Het was verstandig en sympathiek van den heer de Ridder zich aldus te beperken. Nu doet hij denken aan iemand die langs fraai-aangelegde parkwegen wandelt, en vertelt wat anderen en hij zelf in de warande mochten bewonderen, terwijl hij met zijn Streuvels me voorkwam, met het nobelste inzicht van een geestdriftig, maar onervaren ontdekkingsreiziger, verloren te zijn geloopen in een, hem onbekende, streek, waarvan hij hindernissen en gevaren had onderschat, al voerde hij ook alle mogelijke reisgidsen in zijn koffer mede!..
Als geduldig werker die er niet tegen opziet stapels documenten te doorsnuffelen, heeft M. de Ridder in dit boek alle meeningen verzameld welke over Verriest geschreven werden. Daarnaast de eigen bevindingen opgedaan bij zijn bezoek op de pastorij te Ingoyghem. Alles is | |
| |
geschift, geschikt en ingedeeld als volgt: 1º Inleiding, Hugo Verriest en de kritiek; 2º Bij pastoor Verriest; 3º Uit Verriest's Leven; 4º Het werk van Hugo Verriest; 5º Verriest als voordrachtgever en zijne beteekenis in onze letteren.
Benevens dit, het eigenlijke werk, behelst dit boek nog een betrouwbare biographie der werken van en der kritiek over H. Verriest, zijn verspreide verzen, de hem opgedragen gedichten en een stuk over Gezelle's dertigjarig zwijgen.
In deze eenvoudige aankondiging kan ik niet uitweiden over menig punt waartoe er stellig aanleiding bestond, zooals b.v. het rumoerig behandeld zwijgen van Gezelle! Mogelijk is hiervoor later wel eens een gelegenheid.
Talrijke plaatjes en een welgelukt portret versieren prettig deze biographische studie.
Het goede werk van verspreiding, van bekendmaking onzer schrijvers door den heer de Ridder begonnen en ijverig voortgezet, verdient zeker lof.
Het boek over H. Verriest verdient ook als zoodanig te worden aanbevolen: het is een goed en uitvoerig journalistiek document, geschikt om bij velen H. Verriest bekend te maken. En dat verdient hij stellig.
L.B.
P.S. - Dit werd geschreven vóór Aug. Vermeylen in de vereeniging ‘Nieuwe Wegen’ te Antwerpen sprak over ‘Het zwijgen van Gezelle’.
Vermeylen, in zijn voordracht, wist niet alleen zijn publiek dieper te laten doordringen in het werk en dus in de ziel van den schoonen dichter, maar sprak tevens de bepaalde, de noodzakelijke woorden uit, waarmede de waarheid moest gediend worden.
| |
| |
Judas Iskarioth en de Anderen van Leonied Andrejef. - Nº 13/14 der Bibliotheek van Russische Literatuur. Uitgave van Maas en van Suchtelen, Amsterdam. Agent voor België: 't Kersouwken, Antwerpen. - fr. 1,50. - Bij een werk als dit zal de kritiek, ik bedoel vooral de objektieve kritiek, eerbiedshalve niet veel te zeggen hebben. Want het draagt in zoo hooge mate de eigenschappen van een persoonlijk, sterk-begaafd, temperamentvol schrijver, dat het alle wapen ontneemt. Een werk dat, om een vergelijking te gebruiken, een indruk maakt als Dostojefskiej's ‘Witte Nachten’, al hoeft er dan ook dadelijk bijgevoegd, dat deze indruk lang niet gelijksoortig is. Judas Iskarioth toch bezit niet het eigenaarde, specifiek Russische met zijn nare vreemdheid en zijn vreemde naarheid dat Dostojefskiej kenmerkt. Het is minder akelig, minder spokerig, minder... sentimenteel - sentimenteel in den goeden zin van 't woord - maar het boeit door hechtheid van bouw, eenheid van conceptie, warme plastiek en vooral door de voorstelling van het Judas-figuur.
Reeds de titel van het boek is een vondst: Judas Iskarioth en de Anderen. De Anderen die mak en lijdelijk met Jesus meêloopen en hem vroom bewonderen kunnen, maar hun bewondering niet in vrome daden staven; de Anderen, de menschen zonder bloed, zonder drift, de menschen waarin geen wereld van haat, ook geen wereld van liefde kentelt en wentelt, die Jezus' leer aanklampen, uit zwakheid of uit gemakzucht, wie weet het; de apostelen die slechts twisten om een vaag recht van hemelrijksbezit en die, als het geld hun meester te verdedigen, hun lafheid tot deugd maken. En daar tegenover Judas, de verstooteling, de mistrouwde, de gehaate, de bedrieger, de leugenaar; Judas die het geld uit de schatkist steelt | |
| |
en grof-weg zijn daad verrechtvaardigen kan; Judas, de fijne-geslepen die èn Petrus èn Johannes op te kissen en te bedodden weet; Judas die Maria-Magdalena neemt voor wat ze is en haar met zijn besten wil niet idealiseeren kan; Judas die vloekt en kettert en schuine moppen vertelt; Judas met de twee gezichten; Judas die zijn meester verkwanselt omdat zijn boevennatuur nu eenmaal verkwanselen wil al wat hem lief is; Judas eindelijk die geen genot vindt bij de dertig zilverlingen, ze wegsmijt, zich verhangt ‘als een monsterachtige massa te bengelen boven Jeruzalem’, en geworpen wordt ‘in een diepe rotskloof, waarin doode paarden, honden, katten en krengen worden geworpen...’
De vertaling van dit werk door Annie De Graaff schijnt, voor zoover een Russisch-onkundige daarover vermag te oordeelen, vlot, korrekt, al trof het me hoe op sommige plaatsen door een hortende wending de rythmiek van een zin gebroken werd. Toch is het zeer verdienstelijk werk.
H.V.P.
Ernest Newlandsmith. De Tempel der Kunst, vertaald door Felix Ortt. - den Haag, uitgeversvereeniging ‘Vrede’. - Ware Kunst, zegt schrijver, behoort de openbaring te zijn van het goddelijke en het goede en ik zoek wat hij hierdoor zeggen wil, of hij ook zijn bepaling nader omschrijft, want het goddelike en het goede openbaren zich op vele wijzen. Het ontdekken van iets goddeliks en goeds in een zaak hangt zelfs voornamelik af van den aard van de beschouwer-zelf. Sedert Tolstoï (Wat is Kunst?) weten wij dat Kunst dáár begint waar een persoon, met het doel anderen met zich zelf te verenigen in één en het- | |
| |
zelfde gevoel, dat gevoel uitdrukt door zekere uiterlike aanduidingen.
Daarmee valt ook één van de Axiomas van Oscar Wilde weg die zegt dat Kunst volkomen nutteloos is, doch deze andere meening van dezelfde schrijver blijft rechtstaan: de artiest heeft geen etiese siempatieën. Hij moet er inderdaad bóven staan en zijn blik moet de hele ruimte omvatten van het menselik geestelik en lichamelik bewegen en dit passieloos.
Toch is het waar dat een artiest een ander in zijn gevoelens wil doen delen en daarmee valt ook de bewering weg dat een Kunstwerk, een roman b.v. enkel Kunst of schoonheid ter uitbeelding beoogt, iets waarop schrijver niet schijnt te letten. Ieder Kunstwerk geeft inderdaad een brok leven, een brok leven gekozen door de artiest, hoewel onvrijwillig, en gezien, doorleeft door hem, waarvan onderwerp en uitvoering in verband staan met zijn karakter, zijn aard, zijn opvatting van de dingen, dus iets persoonliks, een viesie die hij anderen uitlegt met het doel die anderen zijn meening te doen delen.
Wat is het goddelike en goede in dat alles? Er bestaat geen grotere toewijding dan de Kunstenaar voor zijn werk, eender waarover het handelt. Moet het steunen op Liefde, zooals schrijver zegt? Wel, het steunt erop, zou het anders kunnen?
De Kunst van de artiest is nauw verbonden met zijn aard en daaraan zal wel niet veel te veranderen zijn. Daardoor komt het dat hedendaags in de litteratuur altans, de ‘hogere sferen’ zelden betreden worden. De artiest van heden houdt zich aan het zuiver menselike en 't ware wat moois moest hij daàrvan afzien, moest hij in het lage van de menselike hartstochten niet woelen, hen | |
| |
bovenhalen en in hun lelikheid tentoonstellen. We zien rondom ons laagheid genoeg in 't hedendaags leven, zegt schrijver; och ja, en is er nog veel meer die we niet zien. En dan is het nog slechts een bloot, op zichzelf staand feit, waarnaar de menigte oordeelt, zonder naar oorzaken te vragen die haar steeds ontsnappen. Daarom verkies ik een zuiver omschreven en diep ontleed onderwerp, zoiets heeft meer uitwerksel en het is een bijdrage tot de kennis van het diepe innerlike van de mens, iets wat onder velerlei opzichten niet te misprijzen is. Zijn wij, door ons afbreken, door ons schilderen van schrille tegenstellingen de voorlopers van omwentelingen, men zal ons niet kunnen aantijgen dat we geen rekening hielden met de driften, begeerten, en alles wat men kwaad noemt, van de verborgen mens.
Daarom ben ik het niet eens met schrijver waar hij zegt dat ware Kunst zeer hoog (ik versta optiemiesties of de uitbeelding van zuiver verpersoonlikte goede hoedanigheden) moet zijn en zonder tegenstelling.
Bovendien wat is het goede? Ieder denker zal er u een verschillende bepaling van geven. Voor mij is goed wat juist mijn eigen gevoel weergeeft, 't is te zeggen wat geen hartstocht hoegenaamd opwekt en toch diep doorvoeld wordt als de zo zuiver mogelike uitbeelding van iets rein menseliks.
Wat het overige betreft, ik kan het met schrijver eens zijn, ik las zijn boek met genoegen, vond er niewe gedachten in en ontdekte er niewe gezichtspunten. Het is een werk geschreven door een moedig en overtuigd man en daarom heeft het mijn siempatie.
De Lammenais. - Woorden van een Geloovige, 2de herziene | |
| |
druk. - Uit het Fransch. 's Gravenhage. Uitgeversmaatschappij ‘Vrede’. - Dit werkje begint met een kort levensbericht ontleend aan Quack's De Socialisten. Daarin lezen wij dat toen dit werkje gedrukt werd, het onder de letterzetters een hele storm verwekte: 't werd een gedruisch, een gefluister, een gemompel, straks een gejuich, toen die bladzijden in proef het eerst werden gelezen. De werkplaats was in opstand, zeide de meesterknecht. Het werkvolk begreep dadelik, dat het een beroep was op recht en gerechtigheid. En overal, in Parijs, in Frankrijk, in geheel Europa, was de indruk even groot. Iedereen las het, tot zelfs de koning Karel IX.
Het werd in alle eeuwigheid verdoemd door een bul ‘Singulari nos’ van den paus, op 25 juni 1834. 1834! drie vierden van een eeuw verliepen sedertdien, het gejuich verzwakte, de opstand doofde uit en het boekje van de Lammenais werd vergeten, doch de maatschappij en de Kerk bleven gelijk! En toch is er iets veranderd: er zijn meer mensen die denken.
Nu dit boekje dat weer opgedolven wordt uit de nacht van de tijden. Het heeft al zijn frisheid, al zijn oorspronkelike kracht, al zijn grootheid en diepte bewaard, want het is van alle tijden, dit boekje, en misschien is het binnen honderde jaren nog dienstig om de moed op te wekken van danmalige verschoppelingen.
Doch vooral in Vlaanderen, onder 't volk, diende dit werkje verspreid te worden, in geen enkele boekerij zou het mogen ontbreken, het zou moeten uitgedeeld worden bij feestelike gelegenheden.
Want vooral óns volk heeft zulk een boekje noodig.
Gustaaf Vermeersch.
|
|