Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 328]
| |
I.Ik zend mijn groeten naar de verre heiden
U, Meester, waar zij U vervoegen gaan.
Belanden zij ter verre heidebaan, -
Dan brengen zij daar mijn gedacht te weiden.
Ik wil U op uw tochten begeleiden
En dan verblijven in den zoeten waan,
Dat wij niet uren van elkander staan,
In heimgemeenschap echter ons verblijden.
Maar ach, we gaan niet ginder hand aan hand
En ik kan enkel van herinring leven;
Mijn kommer is, of in het heimatland
Nog alles wel hetzelfde is gebleven.
Nu zeg me, Meester, ten weerbarstgen grond,
Waart er de Vuurge Scheper nog in 't rond?
| |
II.Ik kende hem door U, wen hij, door uw gedacht,
In uw verhalen hoog en dwingend voor mij stond:
De Herder zonder rust, de doolaar in den nacht,
Zijn kudden weidende de donkre heiden rond;
| |
[pagina 329]
| |
De wachter om het graf in ongewijden grond,
Voortschrijdend, lichtende, geluidenloos en zacht;
De trouwste kameraad in nachtelijken stond
Wen Satan vreugde viert en hoog demonisch lacht.
Van dit verlaten land der nachten heerschappij,
Is hij het eeuwige, het warme, gloeiend herte,
Het kloppend herte zelf der wonn'ge, wilde hei,
Het brandend fakkellicht der lange, donkre verten.
Gedenkt Gij, Meester, thans nog d'avondkim,
Waar wij hem vluchtig zagen als een schim?
| |
III.Ter molenheide, na een warmen dag
Is 't wolkenheir van heinde sâamgetogen.
Bij wilde jacht heeft het de kans gewogen,
Houdt zich bereid nu tot den grooten slag.
Nog vóór den avond ligt de zonnevlag
Begraven aan de verre hemelbogen,
De kruiden houden d'adem ingetogen
Zoo wijd het oog in 't ronde reiken mag.
Alleen de Herder, aan den strijd gewend,
De wildheid van de stormen hoog vereerend
Verschijnt nu weder in zijn element.
De molenwieken, 't kampen niet begeerend,
Staan onbeweeglijk stormwaarts toegewend:
Een groot, recht kruis, het onweder bezwerend!
Siska van Daelen.
|
|