Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 217]
| |
IV.Nog waren mijne zinnen mijmerdol.
't Geboomte vormde een warrelklomp onzuiver,
Een kluwen, dat geleidelijk ontzwol
In zachte lijning licht en gracievol.
Een windje dreef er door met frisch gehuiver,
Als bode die, in 't melden van den dag,
Te tijdig dier en plant voorbij wou streven,
Wanneer de nacht nog over alles lag.
Ik kroop door heesters die het spinnerag
Van hun getwijg aan mijn gezichte wreven.
En toen ik op een boomstronk nederzeeg
Begonnen slanke dampen rond te tornen,
Blauwendig wit en walmend allentweeg.
Van 't spinrag dwaalde nu mijn droombeweeg
In 't wolkgewiegel en ik zag de Nornen.
Ze waren, zilverblank geaureoold,
Drie zusters van verscheiden levenstijden.
Haar lichaam, als in eene waas verdoold,
Was ieder op een eigen wijs omvoold.
En 'k zag een draad langs hnnne vingers glijden.
| |
[pagina 218]
| |
Ze twijnden op een vreemden rythmengang;
Soms ging de draad van de een naar de ander over.
En zoo hernam bij beurten haar gezang,
Gedragen, of met kracht, al naar gelang
Het lot geworpen in haar weefgetoover.
| |
Eerste Norne.Oude gedachten, storende nachten,
Dolende klachten
Weef ik te zaam.
Kent ge mijn naam?
Peil door de schimmen, in schaduw verloren
Zeil over kimmen na avondzongloren!
Ik weef de draden van het grauw ‘Er was’.
Wie, boven mij, is zijner taak bewuster?
Uit wrange wisheid wies mijn lijdensvlas.
Heido! Het lot is in uw handen, zuster!
| |
Tweede Norne.Wit der vergeving, rood van de streving,
Blauw der herleving
Weef ik te zaam.
Kent ge mijn naam!
Grond uit uzelven de waarheid en dwaling
Onder gewelven vol middagzonstraling!
Ik weef de draden van het bont ‘Er is’.
Mijn weefsel vordert wild, dan weer geruster,
Scherp teeknend 't spoor van licht en duisternis.
Heido! Het lot is in uw handen, zuster!
| |
[pagina 219]
| |
Derde Norne.Goud van de zonne, zilver der bronne,
Weelde der wonne
Weef ik te zaam.
Kent ge mijn naam?
Stort uw gepeinzen in beelden en dichting,
't Worden paleizen vol morgenzonlichting!
Ik weef de draden van het grootsch ‘Er zal’,
't Zijn droomen door de zonne rood gekust ter
Ontwaking van een blijder wereld-al.
Heido! Een ring! Wij herbeginnen, zuster!...
Woehaa! Daar brak, door 't kiemend licht ontzind,
De zieken uil, mijn drooming onder 't vluchten.
‘Geen is er die 't geheim van 't lot ontgint,
Het noodlot vat er niemand. Licht verblindt...’
Vol schoonheid steeg de morgen in de luchten.
Willem Gijssels.
|
|