Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 209]
| |
Arbeidersbeweging & IndividualismeEr is meermalen van de zijde der arbeiders, en voornamelijk van die hunner woordvoerders, beweerd geworden, dat Arbeidersbeweging en Individualisme niet kunnen samengaan. Men heeft het zelfs doen voorkomen, als zouden deze stroomingen lijnrecht tegen elkaar staan! Een en ander willen we in 't verloop van dit opstel nagaan. Hiervoor is 't echter noodig dat we 't karakter dier richtingen in 'n zuiver daglicht stellen, door bloot te leggen wat hun streven, hun doel is. Hoe de verhouding is der deelnemers tot die bewegingen en ten slotte hoe dit alles door voor- en tegenstanders opgevat wordt. In de eerste plaats nemen we de Arbeidersbeweging, zooals ze tot op dit oogenblik zich voordoet, in nadere beschouwing. Als van zelf sprekend doet zich dan de vraag voor wat deze Arbeidersbeweging is? Deze vraag stellen is haar beantwoorden. 't Is 'n beweging, 'n strijd der arbeiders. Uitsluitend van hen dus die arbeiden. Wat daarbuiten staat behoort niet tot hen. Het is dus 'n strijd gevoerd door 'n zeker soort mensen, bij de maatschappelijke indeeling bekend als arbeidersklasse. Daarneven staan de andere klassen (standen), kapitalisten, soldaten, beambten van alle slag, geleerden, kunstenaars, enz. enz. die daardoor buiten den kring der arbeidersklasse gesloten zijn; wier doeleinden en bestrevingen oogenschijn- | |
[pagina 210]
| |
lijk van geheel anderen aard zijn. Daar gelaten nu of het zelfs met 't uitgangspunt der bestaande maatschappelijke instellingen overeenkomt, die toch naar 't heet, gebasseerd zijn op algemeene belangen, dat 'n zekere klasse genoodzaakt is zelfstandig, d.w.z. buiten 't verband met de anderen, op te treden, stellen we hier liever de vraag: Wat is 't doel der Arbeidersbeweging, der Arbeidersklasse in dezen zich opdringenden strijd? Allereerst en allermeest zien we dit beantwoord in 't streven naar z.g. lotsverbetering, d.w.z. de verbetering van den materieelen toestand in den vorm van meer loon en minder werk. Aangelegenheden die verwaarloosd zijn door 't burgerlijk maatschappelijk beheer, daar dit tot dusver in handen was van onkundigen aangaande hun eigen grondbeginselen en beinvloed door slaven van heb- en heerschzucht. Verder zien we dit materialisties streven aangewend met 'n meer en meer idealisties doel, n.l.: als verheffing der ‘onderste lage’, tot meer zedelijken en beschaafden maatschappelijken stand (demokratie); nevens de politieke, de ekonomiese gelijkheid, om eindelijk uit te loopen in verschillende meer vooruitstrevende richtingen, wier doel is de grondvesting eener geheel nieuwe maatschappij, meestal ten onrechte gepaard en versierd met de begrippen: Algemeen Welzijn, Maatschappelijke Rechtvaardigheid, Recht, Zedelijkheid, Vrijheid, Menselijkheid, enz. enz. ('t Socialisme met materialistiese grondstelling in al z'n uitingen.) Evenals boven gezegd is geworden dat men, strikt genomen, om in aanmerking te komen voor de Arbeidersbeweging, arbeider zijn moet, is ook haar bedoeling het door haar beoogde alleen den arbeiders te doen toekomen. | |
[pagina 211]
| |
Men moet dus niet minder maar ook niet méér zijn dan arbeider om daarop aanspraak te hebben. Al wat men daarbuiten is, blijft aldus buiten beschouwing, ja moet als zoodanig uitgesloten worden. Ook 't onderhouden van kinderen, ouderlingen, zieken, enz. voor zoover dit niet als 'n vergoeding voor bewezen of nog te bewijzen diensten aan de Arbeidersklasse beschouwd wordt, moet als inkonsequent verworpen worden. Daar nu 't arbeider-zijn, tot 't eenige motief is verheven, om aanspraak te hebben op de door de Arbeidersbeweging verkregen resultaten, kan men dus de door 'n afzonderlijk arbeider als zoodanig bedongen welstand niet als hem toebehoorend laten gelden.Ga naar voetnoot(*) Al de afzonderlijke welstand moet in 'n gemeenschappelijke veranderen, opdat het ten goede kome aan allen die 't arbeidersschap gemeen hebben; want, omdat ook hun eenige waarde 't arbeiderschap is aan hunnen persoon, moet dit al 't andere uitsluiten of onderdrukken terwille van 't arbeiderschap, zoodus hun ganse persoonlijkheid uitdrukken en hun gemeenschappelijkheid of gelijkheid als arbeider is dan voltrokken. Hieruit volgt ook z'n gemeenschappelijkheid als deelhebber in den bedongen welstand.s ('n Kenschetsende uitdrukking voor deze gemeenschappelijkheid is: ‘geen afzonderlijk arbeider kan staande houden dat 'n produkt 't resultaat is van zijn arbeid alleen, 't is, zooal niet rechtstreeks, toch ten slotte 't resultaat van den gemeenschappelijken arbeid aller arbeiders.’) Doch niet alleen in den persoon moet het begrip arbeider alles omvatten, maar wil het werkelijk volstrekt en | |
[pagina 212]
| |
absoluut zijn, wil 't blijk geven van z'n gemeenschappelijkheid, dan moet het alle afzonderlijke arbeiders in zich vereenen als Arbeidersklasse, als de belichaming van 't begrip arbeiderschap. De aldus allen-omvattende, tot 'n geheel gevormde Arbeidersklasse, dit georganiseerd wezen, verschaft dan den afzonderlijken arbeider als deel van dit georganiseerd lichaam, z'n deel in den gemeenschappelijken welstand. Het karakter der Arbeidersbeweging uitsluitend als arbeidersbeweging dus, wordt bepaald door den eis, dat men 'n deel uitmaakt van 'n alles-omvattend geheel, 'n lid is aan 'n lichaam, hier door de arbeidersklasse voorgesteld. Nu 't Individualisme. Men veroorloove mij deze woordafleiding, want met 't oog op de schrikkelijke begripsverwarring die heerst, lijkt 't mij hoogst noodzakelijk. Alsook opdat we bij 't einde juist weten, wat we aan elkaar hebben. Wat is Individualisme? De beweging, de strijd, 't leven der mensen als individuen, als eenlingen, d.w.z. als eenheid, als geheel op zich zelf. De persoonlijkheid genomen in haren geheelen omvang. Niet 'n zeker gedeelte van den persoon, den eenling, 't geheel, b v. 'n bepaalde hoedanigheid, n.l.: 't arbeiderschap. Dat als 't eenige geldende, al 't andere moet uitsluiten, wat men daarbuiten is, moet geweld aandoen, of hoogstens aanwenden in 't belang van deze eenige eigenschap. Neen, de geheele persoon komt bij dit streven telkens in aanmerking. Dit streven der individuen, als iets op zich zelf, staat aldus werkelijk lijnrecht tegenover 't streven der arbeiders, en uitsluitend als arbeiders. Zoo opgevat kan de individualist-arbeider geen deelnemen aan den strijd der arbeiders, wijl deze als zoodanig niet | |
[pagina 213]
| |
alleen eist, z'n meer-zijn als arbeider, te verdelgen, of ondergeschikt te maken, doch ook hem als persoon, als eenheid doet opgaan in 'n hem medeomvattend geheel. Z'n eigenaardige belangen, verzuchtingen, betrachtingen en doeleinden moeten plaats maken, voor die eener georganiseerde massa, voor die van 'n alle afzonderlijkheid absorbeerend, 'n door de levenskracht der individuen gevoed lichaam, welk lichaam mij, den persoon benut als orgaan, van welken aard dan ook, hetzij als geestlijk orgaan (leider, woordvoerder, vertegenwoordiger, enz.), hetzij van stoffelijken aard (daadwerkelijk-arbeider, uitvoerend lid der genomen besluiten, enz.); beiderlei organen staan tegenover het lichaam, hier de klasse, in 'n ondergeschikte positie. Daar nu de Arbeidersbeweging eist dat de individueele belangen opgaan in de algemeene belangen, het individu z'n belangen dus moet ten offer brengen aan de belangen der arbeiders in't algemeen; zijn wil als uitdrukking van de door hem afzonderlijk gevoelde, eigenaardig verwerkte indrukken en persoonlijke opvattingen, als verklaring dus van zijn behoeften, moet opgeven voor de besluiten, als wilsuitdrukking der geheele arbeidersmassa, om het even of deze door met meerderheid van stemmen gekozen vertegenwoordigers geschiedt, of als rechtststreekse beslissing der meerderheid, kan de individualist deze beknotting en beleediging zijner individualiteit, van z'n eigenwaarde, z'n eigenwillen, kortom z'n eigenheid in al hare uitingen niet dulden. Hij kan aldus de arbeidersbeweging niet steunen. Neen, veeleer haar als zoodanig bevechten, met al z'n krachten. De strijd van de arbeider-individualist is zoowel gericht tegen de Arbeidersbeweging als 'n hem beheersende macht, als tegen alles wat hem onderdrukken wil. Het is | |
[pagina 214]
| |
dus 'n strijd voor z'n volmaakte zelfstandigheid als bezitter en beheerder van eigen zaken en persoon. En juist omdat het 'n strijd is van 'n individu, kan dit ook elk individu die dit noodig acht en er de kracht toe bezit, behoeft dus niet uitsluitend arbeider te zijn en tot de arbeidersklasse te behooren, wijl z'n strijd meer geldt dan de onderdrukking van z'n arbeiderschap. Zijn strijd is dus geen strijd als deelhebbend aan die eener klasse tegen 'n andere klasse, maar als persoon, zoowel tegen 'n klasse, wanneer iets als zoodanig hem in den weg treedt, als tegen personen. Zijn strijd is dus geen klassestrijd, doch 'n persoonlijke. Afgezien van de groote kracht die er kan uitgaan, van 't optreden van alleenstaande personen, n.l.: van dezulken die weten, willen en durven wat ze wensen, terzij gelaten de noodzakelijkheid in vele gevallen van dit alleenstaan ('t komt er maar opaan welken strijd men te voeren heeft, in welke omgeving en op welken tijd, of als gevolg van de erkenning van totaal verschillende belangen met die van anderen), kan 't voorkomen, dat samenwerkingGa naar voetnoot(*) tot 'n zeker doel, strikt vereist wordt. Behalve wanneer men liever vrijwillig dit doel gaan laat, dan de daarin opgesloten voorwaarden te aanvaarden. Welnu zoo samenwerking noodig is, sluit de individualist 'n overeenkomst met andere individuën, en houdt zich strikt daaraan in z'n eigen belang tot 't doel bereikt is, of zoolang ze zijn wilsuitdrukking is. Men meent zeer veel te zeggen wanneer men tot de | |
[pagina 215]
| |
arbeiders spreekt over ‘zelf doen’, maar dit is slechts 'n zelfdoen der arbeiders als klasse, met uitsluiting van alle andere buiten de klasse staande elementen, (hetgeen van 't standpunt der arbeiders, als arbeiders zeer juist is), maar niet als personen. Welaan, waaruit blijkt, voor de arbeiders, 't gevaarlijke van 't Individualisme? Voor den strijd der arbeiders als klasse, ja, dat beken ik volgaarne. Maar overigens? Ligt dit soms in 't aansporen tot 'n eigen krachtdadig optreden, in 't persoonlijk zelfdoen? In 't zich inwerken in en bezighouden met ‘filosofiese abstrakties’, 't opdoen van eigen ervaringen, om zelf te besluiten inplaats door voorlichters van alle slach, als 'n kudde verdwaalde schapen, voortdurend met hoop vervuld, met zeer dikwijls bewust overdreven beloften gepaaid te worden, enkel met het doel de zwakken te prikkelen tot strijd, om dan ten slotte door 'n besliste onbereikbaarheid van 't beoogde onvoldaan weer te keeren op de gedane schreden, en dan - in doffe berusting neer te ploffen? Of is 't soms gevaarlijk de arbeiders er op te wijzen dat het bepaald noodzakelijk is 'n eigen oordeel en inzicht te bezitten, de kans van mislukken van den strijd zoo goed te kennen, als van 't welslagen? Kortom, dat men met 'n flink zelfbewustzijn, zoowel impiries als wetenschappelijk gevormd, gewapend is? Ik ben echter zoo vrij als mijn overtuiging uit te drukken, juist in 't tegenovergestelde 'n gevaar te zien! Niet in te stemmen met hen die meenen dat dit niet noodig is, daar 't reeds voldoet als de arbeider ‘z'n nuttige dagtaak volbracht heeft’ en zich niet verder behoeft af te tobben met ‘filosofiese hersenschimmen’, hetgeen echter van hun standpunt uit, zeer juist is, daar, in 't organisme, slechts de | |
[pagina 216]
| |
geestelijke organen zich met 't geestelijke bezighouden. Neen, willen de arbeiders werkelijk hun slavernij, 't hen onderdrukkende vreemde afwerpen, waar 't onbewust toch omgaat, dan behooren ze geen nieuwe op den hals te halen. Als eigen heer over eigen aangelegenheden beschikkende, zich zelf leidende en beheersende, zoodus als krachtige en bewust willende individuen behooren ze den strijd aan te vatten, zoowel tegen de arbeidersbeweging als heersend princiep, als tegen 't burgelijk regiem dat als zuigpomp werkt op hun productievermogen, kortom tegen alles wat hun person neerdrukken en uitbaten wil. De persoonlijkheid ten zegepraal geleid, dat zij de leuze! Slechts van krachtige individuen is heil te wachten!
Jaak Lansen.
Antwerpen. |
|