Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 95]
| |
Stirner, Nietzsche en de Anarchie.II.Indien ons bijna alles betreffende het leven van Stirner onbekend is, dan kennen wij in vergoeding dat van Nietzsche tot in den grond: eene zeer uitgebreide biografie door zijne zuster geschreven, eene rijke correspondentie, herinneringen van tijdgenooten, laten ons toe hem om zoo te zeggen stap voor stap te volgen, den oorsprong zijner gedachten te ontdekken, bij hun ontontwikkeling tegenwoordig te zijn.Ga naar voetnoot(*) En deze volledige kennis van het leven van Nietzsche is ons noodig, indien wij zijn werk willen begrijpen en het billijk willen beoordeelen. Nietzsche is inderdaad een lyrieker: hij heeft schoon gedachten om te werken, theoriën op den voorgrond te stellen, ze te verdedigen door argumenten van de rede, de taal der wijsbegeerte te gebruiken, het is zijn eigen gevoel van het leven dat hij uitdrukt, het zijn zijne persoonlijke ondervindingen die hij generaliseert, het is in hem zelf dat men de verrechtvaardiging van | |
[pagina 96]
| |
zijn opvattingen moet zoeken. Met de lyrische vlucht van een dichter en in de beeldrijke taal van een dichter, heeft hij zekere moderne betrachtingen uitgedrukt: hij heeft met eene kracht zonder weerga vertolkt het verlangen naar een schooner, voller, veelvuldiger leven, een leven niet van rust en miezerig geluk, maar van heldhaftigen strijd en aanhoudend streven naar een hoogerstaand menschentype. Verwerpend al wat hem voorkwam als zwakheid, verweeking van lichaam en ziel, verzaking aan zichzelf, loochening van het leven, heeft hij de macht en de wilskracht in al hare vormen bezongen: de innerlijke tucht, de zelfbeheersching, de wil om te overwinnen, den blijden en onbarmhartigen groei der krachtige individualiteiten. Wilt gij Nietzsche weerleggen? Het is kinderspel. Met de argumenten door de Rede ingegeven, in de spraak der Rede, krijgt gij het spoedig gedaan te bewijzen dat zijn systeem krioelt van tegenspraak. En indien gij zijne gedachten in gewone taal omzet en indien gij tracht er rechtstreeksche gevolgen uit te trekken, toepasselijk op de dagelijksche werkelijkheid, zult gij eindigen bij materieele onmogelijkheden, bij klaarblijkelijke ongerijmdheden. Maar gij zult tot denzelfden uitslag komen als gij derwijze ontleedt, opensnijdt de beste dichters, zij die u het diepst bewogen hebben; en niet beter dan de dichters zouden de stichters van godsdiensten, de groote verkondigers, al de scheppers van nieuwe waarden aan een streng logische kritiek weerstaan. Zult gij daarom zeggen dat zij ongelijk hebben gehad? Heeft de dichter niet in u diepe gevoelens omgewoeld; heeft hij uwe ziel niet verheven, heeft hij in haar geene breede gedachten, geene grootmoedige geestdrift gewekt? Heeft de her- | |
[pagina 97]
| |
vormer de menigte niet opgeschud, heeft hij niet duizenden zielen verheven boven den engen kring der zelfzuchtige bezigheden, heeft hij hun de banden niet doen voelen die hen hechten aan hunne onbekende broeders, heeft hij hun niet getoond dat hun waar belang dikwijls in tegenspraak was met hun lokaal en onmiddellijk belang? Heeft hij niet tusschen de menschen eene breedere gemeenschap tot stand gebracht, heeft hij hun niet meer vertrouwen in zichzelf gegeven? Het hoort aan de sentimenteelen en aan de hartstochtelijken, niet aan de koude redeneerders, deze machtige ontwikkelingen van sociale wilskracht uit te lokken. Het is uit dit oogpunt dat men Nietzsche moet beschouwen; zoek niet in zijn werk een goed samenhangend gedachtensysteem; zoek daarin ook niet praktische gedragsregels en voorschriften van moraal; gedraag u niet tegenover hem als een discipel tegenover een meester; hijzelf heeft zich op voorhand tamelijk krachtig verdedigd tegen hen die het voornemen zouden hebben deze houding aan te nemen. De gedachte van Nietzsche verklaart zich door zijn temperament: het was iemand met energie en eigen wil, bedeeld met eene oorspronkelijke en krachtige persoonlijkheid, bereid om de uiterlijke tucht aan te nemen, haar aan zichzelf op te leggen, alleen om het verhardende dat zij meebrengt; deze wil om te heerschen, die in zijne oogen de karakteristiek is van den gezonden en sterken mensch, werd hij in zich gewaar, en het is niet te verwonderen dat hij in de fysionomie eene zekere gelijkenis heeft gehad met Bismarck. De omstandigheden dreven zijn natuurlijken aanleg nog op: hij had te strijden tegen een ziekte die hem vroeg aantastte, die steeds verergerde en die hem dwong | |
[pagina 98]
| |
de professorale loopbaan te verlaten. Al de laatste jaren van zijn helder leven bracht hij door in eene bijna absolute eenzaamheid, gewoonlijk in de bergstreken van Zwitserland of aan de boorden der Middellandsche zee, in zichzelf teruggetrokken, mediteerend, bijna niet lezend, gebruik makend van de zeldzame gezonde oogenblikken die zijn kwaal hem vergunde, om vorm te geven, dikwijls in de wilde vlucht der inspiratie, aan de gedachten die hem bezighielden. Zijn eigen lichamelijke zwakte, de heldenstrijd dien hij leverde om over de ziekte te zegepralen schijnen in hem de liefde tot de stevige gezondheid, tot de kracht overdreven te hebben. Hij wierp ver van zich alles dat zijn wil kon verzwakken: hij kwam er toe als een beginsel van verval te beschouwen alle welwillendheid tegenover het lijden, alle inschikkelijkheid voor de pijnen, alle medelijden: men moet hard zijn tegenover zichzelf als tegenover anderen; wat men wenschen moet is niet het geluk, de kalmte, de gelijkheid, het is een voller veelvuldiger leven, rijker in vreugde als in smarten; het is niet de matige bevrediging der behoeften van iedereen, het is de weelderige ontwikkeling van enkele oorspronkelijke en krachtige personaliteiten, al moest zij dan ook verkregen worden door de opoffering van de groote meerderheid. In de oogen van Nietzsche is het socialism, de anarchie zelfs, alle leer die naar gelijkheid streeft en tot doel heeft het geluk van allen, als het Christendom, het voortbrengsel van wat hij noemt ‘de moraal der slaven’. Exklusief tot op het punt dat hij zich de mogelijkheid van een verbond tusschen de kracht en het medelijden niet kon voorstellen, dat hij niet begreep dat het feit zelf aan iedereen de middelen te geven om zich te ontwikkelen, naar alle waarschijnlijk- | |
[pagina 99]
| |
heid den bloei van een grooter aantal voortreffelijke personaliteiten bevorderen zou, plaatste hij systematisch tegenover deze ‘moraal der slaven’ de ‘moraal der heeren’, waarvan hij de volledigste verwezenlijking vond in het oude Griekenland en die zich met de Renaissance opnieuw had voorgedaan. Het is niet altijd gemakkelijk te vatten wat Nietzsche verstaat door ‘heeren’ en door ‘kracht’. Deze gedachten schijnen niet altijd zeer helder in zijn geest omlijnd te zijn geweest: hij roemt soms individuën die geen anderen moed bezaten dan fysieken moed, geen andere waardigheid dan militaire waardigheid. Maar het type der beschaving waaraan hij den voorkeur gaf, was eene beschaving bevrijd van de overheersching van oorlogsgeest en vooral gekarakterizeerd door eene machtige ontwikkeling der kunsten en der letteren, zooals de Atheensche beschaving. En anderzijds was hetgeen hij in de eerste plaats op prijs stelde bij het individu, de zedelijke moed, de concentratie, een krachtige wil, de innerlijke tucht, in een woord de zelfbeheersching - en daaromtrent was hij het eens met de meeste moralisten. Deze zelfbeheersching scheen hem toe als een essentieele voorwaarde van een autonome ontwikkeling en van de ware vrijheid. Men zal opgemerkt hebben dat eene zekere overeenkomst bestaat tusschen de gedachte van Stirner en die van Nietzsche: beiden prediken openlijk het egoïsm, de ontwikkeling der personaliteit al ware het ten nadeele van anderen; voor beiden is de kracht het grondbeginsel der moraal; en zelfs het gevoelen van Nietzsche, dat het Leven diepten heeft waar de Rede niet binnendringt en dat het dikwijls goed is te handelen volgens | |
[pagina 100]
| |
de innerlijke impulsie, zonder te redeneeren, vindt men reeds bij Stirner, die de zorg om de wereld te bevrijden niet wil overlaten aan hen die denken en de onberedeneerde vreugde aanwijst als een middel om zich los te maken van twijfel en van angstvalligheid.Ga naar voetnoot(*) Het schijnt niet dat Nietzsche het werk van Stirner gekend heeft; maar het verband tusschen zekere hunner fondamentale opvattingen is zonder moeite te verklaren: de liefde tot de kracht is bij vele individuën van onzen tijd de uitdrukking van een heimwee en het is juist het kenmerk van een tijdperk van zwakken wil dat men de kracht roemt als eene buitengewone deugd; en wat betreft de gedachten over het leven - irrationneel grondbeginsel, onafhankelijk van alle wet, bron van alle scheppingskracht, - het zijn die der romantieken. | |
III.De lezer zal zonder moeite gevat hebben welke de raakpunten en welke de verschilspunten zijn tusschen de gedachten van Stirner en Nietzsche en de gedachten verdedigd door de meeste moderne anarchisten: ik heb er zelf verschillende aangeduid in den loop dezer studie. Indien men mij nu vroeg te zeggen of Stirner en Nietzsche al of niet anarchisten zijn, juist te bepalen wat in hunne geschriften in overeenstemming en in strijd is met de anarchie, dan zou ik mij terugtrekken; naar mijn oordeel bestaat er inderdaad geen orthodoxe anarchie: de anarchie is geene vaste leer, het is geen partij-programma waarvan men de artikelen kan opsommen en de paragrafen kan | |
[pagina 101]
| |
aanhalen, het is zelfs geene sociale theorie, want, wat men er ook van zegge, het libertaire communisme is niet volkomen gelijk aan de anarchie; het is, in de gunstigste veronderstelling, slechts de sociale vorm die, in den huidigen staat onzer kennissen, het best overeenstemt met de desiderata der anarchisten. De anarchie is ook niet een godsdienst in den gewonen zin van 't woord; het is iets diepers dan dit alles: het is eene wijze van het leven op te vatten en te voelen, het is eene algemeene houding van den geest, een temperament. Er zijn anarchisten geweest lang vóór de gedachten die wij onder den naam van anarchie kennen ooit werden uitgesproken en er zullen er zijn zoolang het menschelijk geslacht zal bestaan, laat ons dit hopen voor de waardigheid van den mensch. De anarchie is niet afgelijnd, heeft geene grenzen en niets bepaalt haar: alle benamingen waarmede men haar bestempelen zal, zullen haar slechts bekrimpen: wacht er u voor! Wacht u vooral voor nieuwe benamingen! Ieder maal als men er eene uitvindt, houdt dan uwe aandacht gespannen, en vraagt u af: Wie tracht men hier te bedriegen?
Jacques Mesnil. |
|