Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 470] [p. 470] Sonnetten I. Onder den mantel der tevredenheid Draag ik mijn eerste, diepgevoelde smart. Te willen zijn der wonne lust'ge bard Blijft dus een droom en een onmooglijkheid. Wellicht is 't ook een onvolkomenheid Steeds vreugde doen ontbloeien uit het hart: Slechts wordt de zin des levens ons ontward Als wij ter lijdenschap zijn ingewijd. Dan eerst begrijpen wij in diep ontroeren Den grondtoon van zoo menig lied of dicht, D'oneindigheid van 't neevlig vergezicht, De schimmen in den nacht, uit aard en moeren, Die in onpeilbaar diep ons medevoeren, En zienzucht wekken naar het wordend licht. II. U kwelt dus ook de zienzucht tot het licht, U stuwt dus ook de drijfkracht tot het weten Wat schoonheid, nog omsluierd, ligt vergeten, Of rijst, omneveld, aan het vergezicht. Gij zoekt, als ik, den zin van 't heerlijk dicht Des nieuwen levens dat we welkom heeten, Doorpeilend óok het wondre, nooit gemeten, Dat aan een grootsche ziel ten bodem ligt, [pagina 471] [p. 471] O dit is onze smart: dat véel te schoon Wel alles is waarheen we rustloos trachten, Dat véel te wijd ligt onzer vrede woon, En 't zonnig leven dat we daar verwachten. Doch laat ons zoekend immer verder gaan: Het onbereikbre trekt ons eeuwig aan. Een Droom Voor Edward Joris. Toen zag 'k U in mijn droom in vrijheid weer, Rampzaalgen vriend, mijn goeden, blonden broeder. Wat waart ge bleek! Deed U het daglicht zeer, Dat gij mij niet ontwaardet, noch uw moeder? Wij kwamen over berg en over meer, Steeds zoekend, zonder leidsman langs de wegen, Naar 't Morgenland, om U in 't helder wêer Het eerst te groeten, brengend liefde's zegen. Ach, maar hoe bleek! ‘Wis hebt ge niet geslapen Bij dit gedacht: na zóóveel smarten vrij! Herleef o vriend, gij waardigste der knapen!...’ Wij zoenden U de wangen en de slapen. - ‘Waar blijft de zon?’ was alles wat ge ons zei, ‘Nog is 't niet licht...’ en gij gingt ons voor bij. Siska van Daelen. Vorige Volgende