oord om nieuwen moed tot verzaking te halen, om op die wegen mijne jeugdelijk verhitte zenuwen door den enkelen aanblik tot rust te brengen en af te koelen. En immer gebeurde dit met goeden uitslag.
Door het verkeer met bekende anarchisten begon ik echter opgemerkt te worden. De politie kreeg een nieuw gezicht in 't oog, het was voor mij tijd op te breken en verder te marcheeren. Reeds bijna twee maanden was ik daar, had zoo goed als alles leeren kennen wat ik weten wilde, had mij met mijn loon eene menigte voor mij zeer interessante boeken over Spanje en zijne revolutionaire bewegingen aangekocht en naar Parijs gezonden.
Eenige dagen voor mijne afreis hoor ik hoe mij iemand op de Plaza de Catalina mijn naam achterna roept. Ik zie om, het was een goede kameraad uit Londen, S. Pierconti, die mij daar toevallig op straat herkende. Hij wilde ook Spanje doortrekken en wij besloten de reis samen te doen. Terwijl ik echter over Saragossa en Madrid te voet naar Valencia zou komen, zou hij per schip direkt daarheen varen, daar werken om wat geld te verdienen en op mij wachten tot ik naar Valencia kwam.
Met Kerstmis ontving ik eene briefkaart uit mijne geboorteplaats van mijnen broeder, waarin hij mij met groote letters schrijft dat het daar 25° koud is en men het in zijn kamer, niettegenstaande voortdurende verwarming, niet warm genoeg krijgt om gemoedelijk te kunnen schrijven. Ik ging op straat en zag op den thermometer: 18° in de schaduw.
Het was Kerstmis, maar alles was in de Lente, de eeuwig groene palmen, de vrouwen in helle kleederen en met parasols. Ik maakte nog een boottochtje op de zee om van Barcelona afscheid te nemen, - maar van de zee uit ziet men weder slechts het vervloekte Montjuich; en zijn heuvel, die