| |
| |
| |
Brieven uit Parijs
Men heeft deze laatste maanden in Frankrijk veel over het antimilitarisme gesproken en men spreekt er nog over. De ijverige propaganda en de onstuimige taal van Gustave Hervé hebben den uitmuntenden uitslag gehad de kwestie duidelijk op den voorgrond te stellen en de partijën te dwingen zich er mede bezig te houden. En inzonderheid de socialistische partij, waartoe Hervé nog behoort, alhoewel hij op de meeste punten de anarchisten meer benadert, is verplicht geweest daarover uitspraak te doen. De vraag is gesteld geworden vóor het nationaal Kongres van Nancy, dat, terwijl het de dagorde der uiterste rechter- en linkerfracties verwierp, de door Jaurès verdedigde motie aannam. Het eerste gedeelte dier motie herneemt een besluit op een vroeger Kongres aangenomen. Ziehier de tekst:
Het Kongres bevestigt opnieuw de besluiten der vorige internationale kongressen:
1. Voor de werking tegen het militarisme en het imperialisme, die niets anders zijn dan de georganiseerde bewapening door den Staat voor het behoud der werkende klas onder het ekonomisch en politiek juk der kapitalistische klas.
2. Om aan de werkende klas aller landen te herinneren, dat een regeering de onafhankelijkheid van een vreemd volk niet in gevaar kan brengen, zonder aanslag te plegen tegen dit volk, tegen zijn werkende klas en ook tegen de internationale werkende klas; dat het bedreigde volk en zijne werkende klas den dringenden plicht hebben hunne onafhankelijkheid | |
| |
en hun zelfbestaan tegen dien aanslag te bewaren en het recht bezitten op de medewerking der werkende klas van alle andere landen te rekenen; dat de antimilitaristische en uitsluitende verdedigende politiek der socialistische partij haar gebiedt te dien einde te streven naar de militaire ontwapening der bourgeoisie en naar de bewapening der werkende klas door de algemeeene bewapening van het volk.’
Deze motie, die schittert door haar gebrek aan samenhang, is in de eerste plaats gebrekkig omdat zij in tegenstrijdigheid is met het princiep van den klassenstrijd, dat altijd de basis is geweest van de socialistische partij. Op grond van dit princiep bestaat er een universeele strijd tusschen de bezittende klas, de kapitalisten, en de voortbrengende klas, de arbeiders. Deze strijd kent geene grenzen en, evenals al de kapitalisten solidair zijn in den strijd tegen de arbeiders, zijn de arbeiders om dezelfde belangen verbonden tegen de kapitalisten. Welnu, de motie neemt aan dat er belangen-solidariteit mogelijk zij tusschen al de klassen van een Staat in een zoo voornaam konflikt als een oorlog, konflikt gedurig voortspruitend, zooals men weet, uit de ondernemingen van het kapitalisme. En zij houdt niet eens rekening van het feit dat de naties, waarvan zij spreekt, geen natuurlijke en spontane groepeeringen van volkeren zijn, maar kunstmatige groepeeringen uitgevaardigd op de autoriteit van diplomatenkongressen die hunne besluiten grondvestten op de macht der wapens.
En dan, hoe kan de werkende klas eener natie rekenen op de medewerking der werkende klas van alle andere landen, in geval van een gewapenden aanval van een dier landen? Hoe zou een land kunnen aanvallen, zonder de medewerking van zijn volk, vermits het 't volk is dat voor het grootste gedeelte het leger samenstelt? Indien dit volk waarlijk zijn | |
| |
plicht van socialist vervulde en zijn waar belang volgde, dan zou het weigeren aan een aanval deel te nemen, en de werkende klas der natie die men met een aanval bedreigt hadde op dezelfde wijze slechts den dienst te weigeren. Maar hoe nu rekenen om den oorlog te verhinderen op de kracht van een volkswerking die zich niet voorgedaan heeft als er kwestie was een oorlog te verhinderen? Ik verdwaal er in.
Wat de laatste frase betreft, zij heeft geen zin: indien het gewapende volk in den dienst der Staten blijft, zooals zij nu zijn ingericht, indien men het gansch vermilitariseert, dan heeft men niets gewonnen. Zoo het gewapend volk beteekent het volk dat de macht bezit zelf te beslissen voor wien het zich van zijne wapens zal bedienen, dan zal men nooit eene dergelijke hervorming aan de bourgeoisie ontrukken zonder revolutie, en in dit geval is het even simpel met een slag een collectivistisch of communistisch regiem daar te stellen.
Maar al dit onsamenhangende en dit tegenstrijdige heeft eene oorzaak. Naast de princieps-kwestie dringt zich heden eene praktische kwestie op: in den huidigen staat van zaken, gezien de ongelijke ontwikkeling van het socialisme en den verschillenden evolutiegraad dien de kapitalistische maatschappij in de verschillende Staten heeft bereikt, kon er gevaar zijn voor de ontwikkeling van de vrijheid en voor den vooruitgang van de emancipatie van het volk in de zegepraal van een minder gevorderde natie op een meer ontwikkelde natie en in 't bijzonder van Duitschland over Frankrijk. Het spreekt vanzelf dat de verplettering van Frankrijk door de barbaarsche horden in dienst van den Kaiser een achteruitgang der beschaving in gansch Europa en een oogenblikkelijke versmachting der volkszaak zou beteekenen. Het is die gedachte die onlangs aan Kropotkine | |
| |
deed zeggen dat indien Frankrijk door Duitschland aangevallen werd, hij de kracht zou willen hebben het geweer op te nemen om het te verdedigen. (Zie Les Temps Nouveaux van 28 October en 4 November 1905.) Maar indien de Fransche arbeiders alles te verliezen hebben bij een overgang onder de heerschappij van Duitschland, zoo is het omgekeerde niet waar, en de Duitsche arbeiders zouden er bij winnen een weinig meer politieke vrijheid te genieten en aan de militaire tucht te ontsnappen die bij hen tot in het innerlijke der socialistische partij heerscht. Er is dus in 't geheel geen spraak van eene algemeene kwestie en het is ongerijmd te beweren dat de arbeiders hunne nationaliteit tegen de aanvallen der vreemdelingen moeten verdedigen, want die ‘nationaliteit’ is slechts eene burgerlijke leugen. In den grond geloof ik dat de verstandigste Fransche socialisten zich daarvan wel rekening geven, maar daar zij niet met de Duitsche sociaal-demokratie, die nog een restje van haar ontzag behoudt, willen breken, kunnen zij niet openlijk de waarheid zeggen. Maar zelfs als zij haar slechts half zeggen bevinden zij zich in strijd met de Duitsche socialisten zooals wij uit het vervolg zullen zien.
Men moet geen waarde hechten aan de holle woorden die Jaurès te Nancy heeft uitgekraamd om het Hervéisme te bestrijden. ‘Voor mij’, heeft hij uitgeroepen, ‘stellen de vaderlanden niet alleen een feit daar, maar zij hebben ook eene socialistische en humane waarde. Het is op de werf der naties dat het proletariaat voor zijne emancipatie kan werken. Hunne oorspronkelijkheid is voor de menschelijke eenheid noodig, zooals de spontaniteit der individuën.’ In deze laatste frase verwart Jaurès twee wezenlijk-verschillende dingen: de naties, kunstmatige politieke indeelingen en de volkeren zooals zij zich natuurlijk ontwikkeld hebben | |
| |
met verschil van karakter voortspruitende uit ras, levens- en woonwijze. Er is geen overeenkomst tusschen deze twee begrippen: zoo, om het naaste voorbeeld te nemen, bevat de Belgische natie twee gansch van elkaar verschillende Volkeren. Ik heb moeite om te gelooven dat een Jaurès dom genoeg is om zulke klare dingen niet in te zien. Ook moet men aannemen dat zijne op effekt berekende zinnen geen ander doel hebben dan meer of minder te bewimpelen de slinksche evolutie die hij dezen laatsten tijd heeft doorgemaakt, meegesleept door den revolutionairen stroom die zich openbaart in de syndicaten, en den indruk te verzachten gemaakt op de schroomvallige geesten door de heftige woorden van Hervé. - Het tweede deel der motie te Nancy gestemd is van aard om deze zienswijze te bevestigen. Ziehier de tekst:
‘Het Kongres, bevestigend de besluiten genomen door de vorige internationale Kongressen en van het internationaal bureau;
Beschouwt de internationale solidariteit der proletariërs en der socialisten aller naties als hun eersten plicht;
Herinnert hun dat zij op 1 Mei ieder jaar voor haar betoogen en voor haar eerste gevolg, het behoud van den internationalen vrede;
En noodigt hen uit, op het oogenblik dat, in tegenwoordigheid van de groeiende Russische revolutie, van het tsarism in doodsnood en van de naburige imperialismen die naar middelen zoeken om het te helpen; dat, voor de gedurige kapitalistische en koloniale ondernemingen en rooftochten, het internationaal bureau en de interparlementaire conferentie verplicht zijn geweest, met de toestemming der socialisten aller landen, de noodige voorzorgen te nemen ten einde hunne afgevaardigden bij te staan en hen in staat te stellen, | |
| |
in geval van nakend internationaal konflikt, te beslissen over de te nemen maatregelen om het te voorkomen en te verhinderen;
Noodigt hen uit de uitvoering van die besluiten mogelijk te maken bij middel van de nationale en internationale werklieden- en socialistenorganisatie, van eene voorbereide, geordende en overeengekomen actie, die in ieder land, eerst en vooral in de belangstellende landen en handelend volgens de omstandigheden, al de energie en al de werkkracht van de werkende klas en van de socialistische partij in beweging stelt ter voorkoming en verhindering van den oorlog door al de middelen, van af de parlementaire tusschenkomst, de publieke beroering, de volksbetoogingen, tot de algemeene werkstaking en den opstand.’
Ontegenzeggelijk is dit een stap vooruit; ten spijt van alle oratorische voorzorgen en van alle omschrijvingen, komt de motie hierop neer dat zij bij slot van rekening de eenige twee middelen aanneemt die tot een praktisch resultaat kunnen voeren: de werkstaking en de opstand. Men verwierp de motie van Hervé die beknopt en duidelijk was; men verzoette haar, maar op het einde nam men er toch de essentieele punten van aan.
Het is met de te Nancy gestemde motie dat de Fransche afgevaardigden zich een weinig later aanboden op het internationaal socialistisch Kongres te Stuttgart. Zij werden er natuurlijk zeer slecht ontvangen door de Duitschers; de woorden van algemeene werkstaking en van opstand zijn woorden die de sociaal-demokraten niet meer durven uitspreken. Eene direkte antimilitaristische propaganda is onmogelijk in hun land: het is wat Bebel bevestigen kwam; en daar de schrik voor de politie het eerste teeken der wijsheid is, onthouden zij zich, en voor alle positief middel om | |
| |
den oorlog te verhinderen bieden zij de zedelijke kracht (sic) aan van hun drie millioen twee honderd vijftig duizend kiezers (redevoering van Bebel). De motie door Bebel aangenomen, betreffende de kwestie van het antimilitarisme, is wel een der erbarmelijkste dingen die men kan uitdenken. Na eenige volkomen banale beschouwingen over de oorzaken van de moderne oorlogen en over de bezwaren die zij scheppen voor de werkende klas, besluit zij met den raad aan de werklieden en aan hun afgevaardigden alle geldelijken steun te weigeren aan militaristische politiek (dus weigeren datgene waarover zij niet te beschikken hebben) en met het gebod in geval oorlogsbedreiging al het mogelijke aan te wenden om het geschil te vermijden of om er spoedig een einde aan te stellen zoo de oorlog uitgebroken is. - Dat is niet beslissend, vooral als men denkt aan hetgene het ‘mogelijke’ uitmaakt bij de sociaal-demokraten, die er niet aan mogen denken hunne toevlucht te nemen tot werkstaking of opstand en zich moeten tevreden stellen met de ‘zedelijke macht’ van hun drie millioen twee honderd vijftig duizend kiezers.
Men weet wat de gevolgen zijn van de discussie te Stuttgart: opdat de socialistische partij niet oneensgezind zou blijken over eene zoo voorname kwestie, van zoo groot gewicht voor de internationale betrekkingen, slaagde men erin eene dagorde op te stellen in staat iedereen te bevredigen en in staat tegelijkertijd aangenomen te worden door Hervé en door Bebel. Deze zoo kiesche taak werd speciaal opgedragen aan dien fijnen vos van Vandervelde die zich daarvan zoo meesterlijk wist te kwijten dat hij de eenstemmige goedkeuring verwierf. De aangenomen motie vermijdt natuurlijk de woorden algemeene staking en opstand, die den Duitschers zooveel schrik inboezemden, uit te spreken, maar zij maakt | |
| |
eene bescheiden toespeling op de onwettige en gewelddadige middelen, daar zij herinnert aan den strijd onlangs door de Russische proletariërs doorstaan, en zij spreekt ervan de krisis door een oorlog geschapen te benuttigen om de massa in beroering te brengen en den val van het kapitalism te bespoedigen; wat meer is zij verzekert aan de socialistische partij van elke natie de vrijheid die middelen te gebruiken die haar het meest eigen en het meest passend toeschijnen aan den toestand van het oogenblik, om het uitbersten van den oorlog te beletten.
En zoo is het dat men er toe komt eene schijnbare overeenkomst te verwezenlijken, dank aan de uitwatering van den stijl en aan de onbepaaldheid der gedachten, in eene kwestie die, meer dan welke andere ook, eischt eene internationale, duidelijke en juiste overeenkomst, bepalend het gebruik van concrete middelen.
De oneenigheid die zich verklaard heeft tusschen de Fransche socialistische partij en de sociaal-demokraten werd nog meer zichtbaar in de kwestie der verhoudingen tusschen de syndikaten en de partij. De onafhankelijkheid der syndikaten tegenover de partij is in Frankrijk een erkend feit. Verleden jaar hebben de syndikaten te Amiens effenaf de voogdij der politiekers van zich afgestooten en de socialistische partij te Nancy heeft hunne onafhankelijkheid erkend, terwijl zij wenschen uitbracht opdat een overeenkomst mocht tot stand komen tusschen het ekonomisch organisme en het politiek organisme der arbeidende klas.
In deze kwestie toonden de Duitschers zich onhandelbaar en zij deden door het Kongres een besluit aannemen, bevestigend dat zeer nauwe betrekkingen moesten bestaan tusschen de syndikaten en de socialistische partij - deze wordende natuurlijk beschouwd (dit is onderverstaan) als de | |
| |
eenige echte bezitter van de ware arbeiderspolitiek en dientengevolge als de opperste bestuurster van de arbeidersbeweging.
In de wijze waarop deze kwestie op den voorgrond werd gesteld, ligt klaarblijkelijk eene dubbelzinnigheid, welke de Fransche socialistische partij zich wel gewacht heeft te vermijden: in werkelijkheid is de politieke werking niet te scheiden van de ekonomische werking, indien men door politieke werking niet uitsluitend verstaat het feit van het stemmen en van het toehooren tot de socialistische partij. De Fransche syndikaten hebben eene politiek en deze politiek strekt over 't algemeen veel verder dan die der socialistische partij, die op dit oogenblik in Frankrijk wordt meegesleept door de vooruitstrevende beweging der syndikaten. De politiek der syndikaten kan slechts de direkte actie zijn en zoo zij logisch is moet zij zich toeeigenen de meeste der hoofdprincipes die sedert lang door de anarchisten verdedigd worden. Het syndikalisme is niet een nieuwe vorm van het socialisme, het is slechts de terugkeer tot de principes eertijds verdedigd door de Internationale en verkeerdelijk verlaten tengevolge der illusie van de mogelijkheid de openbare machten te veroveren langs den wettigen weg van het parlementarisme. Dit is zeer goed bewezen geworden door Pierrot in opmerkenswaardige artikels gedrukt door Les Temps Nouveaux (nummers van 13 en 27 April en 11 en 18 Mei 1907).
Kortom het Kongres van Stuttgart heeft beter doen voelen wat een overgroote afstand het Fransche socialisme van het Duitsche socialisme scheidt en heeft bewezen dat de arbeidersbeweging in Frankrijk met een gansch anderen geest bezield was dan in Duitschland. Deze toestand is des te onrustwekkender daar de Duitsche socialisten zichtbaar | |
| |
van hun meerderheid overtuigd zijn, daar zij zich veel sterker dan de anderen wanen uit oorzaak van het groot aantal kiezers die voor hen kiezen en van de tucht hunner organisatie en omdat zij niet bemerken dat zij volkomen de moedergedachten van het socialisme hebben verlaten en verplicht zijn zich tevreden te stellen met eenige kleine materieele hervormingen, met eenige hervormingen van onmiddellijk nut, die in niets de basis der burgerlijke maatschappij treffen. Zij leven gerust in hunne onmacht en zij zijn fier op zich zelf: een van hen verklaarde in een interview, terwijl hij den lof maakte van de Duitschers ten koste van de Franschen: ‘Bij ons heeft iedereen zijn gedacht achter af, maar hij zal zich wel wachten het uit te drukken in vollen dag, tenzij hij zeker is de massa, het volk achter zich te hebben.’ Dat is van de lafheid een deugd maken.
Een socialistisch afgevaardigde is zelfs zoover gegaan eene vaderlandsche verklaring in den Reichstag te doen; en op het nationaal Kongres te Essen, dat op het Kongres van Stuttgart gevolgd is, werd hij terdege ondersteund door Bebel en Vollmar. Men mag het niet bestoppen dat Duitschland heden ten dage een gevaar voor Europa is.
De burgerpers in Frankrijk neemt natuurlijk de houding der Duitsche socialisten op het Kongres van Stuttgart te baat om de Fransche socialisten voor te stellen als een gevaar voor het vaderland. Deze toonden zich opgeruimd bij tegenslag en deden moeite om te doen gelooven dat er volkomen eensgezindheid heerschte tusschen hen en de Duitsche sociaal-demokraten en dat alleen de gedachte gevangen gezet te worden deze had belet de algemeene werkstaking en den opstand aan te nemen tusschen de middelen om den oorlog af te schaffen. Maar de tweespalten waren te groot geweest: de onverbeterlijke Hervé, dien Jaurès niet durft loochenen, | |
| |
had vierkant zijn gedacht aan Bebel gezegd, aan den driemaal heiligen Bebel, en een huivering van verontwaardiging was door de sociaal-demokraten gegaan, ontsteld door een taal die de parlementaire verbloemingen niet kende.
Jacques Mesnil.
Parijs, 15 October 1907.
|
|