Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] Aan mijn gedachten Wen de avond 't onbezonnen leven schorst, Zijn naakten schijn bezift met zilver-doomen; De zon een wijl nog uit de wijde borst Des hemels fijner wazem-licht laat stroomen; Dan is 't me goed u langs den weg te leiden, Mijn schapen, mij vertrouwd, en immer verder Naar mijn verlangen, u te mogen weiden In eenzaamheid, de vreugd van uwen herder. Mijn waken is een werk, u onbekend, U allen drijf ik in één liefde mede; Want zorgloos stoeit ge waar gij wordt gemend Zoolang uw tochten gaan door avondvrede, Waarin geluiden lijzig tegengroeten Uw zoet geruisch als 't liedje van bekenden, Die in deze eindloosheid elkaar ontmoeten En volgen tot waar wij ons doel belenden. Hoe rustig deint gij over 't effen vlak Van uitgezochte, stille weidelanden Met boven u het tintlend starrendak En rondom u het schutsel mijner handen. Maar anders is 't geweest toen hooger leven Ons naar der bergen steile toppen wenkte, Toen u de storrem heeft uiteengedreven; Toen menig wolf één uwer nederzwenkte. [pagina 345] [p. 345] Nu ben ik angstiger om u bezorgd; Er waait geen ongewonen ruk door 't loover, Of ik vermoed het dier, dat wreed verworgt En 'k tel u gierig 't een na 't ander over. Nu glijden wij lijk schaduwen die vreezen Alleenlijk 't gene wat we nimmer vatten. Ach, heb ik u niet uit mijn eigen wezen, Als vonken vuur doen uit den kiezel spatten! Nu noem ik u, mijn schapen, teer benaamd, Die nog met mij langs stille wegen drevelt, U heet de wolf des nijds niet tot geraamt U heeft het nurksche noodlot niet beneveld. Nu noem ik u, mijn schapen, mijn gedachten, Die mij gebleven zijt en naar de ster der Verlossing wandelt, naar het onvolbrachte, Omringd door liefde van een trouwen herder. Willem Gijssels. Vorige Volgende