| |
| |
| |
Uit den Odyssee van een Opstandeling
IV. Barcelona.
De vesting Montjuich is het eerste wat men van Barcelona ziet. Alhoewel dat eenvoudig zóo is, omdat deze heuvel een weinig hooger ligt dan de huizenzee der stad - maakt dit toch den indruk van een huiveringwekkend symbool.
Eindelijk aanschouwde ik ook van boven de huizenzee dezer stad, de grootste van Spanje, - zij verzwond weder als ik haar naderde, maar het onrustige, doffe getier en geraas van het stadsleven ronkte immer duidelijker aan mijne ooren - enkele huizen doken op - de huizen voegden zich al meer en meer aaneen tot ononderbroken rij - ik was in Barcelona.
Sedert de groote algemeene werkstaking in het voorjaar van dit jaar was Barcelona nog altijd in staat van beleg en onder krijgsraad voor politieke overtredingen.
Uit Londen had ik aanbevelingen aan Barcelona-genooten medegebracht van Tarrida del Marmol en Baldoniero Aller, eenen voormaligen gevangene in Montjuich. Ik ging dadelijk naar de mij aangewezen adressen. De eerste geadresseerde was naar Madrid vertrokken, de tweede naar Sevilla, de derde was Lopez Montenegro - schijver der eerste Spaansche werkstakingsbrochuur, heel en al in verzen. | |
| |
Toen ik aan zijne deur wilde aankloppen, zag ik op een bord: ‘Konsul-generaal van Guatemala’. Ik had dus slecht verstaan. Ik vroeg nog eens naar de woning van Lopez Montenegro en weder wordt mij dezelfde deur aangewezen. Ik merk dan schuchter op dat daar toch het Konsulaat van Guatemala is. - Welnu ja, dat is het juist - bekwam ik ten antwoord - Lopez Montenegro is Konsul van Guatemala.
Ik stond verbaasd; een anarchistische agitator diplomatisch vertegenwoordiger van eenen Staat? - Maar ik herinnerde mij nu den staat Andorra - ik zag nu in, dat ook de centraal-Amerikaansche republieken het zoo nauw niet opnemen. Ik klopte nu aan en vernam dan van Montenegro's familieleden dat de Konsul van Guatemala naar Paraguay was vertrokken om daar anarchistische koloniën te stichten. De ‘diplomatische’ bezigheid bezorgt hem intusschen zijn loon. Ik ging naar het laatste adres dat ik had, naar Anselmo Lorenzo, den veteraan der Spaansche arbeidersbeweging.
Als Fanelli, de luitenant van Bakoenin in 1868 naar Spanje kwam om daar de Internationale te stichten, was Lorenzo - toenmaals nog een jonge typograaf - een der eersten die zich bij hem aansloot en het ijverigste aan de stichting en uitbreiding der Internationale meewerkte. Hij is een der weinigen en zeldzamen die zoo sedert bijna 40 jaren onafgebroken trouw zijn gebleven aan de beweging.
Lorenzo trof ik te huis. Daar hij aan asthma leed verliet hij zeer zelden zijne woning. Hij werkte te huis voor de bibliotheek en de uitgaven der ‘Escuela moderna’, die door Francisco Ferrer gesticht en bestuurd werd.
Bij hem trof ik eenen slanken jongen man aan wiens bleek gezicht door eenen schoonen zwarten baard omlijst was. Zijne fijne scherp-gesneden, verstandige wezenstrekken schonken hem eene fiere, energieke uitdrukking, die | |
| |
dadelijk innemend werkte. Het was G. Claria ‘de geboren officier der revolutie’ zooals Malato hem in mijn bijzijn gedurende het gesprek immer noemde.
Gedurende de algemeene werkstaking heeft hij eene aanzienlijke rol gespeeld.
De algemeene werkstaking van Barcelona in 1902 was de eerste in de rij der groote stakingen, die dan in snelle opeenvolging in de meeste landen plaats hadden. Maar geene heeft als deze de opmerkzaamheid der gansche wereld op zich gevestigd. Met koortsachtige opgewondenheid las ik toenmaals te Londen de kolommenlange berichten in de burgerlijke bladen over de gebeurtenissen te Barcelona.
De staking werd eerst begonnen door eenige duizenden anarchistische metaalbewerkers die den 8 urendag wilden bekomen. Na korten tijd sloten zich bijna alle werklieden aan, zoodat dan aan de algemeene staking circa 80.000 menschen deelnamen. Bijna eene week lang waren de anarchisten de meesters der stad en sympathiseerende burgerlijke schrijvers en journalisten schreven later met begeestering van de Barceloonsche anarchisten, dat zij, niettegenstaande zij verscheidene dagen lang de macht bezaten, ‘niets’ hebben gedaan - d.i. geene misdaden en plunderingen begingen.
Ja, waarachtig, zij hebben ‘niets’ gedaan - en dat was hun verderf - dat was de grootste misdaad tegenover zich zelf. Hadden zij in dien tijd wel ‘iets’ gedaan, zeer talrijke ‘misdaden’ begaan, de wapenwinkels en chemikaliëndepôts uitgeroofd, de bankhuizen en juweelenhandels geplunderd - want geld is altijd noodig - en de fabrieken en woningen van eenige gehate uitbuiters en vilders in brand gestoken - zoo hadden zij wel minder lof, maar in de toekomst een beteren uitslag geoogst.
| |
| |
Doch op de meeste anarchisten rust nog immer den vloek der ‘eerbaarheid’, - men is wel is waar anarchist - men men wil echter ook ‘honest’ blijven.
In het stratengevecht waren er dooden en verwonden langs beide zijden; de ambulancewagens van het Roode Kruis ratelden in galop door de straten om de verwonden op te rapen. Het was oorlog - schoten vielen langs beide kanten - maar geen bommen. De beestige Guardia civil drong meermalen in de huizen waar zij anarchisten vermoedde en massakreerde de weerlooze inwoners. Maar overwonnen werd de algemeene staking eerst nadat het leger van bijna gansch Spanje naar Barcelona werd gestuurd. Waren er toenmaals gelijktijdig onlusten in de andere gedeelten van Spanje geweest, zoo hadde men het leger niet in Barcelona kunnen concentreeren - en wie weet hoe dan de strijd zou uitgevallen zijn.
Een der hoofdorganisatoren was Claria, die te gelijk met Lorenzo sedert eenige maanden het uitstekende tijdschrift ‘La Huelga general’ (De algemeene staking) redigeerde, dat eenen beslisten invloed uitoefende. Toen, gedurende de staking, de staat van beleg en het krijgsgerecht geproklameerd werd verscheen het blad niettegenstaande dit toch voort.
Alhoewel Claria aan alle schermutselingen deelnam, kon hem de gendarmerie, die hem koortsachtig opzocht, niet aanhouden. Eens echter staat plots vóor hem eene afdeeling soldaten door eenen officier aangevoerd. Zij erkennen Claria en verklaren hem dat hij op bevel van generaal Estruch wordt aangehouden. De generaals kunnen in Spanje dus toch voor iets gebruikt worden.
Claria wordt weggevoerd, maar aan eenen straathoek vallen eenige schoten op de soldaten die Claria eskorteerden. | |
| |
Het waren kameraden die hem wilden bevrijden. De dappere soldaten stoven in alle richtingen uiteen. Claria verbergt zich in eenen kolenwinkel. Intusschen komen de soldaten weder bijeen en beginnen in blinde woede op de voorbijgangers en tegen de vensters der huizen te schieten.
De laffe schoft van een koopman vreest nu dat de soldaten bij hem wel eens mochten binnendringen en er Claria vinden en dringt hem met alle mogelijke bedreigingen buiten. Nauwelijks heeft Claria den winkel verlaten, als de officier hem herkent en de soldaten beveelt zonder verderen omslag op hem te schieten. De soldaten vuren hunne geweren tegen Claria af en de officier zelf schiet op hem. Claria stort van kogels doorboord met zijn gezicht op den grond en de beestachtige soldaten werpen zich op hem om hem nog met hunne bajonetten de rest te geven. Maar op dit oogenblik komt in galop een ambulancewagen aangerold. Van den bok springt, met den Rood-kruisband aan den arm, Raman Sempan, een jonge republikein, werpt zich met open handen en uitgespreide armen tegen de soldaten in en schreeuwt hun met vreeselijke stem tegen: ‘Moordenaars! bedenkt dat dit uw broeder is!’. Door dit plotselinge energieke optreden betooverd, wijken de soldaten achteruit en zien van hun offer af.
Claria wordt in den reddingswagen geheven, die nu in galop wegratelt.
Het was dezelfde Raman Sempan, die voor eenige jaren op den folteraar van Montjuich, den gendarmerie-luitenant Portas schoot - maar door de gezworenen werd vrijgesproken op grond dat een moord op Portas geene misdaad was. Ten tijde dat de republikein Sempan den anarchist Claria het leven redde lagen zij tevens sterk overhoop - wat in revolutionaire kringen, zooals men weet, geene zeldzaamheid is.
| |
| |
Niettegenstaande Claria door verschillende kogels getroffen en vreeselijk doorboord was en door verschillende bajonetsteken verwond werd en de meesten aan zijn herstel twijfelden, kon hij, na eenige maanden reeds, gansch genezen het gasthuis verlaten, waarop hij dadelijk weder in de beweging trad en de ‘Huelga general’, niettegenstaande den bezonderen toestand, opnieuw uitgaf.
Onder mijn gesprek met Lorenzo kwam nog een kameraad aan - wiens naam geen mensch kende - men noemde hem Nin - en wiens uitsluitelijke bezigheid ook nu gedurende den bezonderen toestand was, de verspreiding van anarchistische brochuren en tijdschriften.
Lorenzo deed mij mijne laarzen uitdoen; daar ik gedurende de reis mijne laarzen niet gepoetst had, waren ze gansch wit, bedekt met het stof van deze landen - Zuid-Frankrijk, Andorra, Katalonië. Nu kwamen zij na langen tijd weder in aanraking met schoenpoetsers; ik bracht mijne kleederen derwijze in orde, dat ik op straat niet meer zoo zeer als vreemdeling opviel.
De conversatie was Spaansch en Fransch, want alle drie kenden meer of minder Fransch.
Claria, Nin en ik gingen er nu in de stad op los om bekenden op te zoeken, mij aan de kameraden voor te stellen en mij onder dak te brengen. Eerst en vooral gingen wij in de woning van Sebastian Sune.
In het beroemde proces van Montjuich, dat in het jaar 1896 de gansche wereld huiveren deed, was Sune wel degene die het vreeselijkst werd gefolterd. Het is altijd onbegrijpelijk gebleven, hoe een mensch zulke schrikkelijke folteringen, als hij heeft ondergaan, standvastig heeft kunnen verdragen. Beide teelballen werden hem langzaam verpletterd, alle nagels van handen en voeten uitgetrokken, over zijn gansche | |
| |
lichaam werd hij met gloeiende tangen geknepen om hem eene bekentenis af te dwingen als zou hij aan den aanslag der Calle Cambias Nuevos deelgenomen te hebben, of om hem te dwingen namen van kameraden te noemen. Spijts alle folteringen die de vereenigde wreedheid der jezuiten en gendarmen kon uitvinden, zeide hij niets. Hij werd ter dood veroordeeld en wijl voor hem de kleine verzachtende omstandigheid zich deed gelden dat absoluut niets positiefs zijne schuld bewees, werd hij tot levenslangen dwangarbeid ‘begenadigd’. Zijne heele misdaad was dat hij eenige, ten anderen recht onschuldige, anarchistische brochuren schreef.
Sedert de amnistie leefde hij weder te Barcelona - maar wat ik zag, was slechts nog eene vermolmde ruïne - hij was gebroken naar lijf èn ziel èn geest - een krachtlooze en willooze hoop vleesch en beenderen. Men moest hem behulpzaam zijn als hij zich in het bed op de andere zijde wilde leggen om met ons te spreken, waarbij zich een gedempt kermen uit zijn keel wrong. Ik stond stom aan zijn bed - mijne keel snoerde zich dicht - en eens moet hij een schoon, krachtig man geweest zijn. En zoo leefde hij reeds sedert bijna 6 jaren - het ware beter voor hem geweest, indien hij insgelijks omver ware geschoten. Een andere der gefolderden, Gano, stierf een jaar na het ‘proces’ aan de gevolgen zijner folteringen.
Wij gingen naderhand in eene herberg, waar Claria mij met eenen kameraad wilde doen kennismaken, die zich dan verder met mij zou bezighouden. Ik kom aan tafel en nog vóor Claria één woord kon zeggen, schudden wij elkander duchtig de hand, want wij herkenden elkander dadelijk als oude goede bekenden uit de internationale groep te Londen. Er moest dus omtrent mij niet meer getwijfeld worden.
Eene woning werd dadelijk bij eenen kameraad voor mij | |
| |
gevonden. Zij was gelegen in de Calle Jupi, op den hoek der Calle Cambios Nuevos, juist vis-à-vis van het immer nog sedert 6 jaren gesloten lokaal van den bond der voerlui, die door het krijgsgerecht beschuldigd werd, dat uit zijn venster in 1896 de bom op de processie in de Calle Cambios Nuevos geslingerd werd. De straat is zeer eng, ik had bijna van het balkon mijner woning kunnen overspringen op het balkon van dit eeuwig donker en leegstaande historisch lokaal - dat ‘tot zijne straf’ nog altijd leeg moet staan en niet verder mag verhuurd worden, waaronder slechts de huiseigenaar lijdt - want de bond werd dadelijk na de oplossing opnieuw gesticht en had een nieuw lokaal genomen. Maar aan de wijsheid der rechters-moordenaars mocht niet getwijfeld worden.
Den volgenden dag leidde Nin mij door de stad.
Het binnenste, oude gedeelte, dat omgeven is van de ‘Ramblas’, de ‘Boulevards’ van Barcelona, die ook historisch hetzelfde als de wallen der binnenste stad waren, bezaaid met kromme en enge, meermaals nauwelijks twee meters breede steegjes en hooge huizen, is het centrum van het handelsverkeer. Direkt bij de oude stad sluit zich de haven aan, die aan den zuidkant door den heuvel Montjuich begrensd is.
Ongeveer zes of zeven maal zoo groot is de oppervlakte, die de nieuwe stad beslaat, waarin alle straten evenwijdig loopen en elkander rechthoekig snijden en dus bijna volstrekt gelijke groote kwadraten van in blok staande huizen vormen. In dit nieuw gedeelte zijn de huizen doorgaans schoon, elegant, in de meest verscheiden stijlsoorten en met rijk versierde gevels. Zeer dikwijls zijn ook moorsche motieven vertegenwoordigd. De meeste dezer schoone en eindeloos lange leien zijn met statige boomenrijen opge- | |
| |
smukt. Over haar geheel laat deze schoone stad, bezonder het nieuwe deel, dadelijk gissen dat zij de hoofdstad is der plotseling tot welstand opstrevende bourgeoisie. Een weinig ‘parvenu’. Overal aan alle huizen, aan ieder venster een gemakkelijk balkon - alle daken vlak.
Wat mijn oog met bezondere bevrediging vulde waren de schoone vrouwen en meisjes, met hunne kleine voeten en de volle dartele busten, zooals ik ze in geen ander land terugzag. Mij moest dat vooral opvallen - daar ik eerst voor korten tijd uit Londen was teruggekeerd, waar de natuur de vrouwen rijkelijk vergoedt aan de voeten, voor de volheid der borsten waarop zij stiefmoederlijk beslag heeft gelegd.
Siegfried Nacht.
|
|