hopende er rust te vinden, met de vergetelheid en de vergiffenis. De prioor heeft hem reeds vergiffenis geschonken voor den vadermoord sinds al de jaren dat hij het voorbeeld geeft van het allerheiligst leven. Maar Balthazar ‘wil zijn misdaad uitschreeuwen in tegenwoordigheid van allen’. In afwachting drukt hij haar uit in verzen, woest en brandend als de wroeging zelve, rookend en rood als het bloed van het slachtoffer. Dus: eerste verhaal van den vadermoord.
In het tweede bedrijf heeft de ellendeling van den prioor verkregen dat hij, zooniet vóor het gansche volk, dan toch ten minste vóor de gemeenschap der broeders zou mogen biechten. Alzóo doet hij in de zaal van het kapittel waarin al de monniken vereenigd zijn: tweede verhaal van dezelfde misdaad, van dezelfde wroeging, maar uitgebreider - de eerste slechs een evocatie zijnde - en in nog pathetischer vorm.
Die tweede biecht heeft nog geen einde gesteld aan de marteling van den bezetene. Hij moet zijn misdaad bekennen en uitschreeuwen in het aanschijn van het heele volk en van daar een derde, een formidabel, een schandalig verhaal van den vadermoord in het 4de bedrijf, in de kapel van de abdij, na de mis, op 't oogenblik dat de prioor den preekstoel beklimt.
Uit instinct, door de eenige intensiteit der bezonder tragische opvatting van zijn werk, is Verhaeren erin gelukt uit een zelfden toestand, uit één gevoel dat zich over vier bedrijven uitstrekt, uit één homogeene dramatische stijging, één en onverbiddelijk als het noodlot zelf, - een tragedie te scheppen zonder tusschenspelen, zonder bijbehoorigheden, zonder opsmuk, die ons die allerhoogste aandoening geeft die de oudheid ‘den heiligen afschrik’ noemde.
Bij den aanvang verwezen wij naar de groote dramaturgen