| |
| |
| |
Mei-Herinneringen Tien Jaren
Reeds sedert meer dan tien jaar slaat mijn hart immer sneller, zoo dikwijls de eerste Mei, dien ik in verscheiden streken beleefde, nadert. Indien het ook onbescheiden is over zich zelf te spreken, zoo geloof ik het toch te moeten doen, daar de ‘macht van het noodlot’ mij zeer behoorlijk in de verschillende hemelstreken en in verschillende toestanden geslingerd en rondgeschud heeft en dit praatje, waarin ik volgens mijne herinnering wil vertellen hoe ik den eersten Mei sedert tien jaar heb doorgebracht, dus ten minste niet eentonig zal blijven.
In Weenen vierde ik mijne eerste Meidagen. Nog als studentje volgde ik in 1897 den reusachtigen, sociaaldemokratischen gezellenstoet over den Ring naar den Prater. ‘Das freie Wahlrecht ist das Zeichen’ was het lied dat ik begeesterd meezong. Deze buitengewone massaoptocht maakte toen op mij een geweldigen indruk. De macht der voortschuivende, dringende menigte van wel 100.000 menschen kwam mij onoverwinnelijk voor. - ‘Wij tellen ons heden.’ - ‘Het socialisme houdt zijne voorjaarsparade, zijne troepenschouw’ was het woord dat ieder op de lippen lag. Alhoewel wij wisten dat geene banier, geen vaandel mocht gedragen worden, dat wij links en rechts in schoone orde werden gehouden door de partijpolitie met de roode arm- | |
| |
banden, de ordehandhavers, marcheerden wij trots en moedig en waanden ons een zegerijk, triomfeerend leger, dat bij gebrek aan een ander vaandel, den veldheerachtig gebiedenden regenscherm van Dr. Adler volgde. In ons hart was geen plaats voor waarneming, voor knorren noch sceptische overweging. Deze reusachtige, vreedzame processie, wier gansch verloop jaarlijks reeds te voren door de partijhoofden gemeenzaam met den Weener politievoorzitter geregeld wordt, deze begrafenismarsch waaraan duizenden meedoen, alleen, ‘weil's a Hetz is’ - scheen mij, armen jongen, eene ‘revolutionaire betooging’. - Maar tienduizenden gelooven het heden nog en zullen het ook nog zeer lang gelooven.
‘Banierdrager der begeestering, stiefkinderen van 't verstand!’ - En nog op den koop toe een wettelijk veroorloofde begeestering.
Het volgend jaar - '98 - nog altijd in Weenen, maar dezen keer was ik reeds werkman, geen student meer - deed ik met meer klassenbewustzijn aan de Meifeesten mede, want in den stoet sloot ik mij niet meer bij de studentengroep aan, die, trots alle klassenstrijd-theorie, mooi afgezonderd onder elkaar wilden blijven.
Te Berlijn zag ik de Meifeesten het volgende jaar in 1899. Immer nog sociaal-demokraat was ik verontwaardigd over het erbarmelijk slappe karakter der Meifeesten in Berlijn, in vergelijking met de manier waarop zij in Weenen gefeest werden. Ik had nog niet den kritischen blik voor de waardeloosheid eener wettelijk veroorloofde betooging. In ieder geval is ten minste de rust in Weenen zoo goed als algemeen, terwijl de rust in Berlijn - of zelfs het Meifeest in Berlijn - eene loutere zwendelarij is. Van betooging, | |
| |
samenkomst der menigte is geen spraak. 's Namiddags worden in circa 30-35 lokalen, die zeer ver van elkander zijn, vergaderingen gehouden, waar voor 6 mark honorarium het eeuwige deuntje over de ‘beteekenis van den eersten Mei’ herzongen wordt. De ‘namiddag’ begint echter te 6 uur, zoodat de gezellen tijd hebben om van hun werk naar het ‘Meifeest’ te komen.
Geen grootere hoon wordt den eersten Mei aangedaan dan het Meifeest der sociaaldemokraten in Berlijn. Dat zag ik toen reeds als sociaal-demokraat. Gedurende de rede der voordrachtgevers wordt het bierglas vlijtig aangesproken, ongeduldig wacht het publiek tot de redenaar ten einde is, want de dansbeenen bescharrelen den grond en nauwelijks heeft de spreker geeindigd of Fritz heeft reeds zijn Karlientje rond de leest en er wordt geflikkerd zoolang de muziek speelt. Bier en hopsasa-troelala is voor de Berlijner sociaaldemokraten de eenige manier van ‘Mei-feesten’. De eerste Mei is eenvoudig eene gelegenheid voor een dansvermaak 's avonds, na den arbeid; op deze wijze wordt de dag waardig ‘gefeest’ en den volgenden dag brengt de ‘Vorwärts’ ellenlange berichten over den grootschen uitslag der Meifeesten.
Als ik verwonderd aan eenige werklieden vroeg, waarom daar werkelijk niet de arbeid werd gestaakt zooals te Weenen - kreeg ik ten antwoord: ‘Dat heeft geen doel en overigens is het beter het verdiende loon van dezen dag aan de partijkas voor het kiesfonds af te staan’. - Waarom zij dan geene betooging houden zooals te Weenen? - ‘Ja, kreeg ik weder ten antwoord, dat staat de politie hier niet toe.’ - Ik was verwonderd over dit antwoord; ik wist namelijk nog niet dat, dat zij te Weenen slechts dààrom plaats heeft, wijl de politie haar daar werkelijk toestaat. - En Rusland? vroeg | |
| |
ik. - ‘Ja, in Rusland zijn andere ekonomische toestanden.’
Mijne begeestering voor de sociaal-demokratie ging haar einde spoedig tegemoet en als de volgende eerste Mei, in 1900, die mij nog altijd te Berlijn aantrof, naderde, was ik ook geen sociaal-demokraat meer al was ik dan ook nog geen anarchist. Ik verslond in dien tijd de gansche Duitsche individualistische literatuur, Stirner, Nietzsche, Bruno Wille. - Philosofisch was ik reeds anarchist, toch geloofde ik nog - of liever kende ik nog geenszins andere praktische werkzaamheid als die der sociaal-demokratie. Deze eerste Mei in dien tijd van wankelen, vierde ik nergens mede; wat gaf ik, de toenmalige Nietzscheaner, om het Meifeestkarikatuur der ‘Heerdentiere’, der ‘proletariers in den Staat’? Van vroeg tot laat zat ik in dien tijd gebogen over Nietzsche's Zarathustra. Mijne toenmalige anarchie kwam in zijne psychologie gansch overeen met mijne toenmalige levensvoorwaarden, van den goed-inzittenden jongen bourgeois. Eerst in September van dit jaar ging ik naar Parijs en te Parijs hoorde ik voor den eersten keer van de praktische middelen der anarchisten, van hunne taktiek; hier eerst zag ik, dat de anarchie niet alleen een philosofische wereldbeschouwing is, maar ook werkelijke, praktische middelen tot zijne verwezenlijking kent - en dit, de taktiek, trok mij nog veel meer aan dan de theorie.
Op het eerste Meifeest, dat ik te Parijs in 1901 bijwoonde, was ik nog in gezelschap der sociaal-demokratie. Tamelijk algemeen werd op den eersten Mei te Parijs gewerkt; ik had nog geen voeling en betrekkingen met de aldaar bestaande anarchistische groepen, en zoo nam ik deel aan de inrichting van een internationaal Meifeest, waaraan Duitschers, Polen, Italianen, Hongaren, Russen, Tjekken deelnamen. | |
| |
Er werden redevoeringen in al deze talen uitgesproken en bovendien nog in 't Fransch, Engelsch en Deensch. Het gansche publiek echter was sociaal-demokratisch; het hoofdaandeel had de sociaal-demokratische klub, waarin ik het eerste midden zag voor mijne anarchistische propaganda. En wat was dit Meifeest in werkelijkheid? Het was, als alle sociaal-demokratische Meidagen, niets als een Mei-amusement, het was een uitstapje in de omstreken van Parijs, er werd gesproken, gezongen, gekust - en wij hielden dat voor eene revolutionaire betooging.
Het was de laatste maal, dat ik iets gemeenzaam met de sociaal-demokraten ondernam. Het was in zekere mate mijn afscheid van hen - want sedert dezen tijd had voor mij iedere ontmoeting met de sociaal-demokraten geene andere beteekenis als strijd.
In 1902 was ik te Londen. Hier wordt van Meifeesten niet eens gesproken. Slechts den eersten Zondag van Mei worden in Hyde Park groote platformen opgericht van waar af sociaal-demokraten aller natiën in alle talen voor het toestroomende publiek redevoeringen houden. Eenige Trades-Unions zenden door betaalde lieden die zij ‘als werklui verkleeden’ hun bondsvaandels toe, want de leden der Union hebben geen tijd - zij moeten werken.
Hetzelfde uit-wandelen-gaande publiek, luistert nu ter afwisseling na het aanhooren der vele predikers van verscheidene religieuse sekten, ook wel uit kuriositeit, naar den prediker van den bleekrooden godsdienst. De ‘Social-Democratic Federation Londons’ richtte een groot feest in buiten Londen in ‘Crystal Palace’, dat aan reis alleen reeds een schelling kost. Zooals te Berlijn, heeft ook te London het groote publiek niet eens een voorgevoel, dat het een | |
| |
Meifeest houdt, dat op het oog heeft de sociaal-demokraten op afstand te houden.
Dien dag ging ik nergens heen, verzuimde echter ook mijn bureau en werkte in het zweet mijns aanschijns - aan het drukken mijner propagandabrochure. Ja, in 't zweet mijns aanschijns. Met de hulp van nog twee gezellen drukte ik ze zelf op de oeroude pers der ‘Freedom’ in Londen. Met de hand aan het handvat moest viermaal een reusachtig wiel rondgedraaid worden, om éen afdruk te bekomen. Zoo werkte ik toen op den eersten Mei - betreurde het echter niet en betreur het nog heden niet. Mijne aktieve deelneming aan de anarchistische beweging was nu begonnen, want het paar vroegere verhandelingen in kleine kringen en bonden gehouden zijn wel nauwelijks als aktieve deelneming te beschouwen.
In den herfst van dit jaar ging ik op reis in het land van welks anarchistische beweging men in dien tijd het meest hoorde - naar Spanje. Mijne voetreis in Spanje eindigde in het voorjaar van 1903 - in de gevangenis van Gibraltar.
Hier, in deze verloren spitsen van Zuid-Europa ontving ik mijn vrijheidsdoop.
Zonder er een voorgevoel van te hebben, had ik het ongeluk eenige dagen vóor de aankomst van den Engelschen koning naar Gibraltar te komen. De Spaansche politie, die mij reeds sedert eenigen tijd gedurende mijne reis in Zuid-Spanje in het oog hield, gaf mij bij de Engelsche als ‘gevaarlijk anarchist’ aan - en niets kon aan de politie van Gibraltar meer welkom zijn dan een anarchist. Er ontbrak op die manier niets meer aan de dekoratie van eene koninklijke ontvangst. - Heelemaal zooals in het overige Europa.
Evenals in de oudheid tot de vermakelijkheden en het cere- | |
| |
monieel bij de triomftochten der koningen en overwinnaars ook eenige slachtingen van gevangen vijanden behoorden, zoo behooren heden tot het volledige programma van een koningsbezoek: inhechtenisnemingen, opsporingen en verbanningen van anarchisten. En nu had de politie te Gibraltar er toch éen, bij wien een geladen revolver werd gevonden!!! Wat vreugde, wat voedsel! Nu zal men werkelijk aan de wereld kunnen doen gelooven, dat de politie van Gibraltar den koning van Engeland het leven heeft gered. Daarvoor worden eereteekens uitgedeeld - en, misschien, misschien - o! wat zaligmakende hoop voor een politiechef - kan men een anarchist aan den galg hangen.
De koning was reeds lang vertrokken, de politiechef had reeds zijn eereteeken van den koning voor zijne redding bekomen, en ik zat reeds sedert eene maand in de cel, onder aanklacht van poging tot aanslag. De eerste Mei kwam; ik zat in mijne cel, dacht aan mijne vrienden en gezellen in alle landen, - ik was nog op den ouderdom dat men vrienden heeft - aan de vrienden mijner jeugd, aan mijn verre, verre geboortestadje in Europeesch-Azië - aan vader en broeder; zou ik ze allen niet meer wederzien? Ik dacht eraan hoe de gezellen overal den eersten Mei vieren - en al zijn deze feesten dan nog zoo weinig revolutionair, zij wekken toch een weinig het gevoel van het bijeen-behooren, van de solidariteit - dikwijls ook - een lichtstraal der hoop onder de proletariërs. Het kwam mij voor dat mijn proces ernst voor mij worden zou, anders ware ik spoedig na de afreis van den koning losgelaten.
De onmachtige woede kookte in mij op - onschuldig in de gevangenis te zijn, misschien gansch onschuldig veroordeeld te worden. Als ik ten minste schuldig was en tot mijzelf kon zeggen: - slag om slag, in den strijd gevallen - | |
| |
maar zoo de treurige, erbarmelijke en daarom verachtelijke rol van een onschuldig offerlam te spelen! Juist dat bewustzijn was voor mij het vernederendste.
Deze gedachten gingen mij door den geest op den eersten Mei!
Gedurende het wandeluur der gevangenen, zag ik over de hooge rotsen - waarop het gevang staat - naar Marokko. De zwarte kale rotsen der Sierra Bullones teekenden zich scherp voor mijne oogen. Zij schenen door het schitterende licht van het Zuiden zoo nabij, alsof ik ze met de handen kon grijpen. En hoe ver waren zij toch van mij, niettegenstaande hun afstand van slechts 30 km. Fata Morgana! Boven ons verhief zich de diepblauwe zuidelijke hemel, beneden scheidde mij van ginder, van Afrika - dat in mijn reisplan gelegen was - de breede stroom der straat van Gibraltar, doorvaren van tallooze schepen, die mij van boven, van mijne rots, schemerende kleine papieren bootjes toeschenen.
Een zoo schoon gezicht van een zoo akelig gezichtspunt, want de plaats van waar men best naar Marokko zien kon, stond op den koer der gevangenis dicht onder den galg.
Na de wandeling weder in de cel, las ik verder in Don Quichotte, den vervolgden, bespotten, dolenden ridder van het idealisme.
Eenige dagen later echter was ik reeds vrij, stak over naar Marokka, naar Tanger - waar gezellen aller naties, Italianen, Spanjaards en Franschen, vluchtelingen uit alle landen, mij vertelden hoe zij daar in Afrika vòòr eenige dagen de Meifeesten hadden gevierd.
Na eene mislukte reis naar- en verbanning uit Italië, treft mij de eerste Mei 1904 weer in Parijs aan. Nu zag ik voor | |
| |
de eerste maal zoo iets als een begin tot een revolutionairen eersten Mei. De syndicalistische gezellen der Bourse du Travail, plakten reeds eenige dagen te voren overal biljetten aan, de ‘Voix du Peuple’ schreef artikels, dat het er nu om te doen is aan den eersten Mei zijne werkelijke beteekenis weer te geven. De eerste Mei die tot Mei feest bedorven en vernederd werd, moet nu weer eene revolutionaire Meibetooging worden, zooals het oorspronkelijk immer bedoeld was. Er had een poging tot betooging plaats, een stoet met zwart vaandel op de Place de la Republique, niet ver van de Bourse du Travail. Doch ruiterij en politie waren gereedgehouden om de ‘orde’ ongestoord te bewaren. Het gelukte ook werkelijk aan de paardenhoeven en politie gedeeltelijk de orde te bewaren en de arbeiders klein te krijgen.
Vóor de ‘Bourse du Travail’ kwam het tot botsing met de politie. Vele arbeiders werden gevangen genomen, tamelijk vele politiedienaars zeer behoorlijk afgeranseld en zelfs gewond. Eenige Russische studenten hebben aan de afrossingen deel genomen en in het geheel niet slecht mede erop geklopt. Eenige Russische studenten werden bij deze gelegenheid tot 3 maanden gevang veroordeeld en verbannen. Zij kwamen uit Rusland om in Frankrijk de waarde der politieke vrijheden beter te leeren waardeeren.
Ik ben er met heele huid en ongezien uitgekomen. Voor de eerste maal echter zag ik van dichtbij een, zij het dan ook in kleinen maatstaf, toch echter werkelijk revolutionairen eersten Mei, die mijne hoop, op het spoedige revolutionaire ontwaken van het proletariaat, weer liet opleven.
In Zurich 1905 richtte de ‘Weckruf’ aan wier redaktie ik werkzaam was, eene anarchistische Mei-betooging in, die buiten alle verwachting indrukwekkend voorbijging. Wij be- | |
| |
sloten aan den sociaal-demokratischen Mei-stoet deel te nemen - maar op eene wijze dat wij de gansche aandacht op ons vestigen moesten. Niettegenstaande de sociaaldemokratie ons de deelneming ontzegde, omdat er slechts politieke vereenigingen en Gewerkschaften mochten aan deelnemen, niettegenstaande de politie en de sociaaldemokraten dreigden geene zwarte vaandels te dulden en ze ons te ontrukken, zooals het eenige jaren te voren met de zwarte vaandels der Italiaansche gezellen gebeurde - lieten wij ons niet verschrikken.
Op 't oogenblik dat de marsch moest beginnen, verschenen wij, slechts eenige mannen sterk, drongen als een wig tusschen het einde der politieke vereenigingen en vóor het begin der Gewerkschaften. Nu kwam het zwarte vaandel te voorschijn; eerst hier werd het bevestigd aan den stok dien wij bij de sociaal-demokraten gestolen hadden. Terzelfdertijd dook ook onze zwarte standaard op, evenzoo eerst hier aan den stok bevestigd.
De standaard droeg in schoone, sprekende roode letters op zwarten grond de woorden ‘Groep Weckruf en revolutionaire Gewerkschaften’. Ons zwart vaandel droeg het van verre zichtbare vlammend-roode opschrift ‘Proletariërs aller landen WAPENT U’. Mijn broeder droeg den standaard, ik droeg het vaandel, en opdat het opschrift immer ontrold en zichtbaar blijven zou, droeg eene schoone gezellin het uiteinde van het vaandeldoek. Intusschen sloten zich talrijke gezellen bij ons aan, die ons in ons besluit - met alle middelen onze vaandels en onze plaats aan de spits der Gewerkschaften te verdedigen - ten krachtigste hebben ondersteund. Bij onzen eisch ‘Proletariërs aller landen wapent u’ - gaven wij ook het voorbeeld, want ieder van ons droeg zichtbaar, ja, ik beken, ietwat uitdagend, een | |
| |
dreigend verdedigingsmiddel of bullepees in de hand. Ik beken dat onze stoet misschien een zelfs wat theatralen indruk maakte - waar onze bewapening ook niet weinig toe bijdroeg. Ongetwijfeld had juist dít grootendeels voor gevolg, dat reeds van 't begin af van onzen tocht, vele arbeiders zich om onze vaandels schaarden en dat wij spoedig tot de grootste aller groepen aangroeiden. Daar ook de vastberadenheid van eenige weinigen op de omgeving werkte, kon natuurlijk onder zulke omstandigheden nòch de policie, nòch de sociaal-demokratie er aan denken ons te verdrijven of zelfs de vaandels te willen ontrukken. Maar er gebeurde nog meer. Ons zwart vaandel, een echt proletariërs- en rebellenvaandel, dat uit gestolen en in der ijl samengeflikte zakkenvoering tot stand was gebracht en daardoor energiek van alle andere kostbare, zijden, gouddoorstikte, kerkvaanachtige Verbondsbanieren afstak - vestigde de grootste aandacht op zich. En toen in de hoofdstraat de manifestanten elkander voorbijdefileerden, werd ons vaandel door de meeste Gewerkschaften en door alle Italiaansche arbeiders, ook door degenen die onder den standaard ‘Partito socialisto Italiano’ gingen, alsook door de groep der Russische studenten met een stormig vreugdevol gejubel en hoedengezwaai begroet. Geene andere groep viel eene zulke begroeting ten deel. Door ons simpel verschijnen veroverden wij de harten der proletariërs.
's Avonds aan den Ruckeneg betwistten de gezellen elkander reeds de eer, met afwisseling het vaandel te mogen dragen.
Gelukkige tijd! Dagen van strijd, dagen van begeestering, - dagen van vreugde.
En nog een opgewonden eersten Mei beleefde ik in 1906 te Parijs.
| |
| |
Het Fransche proletariaat had op het Kongres van 1904 te Bourges besloten, van den eersten Mei af nog slechts acht uren te arbeiden, den 8 urendag door direkte aktie te veroveren en op den eersten Mei met de algemeene nederlegging van den arbeid te beginnen. Koortsachtig waren de voorbereidselen langs beide zijden. De bourgeoisie beefde. Hare pers schreef weken lang te voren dagelijks artikels over de ‘naderende revolutie’. Een groot aantal burgers verliet uit angst Parijs, de meesten kochten zich voorraad, proviand en levensmiddelen voor eenige weken. De regeering Clemenceau besloot buiten het Parijzer garnizoen nog 80.000 soldaten uit de provinciën naar Parijs te verplaatsen. Ook de anarchistische groepen maakten hunne voorbereidsels. De opwinding was ongemeen - ik wachtte op den dag met koortsige spanning. Wat zal hij ons geven? - Hoe zullen wij hem doorbrengen?
Maar de mensch denkt en de politieprefektuur neemt in hechtenis. Reeds den Zondag te voren werd ik 's morgens vroeg door twee geheime agenten uit mijn woning gehaald. Als ik op de prefektuur werd gebracht, lag op de tafel reeds een dik aktenstuk, dat mijn naam voor opschrift droeg. Daarnevens lag ook het dossier van een vriend. Ik wist wat er aan de hand was. De door de politie als gevaarlijk beschouwde anarchisten werden reeds op voorhand in ‘zekerheid’ gebracht. Spoedig daarop werd ik in het ‘Dépôt’ gebracht en den volgenden dag trof ik er mijn vriend aan, die evenals ik daarheen gebracht was geworden. Daar konden wij elkander vertellen hoe wij op hetzelfde uur werden afgehaald, hoe hij het politiebureau kort na mij binnentrad en hoe de geheime agenten ons op weg naar 't politiebureau, in ongeveer dezelfde bewoordingen - ieder voor zich - den vereerenden voorslag deden, of wij geen lust hadden voor de | |
| |
politie te arbeiden. Het spreekt vanzelf dat wij geroerd en gevleid waren door zooveel vertrouwen. Op de prefektuur werd ons bekend gemaakt dat wij verbannen waren en een bestemmingsoord moesten kiezen - waarop wij natuurlijk Londen aanduidden.
Intusschen werden nog zeer vele andere kamaraden in hechtenis genomen, de gevangenbewaarders verloren soms het toezicht - meermalen riep een toezichter in mijne cel een naam die niet de mijne was - hij wist niet meer waar hij zijne gevangenen gestoken had; - zoo werd ik eens als Pouget opgeroepen, dan weer als Tomboleti, dan weer als Griffuelhes, enz. - maar zoo kwam ik te weten dat deze kameraden, evenals wij, in dit gastvrij hotel den eersten Mei moesten afwachten. De eerste Mei naderde, dien ik in de cel van het ‘Dépôt’ der politieprefektuur beleefde. Mijne opgewondenheid was buitengewoon. Wat zou heden daarbuiten wel gebeuren, zouden er straatgevechten plaats hebben? Hoe zullen zij afloopen?
Deze en nog duizend andere vragen schoten verward door mijn hoofd, - deden mijn hart tot berstens toe kloppen en ik stond daar, vastgekramd drukte ik mijn hoofd tegen de gaping der celdeur om misschien iets in de gevangenisgangen te bespieden. Reeds van af den vroegen morgen was in het ‘Dépôt’ de beweging veel grooter dan anders. Alle gevangeniswachters hadden dienst; reeds in de eerste uren hoorde ik buiten op den koer de zware wagens rammelen: het waren de kameraden die eerst denzelfden dag, maar nog lang vóór het begin der betooging in hechtenis waren genomen. Hoe meer de dag vorderde, des te grooter werd de onrust in de gevangenisgangen. Door de spleten van mijne celdeur zag ik, in immer kortere tijdsbestekken, immer grootere menigten aangehouden kameraden voorbijdefilee- | |
| |
ren, waarvan menigeen gewond en gebonden was; menig bekend gezicht kreeg ik van mijne waarnemingsplaats te zien.
De toezichters zelf mochten van den ganschen dag niet buiten, en eenige werklieden der kantien, ellendige arme drommels, die de uiterste nood ertoe dwingt deze plaats in 't gevang aan te nemen, waar zij voor 30 frank per maand zoo goed als gevangen zijn, daar zij slechts éénmaal in de maand het gebouw voor een ‘uitgang’ mogen verlaten - slopen van tijd tot tijd voorbij mijn venstertje, om mij in korte woorden toe te roepen, wat zij van buiten vernomen hadden, welke geruchten onder het personeel der gevangenis in omloop waren. Zoo hoorde ik dat het straatgevecht in volle hevigheid was, dat er dooden waren langs beide zijden; dan kwam er weer een en riep mij toe ‘twee bommen werden geworpen!’ dan weer - ‘een politieofficier is gedood!’; laat in het namiddaguur hoorde ik ‘900 gevangenen zijn tot hiertoe binnen gebracht’. Door deze kantienwerklieden kon ik ook ‘correspondeeren’ met mijn vriend die in eene vèrafgelegen cel zat.
Een buitengewoon gehuil eener reusachtige menschenmassa bereikte mijn oor van daarbuiten. Ik waande reeds dat het de zegevierende opstandelingen waren, die daarbuiten de gevangenis wilden bestormen - om ons in vrijheid te zetten... maar neen, het was slechts het geratel van aankomende wagens op den koer en het gejoel van de daarin zijnde aangehouden kameraden. De nacht ging in verwachting en slapeloosheid voorbij - maar niemand kwam om ons uit het gevang [t]e bevrijden. De volgende dag in 't gevang was reeds rustiger - de opwinding bleef weg en maakte plaats voor eene muffe onzekerheid. Wat was er gebeurd - wat gebeurde daarbuiten?
| |
| |
Eenige dagen later werden de verbannenen - nadat hun twee uren tijd gegeven werd om, ieder in gezelschap van twee detektieven, hunne zaken te regelen en hunne koffers in te pakken - naar de Gare du Nord gebracht; daar ontmoetten wij elkander, omgeven van een driedubbele haag geheime agenten; en verscheiden kameraden bevonden zich daar om ons den afscheidsgroet te geven. De signaalfluit weerklonk, de trein zette zich in beweging; met een ironisch ‘Vive la France’ en een zeer oprecht gemeend ‘Mort aux Vaches’ - namen wij afscheid van het land der vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid - misschien voor altijd.
Eerst in Londen kwamen wij door de dagbladen te weten wat werkelijk gebeurd was. Het was zoo goed als niets, in hunne opwinding hadden de gevangenisbedienden alle geruchten vreeselijk overdreven, geene bom werd geworpen, slechts een politieofficier werd zwaar gewond; waarheid was helaas het bericht van het reusachtig aantal gevangenen.
Ongewapend en bang gemaakt door het groote aantal der gewapende macht, lieten zich de kameraden bijna zonder tegenstand afranselen en in hechtenis nemen. Hoe lang nog, - hoe lang nog?
Nu zit ik hier te Londen in het klassieke land der bannelingen, gebannen zoo goed als uit gansch Europa - gebannen of gerechterlijk vervolgd in bijna alle staten.
Nadat ik mijne ‘diplomatische betrekkingen’ met alle machten heb afgebroken, moet ik dit jaar wel hier, in dit vervloekt graf der omwenteling, den eersten Mei doorbrengen.
Wat zal hij mij geven? - Misschien eenige uren dwee- | |
| |
perige herinnering - misschien eenige uren zwaarmoedige hoop op strijd en werkzaamheid?
Waar en hoe zal ik de Meidagen doorbrengen, die mij nog wachten? - Wie kan het weten? - Welke profeet kan gissen, wat noodlot nog een omvergeworpen, zonder-huiszijnden, verbannen, onrustigen opstandeling wacht?
Siegfried Nacht.
|
|