Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 206]
| |
Boeken en TijdschriftenMax Stirner: De Eenige en z'n Eigendom vertaald en van een voorwoord voorzien door Jaak Lansen. XVI-494 blz. groot 8°. Prijs fr. 6. -. Uitgave van de drukkerij 't Kersouwken, te Antwerpen.Ga naar voetnoot(*)Het is voorzeker een prijzenswaardig gedacht de verspreiding onder 't nederlandsch publiek van Stirner's werk, een der bewonderenswaardigste van al degenen die werden voortgebracht tijdens de gistingsperiode die voorafging aan de revolutie van 1848, de laatste periode van moreele grootheid in Duitschland. Ik ken omtrent geen boeken die zoo stevig gebouwd zijn, zoo consequent van 't eene eind tot 't andere. De schrijver laat zich door niets terughouden in zijn logische gevolgtrekkingen, hij heeft geen ontzag voor geen enkel woord, voor geen enkel aureool, voor geen enkel schijnbeeld, voor geen enkel illusie, zoo duurbaar die illusies of schijnbeelden aan 't menschelijk hart mogen zijn, zoo traditioneel geëerbiedigd die woorden en aureolen kunnen wezen: onmeedoogend vervolgt hij 't idee van een objectieven God, van een hooger princiep waaraan de eenling zich moet onderwerpen; bij ontsluiërt dit princiep, dien God, om 't even onder welken naam zij zich verschuilen, al was 't onder dien van Maatschappij of Menschheid; en ten laatste blijven de eenlingen, allen verschillend den een van den andere, | |
[pagina 207]
| |
allen eenig, heel en al onafhankelijk en op zich zelf staande. Een strict-logisch boek is in zekere mate een tautologie, in dien zin dat alle afleidingen door den schrijver ontwikkeld, onuitgesproken vervat zijn in de praemissen. Alles hangt dus af van de wijze waarop het vraagstuk gesteld wordt: nu heeft Stirner van eerst af den eenling (hem zelf) beschouwd als eenig; van daar uit hebben al zijn afleidingen betrekking op de eenigen, 't is te zeggen de eenlingen der menschensoort in zooverre zij verschillen den eene van den andere, maar niet in zooverre zij eenzelfde gesteltenis hebhen, niet in zooverre zij menschen zijn. Zoo wij eenig zijn, anders gezegd zoo ieder van ons verschilt van om het even welk ander wezen, zijn wij ook menschen, wij hebben allen eenzelfde algemeene physieke en psychieke gesteltenis. Als eenigen volgen wij afwijkende richtingen, maar als menschen hebben wij een gemeenschappelijke bazis van verstandhouding. Daarvan houdt Stirner geen rekenschap: bij hem maakt de eenige inbreuk op den mensch en schijnt den ganschen eenling te omvatten. Dit is duidelijk merkbaar in een gedeelte als hetdeze (blz. 474): ‘Ik ben Eenig. Daarom zijn 't ook m'n behoeften, m'n daden, kortom alles aan mij is Eenig. En slechts als dit Eenige-ik neem ik me alles in eigendom, gelijk ik me slechts als zoodanig ontwikkel en werkzaam ben. Niet als Mens en niet den Mens ontwikkel ik, maar als Ik ontwikkel ik mij zelf.’ - Als men er op nadenkt dan is dit alles maar ten halve waar: mijn daden zijn eenig, maar zij zijn tevens menschelijk, en ik kan me niet ontwikkelen zonder tevens den mensch in mij te ontwikkelen. Maar Stirner hield slechts rekening met den Eenige en al zijn gevolgtrekkingen raken slechts den Eenige. 't Is noodig die opmerking te maken om zich niet geheel te laten innemen door een boek dat, indien men er de uit- | |
[pagina 208]
| |
sluitende zijde en het onvolledige karakter niet van gevoelde, zou leiden tot een soort nihilisme. Men weet dat het boek van Stirner eenige opschudding verwekte bij zijn verschijning, maar dat het na 1848 al ras verviel in een volslagen vergetelheid, waaruit het eerst een veertigtal jaren later zou heropstaan, dank vooral aan het succes van het werk van Nietzsche, waarmede het meer dan eene verwantschap heeft. In 1848 droomde men van niets dan broederlijkheid, menschelijke verbroedering, genegenheid voor de verdrukten; men was vol mooie gevoelens en groote woorden en men wou ze niet teruggebracht zien tot hun juiste waarde. In 1890 zagen de onafhankelijke geesten reeds met eenige bezorgdheid de stijgende macht der middelmatigen die alles willen gelijk maken en zij voelden reeds den dwang der onnadenkende meerderheden drukken op het persoonlijk initiatief: van daar de krachtdadige terugwerking van het individualisme, die zich openbaart door het stijgend succes van het werk van Nietzsche en door de verrijzenis van dat van Stirner. Nietzsche was stellig een breedere geest dan Stirner, doordat hij lyrischer, genereuzer, artistieker was aangelegd. Maar het boek van Stirner wint het door een steviger, compacteren bouw; en steeds zal het een genoegen zijn voor de lieden die niet vast geklonken zijn door maatschappelijke vooroordeelen, te zien met welke vrank- en stoutheid Stirner alle godsdienstige en wijsgeerige dogmen aanrandt, die tegen de rede door niets anders beschermd worden dan door de bijgeloovige veneratie waarmede hun priesters ze omringen. De vertaling van M. Lansen schijnt me zeer getrouw, ten minste zoo bleek zij mij telkens ik haar vergeleek met den oorspronkelijken tekst. Jacques Mesnil. |
|