Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 177]
| |
Alfred Hegenscheidt en de Vlaamsche BewegingIV.Ziehier de beknopte uiteenzetting der uiterlijke handeling van het drama: Starkadd, de skald, heeft den deenschen koning Froth verlost van de vijanden die zijn landgoederen plunderden en dreigden zijn heerschappij te vernietigen. Niet tevreden de zekerheid in 't koninkrijk te hebben heringevoerd, bereidt hij zich voor de Friezen in hun eigen land te gaan bevechten. Saemund, een heerschzuchtige, de kamerheer des konings, gebruik makend van den invloed dien hij heeft op den geest van den zwakken Ingel, den kroonprins, overtuigt hem dat Starkadd de gunsten van koning Froth tracht te verwerven in de hoop hem op te volgen. Om de berekeningen van Starkadd te verijdelen moet Ingel zijn vader dooden tijdens de afwezigheid van den skald: als deze zegepralend wederkeert zou Froth hem met eerbetoon overladen en hem zijn dochter Helga ten huwelijk schenken. Ingel, midden het Hof en de vereenigde krijgers, beschuldigt Starkadd, die op 't punt is te vertrekken, dat hij hem zijn kroon ontrooven wil en noemt hem een verrader. Froth, verwonderd en verbaasd over de onrechtvaardige woorden van zijn zoon en wenschend ieder pijnlijken indruk te | |
[pagina 178]
| |
verwijderen uit den geest van Starkadd, belooft hem zijn dochter Helga ten huwelijk bij zijn wederkomst. Starkadd, die Helga bemint, is erover zeer verheugd en hij verlaat zijn verloofde met de belofte zonder verwijl terug te keeren, beladen met den buit der overwonnenen. Ingel, aangestookt door Saemund, is verschrikt voor het dreigend gevaar; reeds ziet hij zich zonder kroon en verplicht Starkadd te dienen. En nog denzelfden avond doodt hij zijn vader; deze ziet hem, en gekwetst heeft hij nog de kracht den dolk op te rapen, dien zijn zoon al vluchtend vallen liet, opdat men zou gelooven aan een zelfmoord en dat men nimmer zoude weten dat Ingel, de koning, een moordenaar is. (1ste en 2de bedrijf.) Als Starkadd zegevierend wederkeert is alles veranderd in het koninklijk verblijf: men ontvangt hem koel. Ingel, vervolgd door wroeging, tracht zich te bedwelmen te midden feesten en festijnen. Hij is geheel in de macht van Saemund, die de ware meester is. Deze is erin gelukt Helga, een kinderlijk en wispelturig wezen, te misleiden: zij leent het oor aan zijn vlei-woordjes en aanvaardt zijn geschenken. Alzoo verloor Starkadd zijn koning dien hij diende en als een vader beschouwde, en hij verloor de vrouw die hij zijne liefde waardig dacht. Hij geeft zich over aan de wanhoop, hij ligt verpletterd onder 't lot, tot op het oogenblik dat het gerucht, dat onder 't volk loopt, het openbarend gerucht dat Saemund en Ingel beschuldigt van den dood van Froth, eindelijk tot zijn oor doordringt, hem terugroept tot het leven en tot zelfbewustzijn brengt. Hij hervat zich bij de gedachte aan de taak die hij volbrengen moet, taak die de ingenomenheid met eigen smart hem al te lang belette te begrijpen. (3e en 4e bedrijf.) De wraakgedachte hergeeft hem al zijn mannenkracht: | |
[pagina 179]
| |
hij aanvaardt de uitnoodiging van Ingel, gaat naar het feest dat al de hovelingen vereenigt, en als men hem verzoekt een lied te zingen, dan bezingt hij de glorie van koning Froth en zijn tragischen dood onder den dolk van zijn eigen zoon. Saemund en Ingel, als ze luidop hun misdaad hooren verkonden, springen toe op Starkadd, den degen in de vuist, maar deze, geholpen door zijn trouwen Wolf, doodt hen. Starkadd weigert de kroon die men hem aanbiedt, want zij kan geen enkele zijner betrachtingen voldoen en hij veracht ze als het symbool van de rampzalige macht van 't goud. Hij verstoot Helga, die zich wanhopend aan hem vastklemt, eindelijk wellicht het hoogere zijner liefde beseffend, en hij ijlt weg om zich herinteschepen op de stormende zee, zijn ware bruid. (5e bedrijf.) De innerlijke handeling, die eigenlijk het heele drama schraagt, is de crisis verwekt in de ziel van Starkadd, crisis die hem rijpt en hem doet overgaan van een tijdperk van impulsieve actie naar een tijdperk van beredeneerde en bewuste bedrijvigheid: de jongeling wordt man. Aldus is de grond van het drama: doordat zij dit niet begrepen hebben, meenden sommige hollandsche critici dat de handeling vertraagt na het tweede bedrijf, om te hernemen in het vijfde. Voor hen is het onderwerp: ‘De gewroken dood van Froth’. Maar het drama heet ‘Starkadd’, en terecht. Starkadd verschijnt in 't eerste bedrijf op den leeftijd waarop men niet langer handelt uit louter genoegen zijn kracht te ontwikkelen, waarop de eenvoudige vreugde, die men gevoelt bij 't meten zijner kracht, niet langer de ziel voldoet. De mensch zoekt dan een doel buiten zijn leven: indien hij van natuur milddadig is, dan verkleeft hij zich aan anderen, wil een zaak dienen, speelt graag den zwervenden ridder, den hersteller van onrecht. Zoo verheugde Starkadd | |
[pagina 180]
| |
zich eerst over zijn kracht en zijn overwinningen; dan werd hij moede te strijden op goed valle 't uit, het leven heeft hem ijdel geschenen en zijn ziel heeft gesmacht in afwachting der ongekende gebeurtenis. Wanneer hij door een deenschen zanger het ongeluk verneemt van Froth, den goeden deugdzamen koning, dan voelt hij zich terstond geroepen om hem te redden, hij hervindt den moed en de vreugde en snelt ter hulp van hem dien hij reeds beschouwt als een vader, als een vriend. Saemund, de koude en berekende, die zonder afwijken steeds hetzelfde doel vervolgt, aanziet Starkadd met zeker misprijzen: hij kan niets dan zingen, met 't zwaard slaan en zich laten leven. Maar dit zijn juist de elementen waaruit den heroïeken man is gevormd: hij is sterk, leeft volgens zijn natuur, hij heeft den zin van den rythmus, van de maat, van de harmonie. Die zin is juist degene die het best zijn handelwijze leiden zal, die hem zal toelaten zich rekenschap te geven over de betrekkelijke waarde der innerlijke bewegingen, die hem zal beletten zich volkomen over te geven aan voorbijgaande opwellingen. Starkadd kan zingen, dit is heel zijn moraal en er is geen betere. Starkadd kan zingen, ziedaar wat hem zoo schoon maakt, zoo edel, zoo groothartig; ziedaar wat hem belet een slechte daad te doen. Koning Froth heeft dit begrepen en hij is zeker van Starkadd als van zich zelf. Hij kent de weldadigheid van zijn gezang: Dan - - -
Bood balsem voor de wonden nog uw lied;
Het wekte weer den moed in onze harten,
Die te vergeefs een steun nog in zich zochten.
Heldhaftge vreugd klonk uit uw zang ons tegen
En daden, zoo heldhaftig als gij zongt,
Ontsprongen wrekend weer aan aller armen.
| |
[pagina 181]
| |
Starkadd ontmoet Helga op 't oogenblik waarop de evolutie zijner ziel hem 't meest vatbaar maakt voor de liefde: in de hoogste mate gevoelt hij de behoefte zich uit te storten, zich te geven, te beschermen en te strijden, hij wenscht in een ander te leven. Verwonder u niet dat hij verlieft op d'eerst-gekomene, op dit wispelturig kind Helga, op dit mooie ranke kleine ding, waarin men een hart en een ziel vermoedt. Hij kent haar niet, hij heeft er zich een ideaal beeld van gemaakt; zij is nog zoo jong bij hun verloving. Men aanhoort heur woorden als een mooi gekweel zonder een dracht eraan toe te schrijven. Maar bij de wederkomst van Starkadd openbaart zich klaarblijkend haar ongeneesbare onnoozelheid. De meest tragische gebeurtenissen woont ze bij, zonder dat heur wezen zijn dommen poepen-glimlach verliest. Zij begrijpt de liefde van Starkadd niet: wanneer hij tot haar komt met al de onstuimigheid van zijn wanhopigen hartstocht, dan verschrikt zij en vlucht. Zij wil zijn zuster zijn; in de eerste plaats is zij toegankelijk voor vleierijen en geschenken; zij wil allemansvriendinne zijn; zij verkiest Starkadd wel ietwat boven de anderen, maar zij bevroedt de uitsluitendheid zijner liefde niet. Starkadd, die in Froth een vader heeft verloren, vindt bij Helga de sterke liefde niet die hem getroost en gesteund zou hebben. Hij erkent haar onbekwaam voor eenig diep gevoel en onwaardig van hem. Al zijn geluksdroomen storten tegelijkertijd ineen en lang blijft hij vernietigd; hij hoort of ziet niet meer wat rond hem gebeurt, hij heeft geen hoop meer, hij verlangt naar den dood. Als hij eindelijk verneemt dat Froth vermoord werd door Ingel en Saemund, dan ontwaakt hij opeens. Zijn treurnis, zijn afkeer van het leven verzwinden terstond, de crisis ontknoopt zich en zijn ziel is verlost. Hij is zijn lijden te boven gekomen, hij heeft zich overtroffen, hij is | |
[pagina 182]
| |
zich zelven meester, en hij heeft geleerd de menschen te schatten naar hun juiste waarde. Hij is zijn kracht bewust geworden, van nu af weet hij zich onafhankelijk en 't is als rechtspleger dat hij handelen gaat. Ook, welke statige vreugde in zijn woorden, wat diepe vreugde, die slechts ingehouden wordt door het pijnlijke en het tragische der tegenwoordige omstandigheden: O noodlot, dank, dat gij op mij liet vallen
Die daad, op míjn geweten, op míjn leven!
..... o goden 'k voel me wassen,
Mijn geest ontwaakt en helder wordt de zin
Der dingen weer voor mij. -
In heel het vijfde bedrijf vertoont Starkadd een hoogeren levenszin. Hoog overheerscht hij al de anderen en zijn kalmte is verschrikkelijk. De vervorming die in hem plaats greep is zòò Klaarblijkend dat zelfs Helga haar bemerkt: een vage klaarte ontstaat in heur ziel, zij krijgt een voorgevoel van een leven dat haar onbekend is, een hooger, schooner, voller leven dan het hare, een overvloedig en sterk leven. Het is te laat! Starkadd gevoelt voor haar geen liefde meer: zij zelf heeft die liefde gedood en de leegte die zij achterliet in het hart van den held is nu gedempt. Het vijfde bedrijf is overheerlijk van lyrische beweging. De sombere, zwijgende intrede van Starkadd op dit luidruchtig en gewild-vroolijke banket, waar Ingel zich tracht te bedwelmen om zijn wroeging te vergeten, verwekt een haast beangstigenden indruk, dezelfde dien men gevoelt bij 't naderen van het onweer. En het onweer dat buiten waarlijk grolt, schijnt voort te spruiten uit de ziel van Starkadd. De eenvoudige aanwezigheid van Starkadd verwekt een algemeen ongemak: de lachen verstijven, de kelen snoeren toe. Ingel verzoekt hem te zingen, hij weigert. Saemund, | |
[pagina 183]
| |
de eenige die zijn onbeschroomdheid bewaart, ontbiedt een zanger met buigbare ruggraat, een plooibaar personnage, geheel bereid een schotel naar heur keuze op te dienen aan de nobele vergadering. 't Is de type van den artiest die het publiek vleit, zorg dragende niet te zeer te ontroeren noch stoornis te verwekken in de spijsvertering van de lieden die hem betalen, en die eenieders lof tracht te verwerven. Zijn lied (dat de nabootsing is van een hedendaagsch vlaamsch schrijver) is van een volmaakte eng- en flauwheid: het zijn slechts woordspelingen en klinklank zonder zin. Starkadd behandelt zanger en lied met het uiterste misprijzen; hij wijst op 't onbenullige van een kunst die niet langer gesteund wordt door iets levend, door iets menselijk, een kunst die gemaakt wordt tot verstrooiïng van de vadsigen. Zijn critieken treffen rechtstreeks de kunst van heden. Ziehier woorden die men kan toevoegen aan meest al de kunstenaars van dezen tijd: Word zelf eerst man, en zing dan wat ge zijt.
Maar hebt gij ooit geleefd?...
Nooit hebben zij een sterken haat noch een sterke liefde gevoeld; nooit hebben zij innerlijk getrild van vreugde of van smart. Welk is dan de bron van hunne poëzie? 't Woord sluit zich aan 't woord zoo graag tot vers,
En zoete klanken klinken altijd zoet!
Er blijft muziek, wie vraagt daar naar den zin?...
Dan, zijn lang verlaten harp hernemend, zingt Starkadd op zijn beurt: hij zingt den dood van Froth, met bittere klanken zingt hij het vreeselijk drama, hij zingt de glorie van voorheen, de verlaging en de miserie van tegenwoordig, - en de storm steekt op, de donderslagen komen nader - hij zingt de laffe moord, hij schreeuwt de namen van de moordenaars, eindelijk zingt hij zijn zegevierenden haat en | |
[pagina 184]
| |
de spoedige wraak. En de deur gaat open als door den storm ingebeukt, Wolf treedt schielijk binnen terwijl Saemund en Ingel het zwaard trekken en op Starkadd toespringen; maar deze ontwijkt het wapen en velt Saemund neder door een slag zijner harp, Wolf doorsteekt terzelfdertijd den koning. De houding van Starkadd wordt heerlijk wanneer Hilde hem de kroon aanbiedt. Hij neemt ze en bekijkt haar met een mengsel van verdriet en misprijzen: Wat weegt gij, kroon, zoo licht in mijne hand,
Ik zet u op mijn hoofd, en ben dan koning
En heel dees land en heerlijkheid is mijn;
O neen, o neen, gij kunt me niet bekoren,
Wat kunt gij geven dat ik niet bezit,
Of wat wel eens ik nog verlangen kon?
. . . . . . . . . . . .
Ik vrees en ik veracht u, zielloos goud,
Gij schittert met den zelfden glans om 't hoofd
Des helden en des zwakkelings, en nu,
Nu wilt ge mij en mijn geluk ook dienen
En niets spreekt van 't verraad dat mij ook wacht.
. . . . . . . . . . . .
O wraak, gij lievlingswerk der goden, dank,
Verbleek voor 't zienersoog, goud, waan der menschen,
De dood zijt gij, en 't leven borrelt eeuwig!
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . eerst speelt gij
Met alles wat ons menschen dierbaar is,
En plots valt op ons leven de oude vloek.
Van uit mijn haat hernieuw ik thans dien vloek:
In tijd en eeuwigheid wees al uw macht
En al 't geweld uit u ontstaan, een vloek
Voor hem die ze begeert, een vloek voor hem
Die 't willig draagt. -
| |
[pagina 185]
| |
En Starkadd breekt de kroon en werpt de stukken op den grond. Die houding van Starkadd tegenover het gezag kan men slechts begrijpen als zijnde het resultaat van een hoofdzakelijk-modernen gemoedstoestand. Ik heb het reeds doen gevoelen, en de lezer zal zich er overigens zelf wel rekenschap van gegeven hebben: het drama van Hegenscheidt - alhoewel het zich ontwikkelt in de omlijsting eener oude deensche sage van Saxo Grammaticus, dezelfde waaruit Shakespeare het onderwerp van Hamlet putte - is in den grond een volkomen modern drama. Starkadd is de held zooals hij nu ten dage kan bestaan, onafhankelijk van daden die gewoonlijk heldhaftig worden genoemd, zooals degenen die hier werden vereischt door het tooneelperspectief. Helga is een type die zóo kenschetsend van onzen tijd is, dat het onmogelijk was haar over te brengen in een hooger leven en haar een grootheid van allure te geven in overeenstemming met die der andere personen: Helga is het moderne jonge burgermeisje wiens ideaal het is mooi opgedirkt te zijn, dingen te dragen die schitteren en duur kosten; zij is onbekwaam tot liefde en over 't algemeen tot ieder sterk gevoel; zij laat zich het hof maken door den eerste den beste en vleierijen van waar zij ook komen zijn haar welgevallig. Ontegenzeggelijk heeft Hegenscheidt het vrouwelijk geslacht zeer slecht bedeeld door zijn betreurenswaardigste type als heldin te nemen. Men zou hem kunnen beschuldigen van vrouwenhaat, ware 't niet dat hij den jammerlijken indruk, teweeg gebracht door de domheid van Helga, milderde door nevens haar het edele en melancolische beeld te plaatsen van Hilde, een wezen dat Starkadd kon begrijpen, maar die het ongeluk had Ingel te huwen, die ze lief heeft zooals een vrouw een zwak schepsel kan liefhebben wanneer | |
[pagina 186]
| |
zij zich rekenschap geeft van zijn zwakheid: zij is bewust nooit oprecht bemind te zijn geweest, heur leven lang voor twee bemind te hebben. Zij draagt den rouw van heur voor immer verloren hoop, van heur reddeloos bedolven verlangens. Zij gaat voorbij zonder deel te nemen aan de gebeurtenissen; zij weet, maar handelt niet. Zij is de vriendin van Helga en nochtans oefent ze geen invloed uit op haar. Zij is de eenige onbeweeglijke persoon uit het drama. In Froth belichaamt zich een menschen-type die ongelukkiglijk zeer zeldzaam is: die van den ouderling die de noodzakelijkheid der gedachten-evolutie erkent; die begrijpt dat nieuwe opvattingen passen aan een nieuw geslacht en dat zijn levensbeschouwing niet meer beantwoordt aan de vereischten van den huidigen tijd; die er eindelijk in slaagt zijn ziel te verjongen, in zooverre dat hij de frischheid van denken der jongelingsjaren terugvindt en dat hij, dientegevolge, heel zijn gedrag zou wijzigen indien hij nog de kracht der jeugd bezat. De goed- en grootheid van Froth blijken vooral in het eerste tooneel van het tweede bedrijf, waar hij zich, vóór 't slapen gaan, onderhoudt met Hilde en Helga over de gebeurtenissen van den dag (vertoond in 't eerste bedrijf). Al de verhevenheid zijner ziel vertoont er zich en men bemerkt dat hij ten volle bewust is van zijn verantwoordelijkheid, hij weet hoe moeilijk het is een rechtvaardig koning te zijn, bekwaam om door zijn deugden de macht te wettigen die hij bezit. Als er één man waardig is koning te zijn, dan is hij het: ook gevoelt hij al 't bezwaarlijke dat verbonden is aan de uitoefening van 't gezag, die voor hem de plicht daarstelt: . . . . . O, mensch zijn en geen koning!
Maar neen, ik ben van een geslacht dat koning
Zijn moet; zij schreeuwen 't woord: de Wet, en ik
| |
[pagina 187]
| |
Moet zwijgen; 'k moet mijn hart doen zwijgen, want
Ik ben een koning, 'k heb een voorgeslacht.
O, al die woorden, plicht en wet en recht,
Zij warrlen rond me heen als doodsgedachten
Voor al waarheen het hart met vreugde streeft.
Geloof me, 'k ben de onvrijste van mijn mannen.
Froth is nochtans volkomen mensch gebleven: zijn lijden heeft zijn goedheid niet bedorven, de zachtste gevoelens kunnen nog in hem trillen en 't is met een accent van oneindige goedaardigheid dat hij deze woorden zegt: De wereld is zoo goed en brave menschen
Wandlen er rond, in helle feestdagkleeren!
Ingel en Saemund zijn algemeener typen. Ingel is de man zonder wil, noodzakelijk voorbestemd om 't werktuig te worden van Saemund, den besloten heerschzuchtige. Hij heeft een zeker bewustzijn van zijn karakter en komt zelfs, op 't einde van het drama, tot een betrekkelijk hoogen trap van ironie tegenover zichzelf en tegenover Saemund, dien hij dan alleen nog duldt omdat hij de kracht mist om hem te ontsnappen: hij voelt zeer wel dat de misdaad, die hij beging uit vrees het gezag te verliezen, een nuttelooze misdaad was, want in werkelijkheid is 't Saemund die nu heerscht. Hegenscheidt slaagde erin aan den persoon van Saemund, uitteraard een weinig sympathiek personnage, een ware grootheid te geven: Saemund gelijkt heelemaal niet aan den gewonen verraderstype der melodramen. Afgezien van het doel dat hij beoogt, is hij groot door de kracht van zijn wil, de logiek van zijn geest, de volharding in zijn pogingen. Men kan hem bewonderen zooals men b.v. Napoleon I bewondert. Zijn moraal is die van alle heerschzuchtigen: het doel wettigt de middelen: | |
[pagina 188]
| |
Ik heb mijn doel en daar ligt mijn geweten.
Hij voelt in zich de kracht om te overheerschen en hij wil niet zoozeer de uiterlijke symbolen der heerschappij dan wel de werkelijke heerschappij bezitten. Wie moet koning zijn? Is het hij die zich tooit met 't gezag en er zich van ontdoet tegelijk met het purper, of is het hij die het in zichzelven draagt? Zoo spreekt Saemund trotsch, en zeker van de zegepraal roept hij uit: O 'k ben u allen meester, ik, uw dienaar,
Vorst Ingel, u te zwak voor goed of kwaad,
U, koning Froth, te zachte en tamme heerscher,
En u ook Starkadd, die slechts zingen kunt
En met het zwaard slaan, en u leven laten.
Ik houd de draden van uw aller handlen
En mijn gedacht zal uw noodlot zijn.
Op het einde van het tweede bedrijf, alleen tegenover het lijk van Froth, geniet Saemund vooreerst van zijn triomf: Kom, kroon, keer weer tot mij, geen heeft u lief
Als ik, die u gebeeld heb naar mijn ziel;
........ kom, op mijn hoofd;
En, met u, macht en aanzien voor de menschen!
Glans, goud, en brand hun de oogen uit, dat ze
Voor mij de nijdge blikken laten zinken!
Dan, het aan zijn voeten uitgespreide lichaam gadeslaande: Froth, koning Froth ligt daar, hij was een koning;
Hij stierf als koning; ook zoo wou 'k eens sterven,
Zoo voor alle oogen en bij aller smart;
Na zulk een leven, zulk een dood; - o, kon ik;
Froth, Froth, o leer me sterven zooals gij!
(Hij valt op de knieën bij het lijk.)
Dit is nogmaals waarlijk napoleoniaansch: het is de handeling van den man die de macht bewondert om 't even | |
[pagina 189]
| |
waar zij zich bevindt of onder welken vorm zij zich vertoont. 't Is stellig niet de goedheid van Froth die Saemund bewondert, maar wel zijn macht. Wanneer Napoleon aan Goethe zegde: ‘Gij zijt een man’, dan verstond hij daardoor een sterk man, een machtig man. Ik weet niet of de schrijver aan Napoleon heeft gedacht toen hij Saemund schiep, maar de vergelijking dringt zich van zelf op, en de gelijkenis tusschen beide personen is klaarblijkend.
Wat in 't werk van Hegenscheidt treft, dat is het aanzienlijke van het muzikaal element. De invloed der muziek, het gevoel van harmonie verraden zich hier niet alleen in de verzen, die zich uitstekend leenen tot de tooneel-declamatie, maar ook in de samenstelling van het drama, in de opvatting der personen, in de eurythmie van het geheel. De overheersching van dit muzikaal element maakt het verstaanbaar waarom de schrijver geen volkomen antipathiek, geen grondig slecht wezen wou maken van Saemund, zooals de Jago van Shakespeare. Een persoon in den aard van Jago zou onmogelijk zijn in de atmosfeer van Starkadd. De ontknooping, eindelijk, van Starkadd, waar, juist andersom als 't geen gebeurt in het Shakespeariaansche drama, de held niet sterft maar gesterkt naar nieuwe kampen gaat, wordt mogelijk gemaakt door die latente aanwezigheid van de muziek. Chamberlain beweert dat de strijd tusschen den uiterlijken en den innerlijken mensch, strijd die het drama uitmaakt, in het gesproken drama maar kan opgelost worden door de vernietiging in den dood van den uiterlijken mensch, en dat alleen de muziek de andere oplossing, den triomf van den innerlijken mensch, kan uit- | |
[pagina 190]
| |
drukkenGa naar voetnoot(*). Starkadd toont aan dat die bewering te absoluut is. Het is zeker dat de muziek de taal is van den innerlijken mensch: maar men moet niet vergeten dat de ware poëzie een belangrijk muzikaal element bevat, ten slotte uit de muziek voortvloeit en dat zij dingen kan uitdrukken die de woorden, gebruikt als teekens der gedachten in hun gewone beteekenis en logisch samengevoegd, niet kunnen weergeven. Veel gedeelten uit Starkadd geven aan de ziel emoties die sterk gelijken op degene die de muziek haar geeft, en die, als deze, niet door het woord kunnen bepaald worden. | |
V.In enkele woorden moet ik nog zeggen hoe het drama van Hegenscheidt werd onthaald: Zijn verschijning was een literaire gebeurtenis in België en in Holland: over 't algemeen gevoelde men dat het een oprecht belangrijk werk gold. De lovende critieken overheerschten. Maar bewonderaars noch afbrekers begrepen over 't algemeen de ware dracht van 't drama en zij zagen niet wat de hoofdzakelijke schoonheid er van uitmaakt. Gezien, eenerzijds, de samenstellende elementen der Vlaamsche Beweging en, anderzijds, het karakter der hollandsche literatuur, kan men zich daarover geenszins verwonderen. In België waren er lieden die er in slaagden hun kleine locale vooringenomenheidjes terug te vinden in Starkadd, en erin het symbool te ontdekken van den triomf der Vla- | |
[pagina 191]
| |
mingen op de Walen, van het germaansche element op het latijnsche! De officieele jury voor vlaamsche tooneelletterkunde wou Starkadd niet bekronen, terwijl het in vorige prijskampen den palm uitreikte aan werken zonder eenige waarde, die soms zelfs volstrekt belachelijk waren. Maar daar zij geen ander drama dierf bekronen, want Starkadd was ontegenzeggelijk beter dan al de andere werken die haar onderworpen werden, werd de prijs niet toegekend. Een redacteur bekronen van Van Nu en Straks, een onafhankelijk tijdschrift dat vrankweg zijn waarheid dierf zeggen aan de hoogst-geplaatste en best-gevestigde lieden, men begrijpt dat dit een onmogelijkheid was! De eerste uitvoering van Starkadd had plaats den 15n Maart 1899 te Brussel. Niettegenstaande de onvolkomenheden der uitvoering - onvermijdelijk op een tooneel waar het gewoon repertorium der acteurs bestaat uit dramas getrokken uit romans van Alex. Dumas père, uit stukken van Julius Hoste, Nestor de Tière, enz. - kwamen de tooneelhoedanigheden van Starkadd heelemaal uit. De meeste stukken der tegenwoordige jonge schrijvers, zijn eerst en vooral gemaakt om gelezen of simpel voorgedragen te worden: zij verliezen meestal als zij opgevoerd worden, want zij zijn opgevat ofwel als eenvoudige poëmas ofwel als een zuiver psychisch stuk dat speelt in een vage omgeving. Starkadd is voor 't tooneel gemaakt: de schrijver heeft, bij de samenstelling, zijn personen gezien, hij heeft hun gebaren gezien, hun houdingen, hun bewegingen. Ook, benevens enkele lichte feilen van onervarenheid, is het drama uitmuntend onder oogpunt van tooneelschikking, en goede acteurs zouden er machtige effecten kunnen uithalen. Het tweede bedrijf schijnt onder dit opzicht bijzonder merkwaardig en geeft den indruk | |
[pagina 192]
| |
van iets volledigs afgewerkt, dat geheel onzen zin der maat bevredigt. De dood van Froth is aangrijpend en hij is gevolgd door een dier ‘tragische stilten’ die de sensatie geven van de afgronden der menschelijke ziel. Starkadd maakte een grooten indruk, niet alleen op het geletterd publiek der eerste vertooning, maar ook op het volkspubliek dat de volgende opvoeringen bijwoonde. Het stuk behelst inderdaad een eenvoudig, zuiver, volkselement, dat rechtstreeks kan inwerken op de naïeve zielen die gemakkelijk de emoties ondergaan, en 't vertoont tezelfdertijd een volmaking in uitvoering die de meest verfijnden kan voldoen, indien zij hun smaak niet geheel bedorven hebben door 't aankweeken der ‘uitzonderingskunst’. Het vlaamsche volk heeft in Starkadd de volle uitdrukking van zijn genie eindelijk teruggevonden. De verschijning van een dergelijk werk bewijst dat het levende krachten in zich omdraagt, krachten die niet beter vragen dan zich te ontwikkelen. Hegenscheidt heeft stellig meer gedaan voor de herwording van het vlaamsche volk dan al de flaminganten die wauwelen op politieke- en andere verhoogen, er wetten en reglementen eischend ten voordeele der verdrukte bevolking.
Jacques Mesnil. |
|