Is het niet kenmerkend voor de mentaliteit der heeren die het leven in een keurslijf van wetten trachten te wringen, dat al hun maatregelen voor 't ‘nut van 't algemeen’, steeds ten dienste staan der maatschappelijk-bevoordeeligden en immer zwaarder doen drukken de last waaronder de parias zwoegen? Als iemand te lijden heeft van de prostitutie, dan zijn het wel de vrouwen, die er moreel en lichamelijk door ten onder gaan, om meestal een ellendig einde te vinden op een of ander gasthuis-bed. Is het niet bezonder treffend, dat men tot nog toe niets gevonden heeft om de ontucht te bestrijden dan een verscherping van het leed dier ongelukkige ‘gevallen’ meisjes, ten voordeele dergenen door- en voor wie ze ten ‘val’ zijn gebracht?
Het is een heilloos werk de prostitutie te bekampen in haar uitingen, in haar gevolgen. Alles zal onbegonnen werk blijven zoolang men ze niet aantast in haar oorzaken. En dít kan het Gezag níet, want het Gezag en de Prostitutie vinden beide hun fondamenten in denzelfden bodem: in vooroordeelen en in de economische overheersching van den eenen mensch over den anderen!
In onze plutocratische samenleving is alles koopbaar, tot zelfs het menschelijk lijf en geweten. Dít is de eerste en grootste oorzaak der prostitutie: dat sommige vrouwen niets waardevols op de markt te brengen hebben dan... hun vrouw-zijn, en dat mannen beschikken over de middelen om dit te koopen en, soms ook, tot den verkoop te dwingen.
Een tweede oorzaak der prostitutie is de heerschende valsche zedelijkheid, de huichelachtige sexueele moraal. Het ‘dierlijke in den mensch’ blijft, zelfs in de oogen van atheïsten, als iets duivelachtig, iets dat onderdrukt moet worden en waarover men zedig dient te zwijgen; het geslacht, waarin het leven zich 't volledigst uitspreekt, wordt