Zijn vetorecht werdt schijnbeeldig gemaakt, zijn wederstand beproefde men door inkorting der wedde te breken, de bijzonder ongeliefde kroonprins werd geheel aan den hongerdood overgeleverd. Als de koning eens een voorstel des minister-presidenten Steen met: ‘Dat wil ik toch eerst aan Gustaaf vragen’ - beantwoordde, wedervoer Steen kort en bondig: ‘Majesteit, in onze konstitutie staat niets van Gustaaf!’
En wanneer zoogenaamde ‘uitingen des kroonprinsen’, als: ‘wanneer ik koning word, zullen wij eenen pleziertocht naar Kristiania maken’, en ‘ik zal de Noren wel Zweedsch leeren!’ bekend werden, had de straatjeugd van Kristiania in hem en in de vensterruiten van zijn slot een welgekomen werpdoel gevonden.
Een minister van buitenlandsche zaken en eigene konsulaten, die het in handel en scheepvaart opbloeiende Noorwegen dringend noodig had, kon de linkerzijde niet verkrijgen, hoe heftig de strijd erom ook ging; en nu, om iederen twijfel aan hare onvruchtbare politiek te verstikken, werd het chauvinism in 't groot aangekweekt en gedurig op de mogelijkheid van een krijg met Zweden gewezen.
Het feit, dat Björnson hen het dichtsbij stond, en de omstandigheid, dat in Zweden en Denemarken zich de demokraten als oprechte vrienden des volks getoond hadden, vijzelde het volk aan hun demokratisch uithangbord en deed het volgen door dik en dun: Geen echte, noorsche boer, of hij droeg het nationaal cheviot-achtige doek, ‘Vadnel’ genaamd, op zijn nationaal lijf; geen ware patriot, of zijn zoon moest tienjarig medelid der vrijwillige schuttersgilde zijn en 't dochterken moest voor den broeder het zinnebeeld in nationale kleuren stikken; geen vriend des vaderlands, of hij rookte den onder de zon