Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 49]
| |
Over den tegenwoordigen Toestand van het Socialisme in DuitschlandDe laatste partijdag in Mannheim gehouden door de duitsche Sociaal-Demokratie is voor deze geen blad van roemGa naar voetnoot*). Onder den druk der opportunistische, de engelsche trade-unions nastrevende Gewerkschaftsbeweging is de algemeene werkstaking - die een jaar geleden onder groot gejubel, zij het dan ook in niet te bepalen vorm, opgenomen is geworden onder de wapenen der duitsche partij van het officieel georganiseerde proletariaat - nu weer uitgesloten. Het ergste in deze uitsluiting waren de drogredenen der begeleiders, de willooze hypnotische volgzaamheid der afgevaardigden tegenover eenige hoofdleiders. Met hetzelfde gebrek aan onafhankelijk nadenken, waarmede men in Jena (1905) de algemeene werkstaking toejuichte, die men in Bremen (1904) nog als algemeenen onzin had bestempeld, | |
[pagina 50]
| |
zette men haar te Mannheim (1906) weer in het hoekje der utopieën. Ook in de buitengewoon belangrijke antimilitaristische kwestie en de houding der socialisten in geval van oorlog vond men slechts frasen, die, als zij iets zeiden, alleen de eene grondgedachte uitdrukten: Wij hebben geen lust anti-militaristisch te zijn, niet wijl wij voor Wilhelm II zijn ingenomen, maar wijl wij een schrandere en voorzichtige politiek uitoefenen en het gevoel van onze verantwoordelijkheid bezitten.
Het is buiten kijf een feit dat de innerlijke zwakheid van de partij op dit Kongres onbewimpeld voor den dag kwam. De duitsche sociaal-demokratie is in der daad buitengewoon machteloos. De duitsche politiek gaat haar gang alsof een sociaal-demokratie in 't geheel niet bestond. Duitschland, dat er op roemt de grootste socialistenpartij van de wereld te bezitten, is de reaktionnairste Staat van heel Europa, vast de eenige, die van de moderne demokratie over 't geheel onaangeroerd is gebleven. Willen wij de oorzaken van dit feit nagaan, zoo moeten wij de socialen bijeenzetten die de sociaal-demokratie vertegenwoordigen. Het staat bekend dat deze partij slechts zeer geringe aanhangers uit den burgerstand telt. Maar daarom bezit zij voor de duitsche arbeiderswereld eene gelijke beteekenis als de katholieke Kerk voor zekere bestanddeelen uit de klein-burgerij en uit den boerenstand. Zij dient de verstandigsten onder hen, tot socialen vooruitgang. In de Kerk gelukt het den boerenzoon sociale treden te beklimmen, wier equivalenten in alle andere geleerde gestudeerde beroepen een waardigheid der feodale of ten minste der geld-patriciërsstanden gebleven zijn. Wij hebben geen boerenzonen als korpskommandeurs en | |
[pagina 51]
| |
regeeringspresidenten, wij hebben er daarentegen een noemenswaardig aantal als bisschoppen; wij hebben heden ten dage zelfs een boerenzoon-heiligen Vader. Zooals de Kerk aan de boeren en de klein-burgers, zoo biedt ook de sociaal-demokratie aan de verstandigste werklieden een naar evenredigheid lichte gelegenheid tot socialen vooruitgang. Een zoo buitengewoon georganiseerde reuzenpartij als de sociaal-demokratie moet, overeenkomstig met deze reusachtigheid, een behoefte verkrijgen aan mannen die er hun beroep van maken deze monstermachine te dienen: persredakteuren, partijsekretarissen, boekhouders, boekhandelaars. En in dezelfde richting werkt ook de andere tak der moderne arbeidersbeweging, de vakaktie. Tot het bekleeden van al die ambten staat aan de duitsche arbeidersbeweging, om redenen die wij voor 't oogenblik moeten voorbijgaan, slechts een gering aantal overloopers uit de bourgeoisie ter beschikking. Op die manier is het te verklaren dat de groote meerderheid van de door de partij geschapen plaatsen zijn bezet geworden door mannen uit de arbeidersklas, die door zelfontwikkelingsdrang en werkzaamheid het vertrouwen der makkers gewonnen hebben. Dus: een proletarische élite geraakt door het proces eener soort natuurlijke selektie, op grondslag van het sociaal-demokratische partijmechanisme, tot een tamelijk radikale metamorfose van haar maatschappelijke funktie. Haar komponenten worden - om een volstrekt onjuiste maar toch lichtverstaanbare uitdrukking te behouden - van handarbeiders die zij waren tot koparbeiders. Deze metamorfose gaat met de belangrijkste voordeelen verbonden. In plaats der persoonlijke, enge, louter loon-willekeurige afhankelijkheid des handwerkmans van den kapitalistischen ondernemer of diens plaatsver- | |
[pagina 52]
| |
vanger in de werkplaats, komt de dienst bij eene onpersoonlijke vereeniging als koparbeider, een vereeniging bovendien waaraan hem zeker ook ten sterkste materieel belang verbindt, die hem zelfs niet slechts - niettegenstaande menig voorval dat ons misschien zou verbazen - veel humaner behandelt dan de gewone ondernemer, maar waaraan hij ook - en dat is misschien hoofdzaak - door de sterkste banden der gedachten en der strijdvereeniging verbonden is; tegenover haar, de partij, is hij niet alleen loonarbeider, maar, zij het dan ook niet industrieel vennoot - want de partij is door en voor zich geen zakenonderneming en geeft daarom vaste salarissen, geen tantièmes - dan toch - sit venia verbo - ideaal vennoot... Steeds kan het van logisch standpunt uit niet bestreden worden wat reeds Guglielmo Ferrero, die, zooals wij weten, de vurigste lofredenaar was van de duitsche arbeiderspartij, opmerkt, dat, bepaalde voorwaarden onderverstaan, de toehoorigheid tot de sociaal-demokratie voor een oorsprongsproletarier niet slechts uit ideëele, ideale en klassenegoistische motieven verkrijgenswaard en winstgevend kan schijnen, maar ook uit motieven eener groot-opgevatte spekulatie van het egoisme. Inderdaad: voor een verstandigen arbeider is er nauwelijks een snellere weg om zich voortdurend ‘te verbeteren’ dan wanneer hij zich in dienst der sociaal-demokratie laat aanwerven. Niet alsof het leven in dit gewaad tot het schoonste op godsaardbodem behoorde. Integendeel. Maar toch, terwijl hij in de gevangenis zit, zorgt de partij voor hem en de zijnen en aan hoe meer vervolgingen hij blootgesteld is, hoe meer zijn kansen stijgen tot een bespoedigde bevordering in de sociaal-demokratische hierarchie, met al de gevolgen van die bevordering. | |
[pagina 53]
| |
Met den overgang van den handarbeid tot den koparbeid van den socialistischen arbeider verbindt zich dus een andere vraag. Hij geraakt langzamerhand uit het proletariaat en in de klein-burgerij. In de eerste plaats reeds sociaal - dat zagen wij reeds - dus ekonomisch: de door de partij betaalde jaarwedde stelt, tegenover het gemiddelde loon van de arbeiders vóór de intrede, een aanmerkelijke verbetering voor; zij zijn op de leest van een klein-burgerlijk bestaan geschooid. Dan echter ook, niettegenstaande de meestal menigvuldige aanraking met de arbeidersmassa, psychisch: de arbeider in een verhoogde levensstand. Wij zien dus: de sociaal-demokratie dient aan zekere lagen der loonarbeiderswereld als klasseverhoogingsmachine en wel is waar in dezelfde mate als de machinerie van haar bureaukratisch organisme vergroot en vertakt. Aan haar is - zeer ongewild - de funktie ten deel gevallen, proletarische bestanddeelen en dikwijls de beste, de bekwaamste, te ontvreemden aan het proletariaat, te ontproletariseeren, en ze aan de kleine burgerij en bij uitzondering zelfs aan de gemiddelde burgerij toe te voeren. Dikwijls mag dit sociaal proces, door de aangeboren stabiliteit van socialistische gezindheid, geneutraliseerd worden - namelijk, indien, ten spijt van verhoogden levensstand kinderen en kindskinderen strijdende leden der arbeiderspartij blijven - maar de logiek der feiten en de empirie leeren ons dat dit zeldzame uitzonderingen zijn. Als de ontproletariseerde socialist zelfs ook eerlijke aanhanger der arbeidersemancipatie blijft en als sociaal-demokratische redakteur of afgevaardigde in eer grijs wordt, blijven zijne kinderen, en niet slechts die van het vrouwelijke geslacht, in de klas waarin de sociale verhooging van hun vader | |
[pagina 54]
| |
hen heeft geduwd, en zij worden niet alleen materieel maar ook ideëel ononderscheidbaar van de leden hunner tegenwoordige klas. Het eenige wat den vader nog aan de arbeidersklas verbonden houdt, het politiek-sociaal dogma, krimt in het kind tot politieke onverschilligheid te samen. Zoo kunnen wij dan in de geschiedenis der arbeiders-beweging een analoge ironie opmerken, als zij in de geschiedenis van den tegenstand der bourgoisie waargenomen werd. De bourgoisie heeft het niet kunnen verhinderen, dat dikwijls de geleerdste, bekwaamste, behendigste elementen zich van haar afscheurden en, zich aan de spits van haar doodsvijand zettend, ja, hem eerst tot tegenstand aanhitsend en organiseerend, haar bestreden. Door hetzelfde noodlot wordt ook het proletariaat achtervolgd: in den strijd dien het ondernomen heeft, haalt het, juist om voor dezen strijd gewapend te zijn, uit de laagte van hun klas de heldere koppen en de scherpste oogen boven en verheft ze boven zich zelf, geeft hun, in plaats van het aanbeeld en den hamer, de pen in de hand en werpt ze - zoo niet hèn dan toch hun nakomelingschap - haar grooten tegenstander in de armen. Het klinke dan nog zoo paradoxaal: het imposante politieke worstelen tusschen de klas die het kapitaal en die welke den arbeid vertegenwoordigt, eindigt juist op dezelfde wijze als de konkurentstrijd: in een sociale ruiling der klassen.
Zoo werkt de partij als een klassenverhoogingsmachine, ook hierin gelijke trekken aanwijzend met die inrichting waarmede zij uit zoovele oogpunten kan vergeleken worden: de pruisische legerorganisatie. Ook de burgerzoon die als bepaald lid in het leger treedt, wordt aan zijn | |
[pagina 55]
| |
klasse ontvreemd. Ontburgerlijkt, neemt hij de allures zijner feodale omgeving aan, feodaliseert hij zich. Hij deelt de denkwijze der burgerlijke officierswereld, deelt daarbij de tendenz naar gentilhommerie waaronder het geheele duitsche Rijk gebukt gaatGa naar voetnoot(*) en nu voltrekt zich het proces met versneld tempo. Hoe veel honderden zonen uit hoog-burgerlijke en nog meer uit middel-burgerlijke families wijden zich niet jaarlijks aan het officiersberoep, niet in de laatste plaats omdat zij van dit beroep een verhooging (d.i. heraufschraubung) van hunne plaats, van hun sociaal aanzien onder de medemenschen verwachtenGa naar voetnoot(**). In de sociaal-demokratie komt dikwijls, door gansch andere oorzaken, dezelfde werking. Dikwijls geschiedt de sociale verandering van klas (Umstempelung) in haar juisten pasvorm, geheel onafhankelijk van de wilsrichting der sociale van waarde veranderden. Tot hiertoe vermeldden wij slechts de verkleinburgering door het bureaukratische apparaat der partij. W j spreken nu van de proletarische existensen, die zeer dikwijls als offer vallen van een meer ondernemende chefsregeling, die zij in dienst der partij of der Gewerkschaft of toch ten minste van de gedachten door die beiden gekoesterd hebben genomen, maar ook uit redenen die van spekulatieve veranderings- en verbeteringsaandrift getuigen; zóó: groenteverkoopers, papierverkoopers, kruideniers, sigarenverkoopers en dergelijke kleinhandelaars van alle verdenkbare waren die een winkel opendoen, | |
[pagina 56]
| |
van colportage leven of zich als herbergier vestigen, - een geheel leger vroegere proletariërs maar tegenwoordige klein-burgers, die zonder onderscheid op de klandisie der plaatselijke partijgenooten als op hun goddelijk recht aanspraak maken en hun op die manier een onderhoudsplicht opdringen. Niettegenstaande hunne vlijt en hun goeden wil blijven zij in vele gevallen niet anders als een sociaal parasitendom, dat door zijne geringe koopkracht gedwongen is, meestal zoo slechte als dure waren aan den man, dat is, in dit geval, aan de plaatselijke loonarbeiderswereld te brengen. Meer nog dan wie ook hebben de herbergiers eene noodlottige rol gespeeld. In vele kleinere plaatsen oefenen de partijherbergen zeer gewichtige funkties uit - zij zijn partijcentrallen, dikwijls de eenige herbergen waar sociaal-demokratische en gewerkschaftsbladen te lezen zijn en de eenige geschikte lokalen in de heele plaats tot het houden van arbeidersvergaderingen en zijn veelal nog heden - in den tijd der socialistenwet was hunne hooge politieke zending onbetwist - waarlijk onontbeerlijke instrumenten voor den politieken strijd in de lokale omgeving. Maar in grootere plaatsen worden zij met hun meestal zeer ongezonde holen tot een echte plaag. Daarbij komt nog dat de harde strijd om het bestaan deze kleinburgerlijke elementen dwingt, den onzachtsten druk op de partij uit te oefenen. Daar zij in de partij niet zonder belangrijken invloed zijn, is met deze drukking ernstig af te rekenen. In de meeste gevallen uit hij zich direkt tegen de belangen van het proletariaat. Lange jaren hebben de partijherbergiers tegen de stichting der Gewerkschaftshuizen, die zij trots alle abstrakte sympathieën als gevaarlijke konkurenten op de arbeidsmarkt van het bierverteer beschouwen moesten, met de meest | |
[pagina 57]
| |
verbitterde hardnekkigheid bestreden - meestal, maar niet altijd, te vergeefs. Nog heden kent de schrijver dezes verscheidene steden van 20 à 30.000 inwoners, waarin uitsluitend het voorhandenzijn van eene zoogezegde ‘Parteikneipe’ de plaatselijke georganiseerde arbeiderswereld niet alleen tot het uitvoeren van een bouwplan, maar zelfs tot de huur van een elders gelegen doelmatig verzamelingslokaal heeft gehinderd. Maar ook nog om een andere reden mag het partijherbergierschap, als geheel genomen, als een partijziekte gelden. Tegenover de, vooral in de laatste jaren, zoo machtig aangegroeide beweging van het Antialkolisme zet zij uit beroepsintrest een onoverwinnelijken dam.
Een reuzenpartij als de sociaal-demokratie - wij zegden het reeds - heeft eene organisatie noodig in overeenkomst met deze reusachtigheid en daarbij een grootsch beambtenapparaat. Om haar strijd met goed gevolg te kunnen voeren heeft zij orde, bureaukratie, disciplien, met een woord organisatie noodig. Maar deze organisatie wordt uit een middel (namelijk tot het zoo spoedig mogelijk bereiken van het socialisme zooals het oorspronkelijk was gedacht) tot een persoonlijk doelwit (Selbstzweck). Tegenover de krachtige organisatie van de sociaaldemokratie staat de nog krachtigere organisatie van den pruisischen klassenstaat. Maar een zwakke organisatie binnen in een sterke beteekent onder alle omstandigheden een afhankelijkheid. Inderdaad zien wij heden dat de organisatie der sociaal-demokratie in Duitschland afhankelijk is. Hoe meer leden de organisatie aanwerft, hoe meer proletariërs zij tot kleinburgers maakt en plaatsen geeft - des te meer levert zij zich in de handen van haar eigen | |
[pagina 58]
| |
vijanden over, des te meer verkwijnt haar revolutionnair bewustzijn, des te zwakker wordt hare handelkracht en haar handellust, des te afgematter zal haar socialisme zijn, wijl haar immer het spook voor oogen zweeft deze organisatie te verliezen. De oplossing der organisatie en de vernietiging van een jarenlangen vlijtigen arbeid, evenals het tegelijkertijd broodeloos maken van een groot deel harer arbeiders-beambten, werkt beslist op de handelingen der duitsche sociaal-demokratie. Slechts daardoor is haar schroomvalligheid, haar luiheid in den strijd tegen het militarisme bijvoorbeeld, te verklaren.
De duitsche sociaal-demokratie volgt deze tendenz zooals de schaduw den mensch volgt, onafhankelijk van zijn wil, louter mechanisch, maar volgens onveranderlijke natuurwetten. Hoe minder de wereldbeschouwingspartij bloeit; hoe minder zij optreedt als zuivere uitbeelding van een klassegedacht, als gloeiende verlangster naar een nieuwe menschheid; hoe meer zij, met andere woorden, tot een partij in den engen zin van 't woord wordt, tot een partij die politisch-parlementarische lucht inadement en wier criterium door de handelingen, in de laatste lijn door den mogelijken invloed van de parlementaire houding en den parlementairen arbeid der fraktie in de Kamer, vastgesteld wordt, - des te meer is zij langs den eenen kant tot zelfkritiek ongenegen en vijandelijk aan de theoretischradikale of temperamentsvol-onstuimige elementen die hare kringen storen en hare taktiek kritikeeren; des te minder echter is zij anderzijds in staat, de elementen, die zich naar rechts gedurig dieper in burgerlijk-radikale lage dringen, tot stand te brengen, laat staan ze van zich at te schudden. Wie gedurende 15 jaar de politiek | |
[pagina 59]
| |
der duitsche sociaal-demokratie heeft gevolgd, die zal zich onmogelijk den scherpen indruk kunnen onttrekken, dat het aan deze partij steeds heel licht gevallen is, de uiterste linkerzijde te verloochenen en van zich af te scheiden, dat zij echter nooit den moed en de kracht gevonden heeft zich van haar uiterste rechterzijde af te scheuren. Als de duitsche sociaal-demokratie de anarchisten uit het Internationaal Kongres liet werpen, dan liet zij er gelijktijdig de politisch neutralen en wereldbeschouwend dikwijls zeer burgerlijk gezinde Gewerkschaften binnen. En heden ten dage beleven wij, dat de zwakste sociale hervormers à la Legien, Hué, Leimpeters, David niet alleen met gunstig onthaal in de partij zijn toegelaten, maar een zekere rol mogen spelen, terwijl de lokalisten, die hoofdzakelijk uit oude en ervarene sociaal-demokraten bestaan, ernstig met uitsluiting bedreigd werden... Trots dit alles bewerkt het eigenaardige midden van Duitschland, dat de sociaal-demokratie op zekere tijden alles samenvat, wat in dit land nog vrijheids-betrachtingen bezit.
Juist heden, terwijl ik dit schrijf, heeft de politieke konstellatie en de gril van een sterk absolutistisch regeerenden souverein de sociaal-demokratie onvoorziens tot voorvechter der vrijheid in Duitschland gemaakt. Terwijl in haar wetenschappelijke organen de vraag, hoe zij zich tegenover het tegenwoordige koloniaalwezen te gedragen heeft, warm bestreden is geworden en haar houding in den Rijksdag tegenover die vraag dikwijls een dubbelzinnige dient genoemd te worden, hebben de hoofdbladen der partij een scherp antikoloniaal standpunt aangenomen, - meer om te verschillen van de koloniaal-opposeerende en niet principieel antikoloniale houding van het Centrum, en omdat zij | |
[pagina 60]
| |
door de aan de koloniën vijandige stemming der afgevaardigden bij de laatste stemming in den Rijksdag - die tot ontbinding aanleiding gegeven heeft - in een zekere dwangpositie is verplaatst geworden, dan wel uit louter principieele redenen of ettelijke proletarische stroomingen genoodzaakt - (de arbeiders in Duitschland zijn helaas zoo zeer allen eigen aandrang ontwend dat zij zich, zonder initiatief van hooger hand, niet licht in beweging zetten). De leuze die sedert eenige dagen door ‘Vorwärts’ en de ‘Leipziger Volkszeitung’ gevarieerd wordt, luidt: Weg met de koloniën! Laat ons ze verkoopen, laat ons ze weggeven als het zijn moet. In ieder geval, weg met de koloniën! Bovendien verschijnt de sociaal-demokratie - tot een zekeren graad zonder twijfel ook de katholieke partij - tegenwoordig als de gezworen voorvechter tegen het absolutisme. Dat wordt klaar als men zich herinnert om welke redenen de Reichstag is opgelost geworden. Het Centrum (katholieken) had als sterkste partij van het parlement op de regeering eene sterke drukking uitgeoefend. Deze partij bestaat uit een brute mengsel uit alle klassen. Aan den Rijn en in Westphalen kan zij hare stelling tegen de sociaal-demokratie slechts behouden als zij de arbeidersmassa nog op hare zijde heeft. Maar juist dàt kan zij alleen wanneer zij eene politiek uitoefent die zich niet àl te reaktionnair toont en als zij ten minste nu en dan eens de verlichte elementen van de katholieke arbeiderswereld voldoet en wat demokratische trekken bijbrengt. De sociaal-demokratie langs haren kant strijdt in deze verkiezing werkelijk een integralen strijd tegen het absolutisme, tegen de wereldpolitiek, tegen den broodwoeker, tegen de godsdienstige school en de verdrukking der Polen. Het spreekt van zelf dat deze strijd niet door | |
[pagina 61]
| |
de verkiezingen of het parlement beslist worden kan. Maar een graadmeter voor de volksstemming en een aanprikkeling tot de oplossing geven deze steeds. Slechts daarin bestaat hunne waarde. Het logge, aan initiatief gebrekkige karakter van het duitsche volk wordt slechts wakker geschud als het initiatief van een sterkere het tegen zijn wil in verkiesstrijd sleurt. Dan wordt het warm. Het kan niet-Duitschers niet dikwijls genoeg op het hart worden gedrukt, als zij Duitschland leeren kennen en het duitsch leven juist willen beoordeelen: zij moeten het duitsche volk gedurende den kiesstrijd en gedurende de overige normale dagen gadeslaan en dan de twee waarnemingen vergelijken. Dan zullen zij zien, wat een kolossaal verschil tusschen de twee bestaat en het zal hun niet meer in 't gedacht komen, die verregaande opwinding, waarin zich het duitsche volk in kiesstrijd - slechts in kiesstrijd - bevindt, ongebruikt te laten voorbijgaan zonder in de opgewonden gemoederen het zaad van het socialisme te strooien.
De duitsche sociaal-demokratie onder deze omstandigheden niet toehooren beteekent: 1) Zich buiten de eenige gemeenschap houden die bekwaam is den strijd te voeren tegen het autokratisme en het kapitalisme, zij het dan ook in zwakken en dikwijls intermitteerenden vorm; met andere woorden zich te onttrekken aan eene opvallende nuttigheid, die de plicht van ieder werkelijken socialist zijn moet. 2) Afstand doen - motu proprio - van allen invloed op het duitsche proletariaat, Zooals de zaken in Duitschland heden nu eenmaal staan - en ieder moet met de omstandigheden zooals ze nu eenmaal zijn, rekening | |
[pagina 62]
| |
houden - is een buiten de partij staande socialist politisch - in den breedsten zin van 't woord - een doode man. Geen hond eet nog uit zijne hand. Hij is schaakmat alvorens hij zich naar het spel begeeft. Een genezing kan slechts komen als alle elementen die in Duitschland wat gevoel hebben voor vrijheid en socialisme, in de partij volharden, niet alleen omdat zij iets als de beste van de slechten is, maar omdat in haar nog buitengewoon veel elementen zitten die slechts de banden van hun oogen moeten werpen om weer den rechten weg te vinden. Deze gelegenheid zal niet uitblijven. Zij zal komen.
Dr. Robert Michels. |
|