Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 32]
| |
Kolonisatie-Politiek in BelgiëCongo-Vrijstaat wierd internationaal erkend door het dusgenaamd ‘Tractaat van Berlijn’, waardoor de Congozaken wierden geregeld en onderworpen aan het toezicht der onderteekende mogendheden. Dit tractaat bevestigt de rechten der inboorlingen op den geboortegrond, het schrijft de algeheele handelsvrijheid voor in de kom van den Congo en het verbod er eenig monopolie te vestigen. Op 16 April 1885, vroeg en verkreeg Leopold II de noodige toelating om aan zijn titel van Koning der Belgen, toe te voegen dien van Soeverein van den Vrijstaat, die zooeven, door het Tractaat van Berlijn, officieel wierd erkend. De toelating wierd door het Parlement verleend, mits de bepaalde bedinging, dat de vereeniging van beide Kronen strikt persoonlijk zou zijn en dat het beheer van den Vrijstaat buiten België om zou geschieden, zoodat de regeering nòch kosten nòch verantwoordelijkheid zou kunnen oploopen. Die verbintenis was niet zoo gauw gesloten, of ze was verbroken: ambtenaars en officieren wierden door het belgisch goevernement, in steeds stijgend aantal, ten dienste gesteld van den congoleeschen potentaat. Lastig sukkelde het splinternieuwe Rijk door 't leven, en in 1890 vroeg de Soeverein van Congo de recht- | |
[pagina 33]
| |
streeksche hulp van den belgischen Staat. Het ging om een leening zonder intrest van 25 millioen. De leening wierd toegestaan onder zekere voorwaarden, o.a. de verplichting opgelegd aan den Congo-Vrijstaat om, na een tijdsverloop van tien jaar, onvoorwaardelijk zijn rechten af te staan aan België, als dit het goed vond de inlijving te stemmen. Een jaar nadien kwam de Congo-zaak nogmaals voor de Kamer: leeningen zonder intrest wierden herhaald; de door België gedane voorschotten stegen, maar de verplichtingen van den Congo-Vrijstaat verminderden: België behield steeds het recht Congo in te lijven, zoowel vóór als na den dood des konings, maar deze was niet langer gehouden de regeering van Congo-Staat onvoorwaardelijk af te staan. - Leopold bleef alleenheerscher, en Congo wierd ‘beschaafd’ met belgische centen. Op het einde van ditzelfde jaar 1891 besloot Leopold een einde te maken aan den veeleer benarden toestand der congoleesche financies. Hij stak dus het Tractaat van Berlijn eenvoudig in den zak en verklaarde, dat Congo in 't vervolg zijn domeinen zelf zou uitbaten, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van maatschappijen met monopolies, zooals: Abir, l'Anversoise, Kasaï, Grands Lacs, e.a., waarvan de Vrijstaat de meerderheid der aandeelen voorbehield en waarin hij àlles heeft te zeggen. Die domeinen van den Staat zijn: àl de grond, behalve de plaatsruimten door de dorpen ingenomen. Met een enkel autocratisch decreet waren de negers beroofd van hun bestaansmiddelen (want die vonden ze in de bosschen) en was de handelsvrijheid in Congo vernietigd. Om de Staatsdomeinen te doen opbrengen was er arbeidskracht noodig, en die arbeidskracht wierd gevonden in den dwangarbeid, opgelegd aan de inboorlingen onder den vorm van... belasting. | |
[pagina 34]
| |
Met den roof van den grond en de invoering der feitelijke slavernij, deed tevens de geweldenarij heur triomfantelijke intrede: strafexpedities, moord en brandstichting was schering en inslag, om aan de negers de christelijke wet van den arbeid in te prenten - de wet van 40 uren dwangarbeid, (40 uren, die eigenlijk 25 dagen zijn) alle maanden verschuldigd aan den blanken inpalmer, die zich meester maakte van hun land en hun persoon, onder voorwendsel ze te beschaven. De verkrachting van het Tractaat van Berlijn was zóó patent, de misbruiken gepleegd door Staats- en handelsagenten waren zóó verschrikkelijk, dat protest-stemmen opgingen, waarvan de weergalm in het belgisch parlement vernomen wierd. Vooral onder den drang der opinie in Engeland, wierd een commissie van onderzoek door den koning aangesteld. Wat door die Commissie wierd aan 't licht gebracht, mag stellig worden beschouwd als een uiterste minimum van wat niet kon verzwegen worden. Maar dít officieele minimum - afgezien van de vele private openbaringen - is voldoende om aan ieder rechtschapen mensch een kreet van afschuw te ontlokken voor de regeering van Leopold den Congolees, waarbij die van den Czaar aller Russen nog bezonder menschelijk lijkt. Aangaande de 40 uren ‘belasting’ per maand, luidt het officieel verslag der Commissie van Onderzoek als volgt: ‘In de meeste gevallen moet de neger, om de veertien dagen, een of twee dagen voetreis afleggen, en somtijds meer, om het gedeelte van het bosch te bereiken waar hij in voldoende hoeveelheid de caoutchoucplanten kan vinden. Dáar leidt de oogster een ellendig leven, | |
[pagina 35]
| |
gedurende een zeker aantal dagen. Hij moet zich voor de vuist een schuilplaats bouwen, die natuurlijk zijn hut niet kan vervangen; hij mist zijn vrouw en is blootgesteld aan de ongeregeldheden van het weer en de aanvallen van wilde dieren. Zijn oogst moet hij inleveren aan den post van den Staat of van de maatschappij, en eerst daarna keert hij terug naar zijn dorp, waar hij nauwelijks twee of drie dagen kan vertoeven, want de nieuwe vervaldag dringt hem’... Die belasting is dus een feitelijke dwangarbeid opgelegd aan 20 millioen menschen, een slavernij zonder eenige verplichting voor den slavendrijver, van minstens 25 dagen op de maand!... Wellicht is ze niet bezonder geschikt om de steeds ingeroepen ‘luiheid van den neger’ te overwinnen, die hierdoor het werk nog méer als een vloek moet beschouwen, - maar voor de regeering van den Vrijstaat was ze een rijke bron van welstand: de uitvoer van ivoor, die in 1892 op 119 ton beliep, steeg reeds in 1903 op 329 ton; die van caoutchouc, die in 1892 maar op 156 ton beliep, steeg in 1903 op 6000 ton! In 1905 brachten die beide producten een brute waarde op van ongeveer 60 millioen franks... Nu de zaken een zóo schitterend verloop kregen, is men in de Hof-kringen niet meer zoo geestdriftig voor de overgave van Congo, als dit in de benarde tijden der eerste leening het geval was. Toen er nu nogmaals, sterker dan ooit, vooral in Engeland, geprotesteerd wierd tegen het congoleesch beschavingswerk; toen er stemmen opgingen, ook in vreemde officieele middens, die aandrongen op een overname van het beheer door den | |
[pagina 36]
| |
belgischen Staat, toen schreef Leopold II zijn beruchten, aanmatigenden brief van 3 Juni 1906, die de Congokwestie nogmaals voor het belgische Parlement ging brengen. ‘Mijn rechten op Congo zijn onverdeeld; zij zijn het product van mijn moeite en mijn uitgaven... Die rechten moet ik hoog en luid verkonden, want België bezit er in Congo geen andere, buiten degene die het door mij verkrijgen zal...’ Zoo schrijft Leopold; en overal is de toon dezelfde in het koninklijk epistel, dat eigenlijk maar een lange omschrijving is van het bondige: ‘De Staat ben ik!’. In dien brief dicteerde Leopold zijn wilsbeschikkingen aangaande de overname, namentlijk het sluiten van een ‘inlijvingsacte’ en het eerbiedigen van de verbintenissen door het huidig beheer aangegaan tegenover derden; in 't bezonder: 't Eerbiedigen van schenkingen aan kerkelijke en aan weldadigheidsinstellingen; 't Eerbiedigen van het ‘Nationaal Domein’; 't Eerbiedigen van het ‘Domein der Kroon’. Het Nationaal Domein is eigenlijk het privaat domein van den Staat; dus al de grond, behalve de dorpen en de terreinen afgestaan aan maatschappijen en aan het ‘Domein der Kroon’; dit laatste bestaat uit gronden, voorbehouden door den Staat en beheerd door zijn creaturen, om te voldoen aan de grillen van den Heerscher. Die twee domeinen beslaan ruim de helft der oppervlakte van het Congo-gebied; zij zijn verheven tot burgerlijke persoonlijkheden, en omgezet in ‘doodehand’. Van heden af staan zij onder 't beheer van raden die over hun opbrengsten beschikken, en België | |
[pagina 37]
| |
zou zich moeten verbinden, ingeval van inlijving, geen maatregelen te nemen welke die opbrengsten zouden verminderen. Het autocratisch optreden van Leopold II verwekte nogal opschudding, en een interpellatie had plaats in het belgische parlement; interpelatie die, over zijn geheel, overdreven ‘parlementair’ was, en die eindelijk (zonder den grond der kwestie, de kolonisatie, in bespreking te brengen) uitliep op een hartroerende ‘vaderlansche overeenkomst’. Die dubbelzinnige overeenkomst heeft de averechtsche hoedanigheid, dat ze schijnbaar alle partijen tevreden stelt en eenieder toelaat ‘victorie’ te kraaien. Kolonisators en loyalisten, mannen van rechts en mannen van links, van af het ministerie tot aan de sociaal-democraten - allen zijn in hun schik en opgetogen. Van allen zou men in zekere mate kunnen getuigen: ‘battus et contents’... Van een inlijving bij België is voorloopig geen sprake en de wilsbeschikking, uitgesproken in den hooghartigen brief van 3 Juni, zijn maar ‘plechtige wenschen’ van Zijne Majesteit - voor wiens grooten geest- en reuzenarbeid, alle afgevaardigden, tijdens het debat, overliepen van diplomatische bewondering. De sociaal-democraten hebben erg staatsmannerig gedaan; zij wilden rekening houden met ‘voltrokken feiten’, en, terwijl ze eventjes maar laconisch protesteerden tegen kolonisatie, hoorde men hun eerste-leider, Emile Vandervelde, zich neerleggen bij de kolonisatie-politiek, terwille van 't gestorte bloed en de verbruikte energie, ja: terwille van de negersGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 38]
| |
Bijna of de negers er iets zouden op winnen als zij vermoord en verdrukt werden in naam van Leopold II, Koning der Belgen, inplaats van Leopold II, Souverein van Congo-Vrijstaat!? Hoe en door wie de kolonisatiepolitiek wordt gedreven, ze is en blijft overal de overweldiging, de roof, de inpalming en de verdrukking, zonder eenig voordeel, meestal, voor de overweldigers. Wendt en keert u; en overal, in Engeland, in Frankrijk, in Duitschland en Holland, overal is de kolonisatie-politiek de groote smet op het nationaal geweten. Nergens heeft de kolonisatie-politiek beschaving gebracht aan de inboorlingen der koloniën; nergens heeft ze bijgedragen tot de glorie van het moederland, noch zelfs tot zijn materieele welvaart. Kolonies kunnen niets opbrengen zonder een roof- en dwangsysteem. Dit heeft Congo nogmaals bewezen door het feit, dat eerst nà het oprichten der monopolies en de invoering van den dwangarbeid, het bloeitijdperk voor den Vrijstaat is begonnen; met het monopolie en de slavernij zou ook de bloei der koloniale financies verdwijnen, en dan kwam men te staan voor een jaarlijksch tekort van zoo wat tien millioen. En wat heeft nu Congo voor den belgischen handel te beduiden? Ongeveer ¾ per honderd van onzen uitvoerhandel, waarvan dan nog de overgroote meerderheid als levering aan den Staat en de maatschappijen-concessionarissen! Op de globale som van 7 milliarden die den uitvoer bedraagt, komt de exportatie naar Congo voor slechts 11 millioen in rekening... En dit is het, waaraan men den naam geeft van ‘werelduitbreiding’! - Congo telt eenvoudig niet voor den belgischen handel, evenmin als de duitsche kolonies voor den duitschen uitvoer tellen. En | |
[pagina 39]
| |
beide landen, ongeveer zonder kolonialen handel, zijn juist díe landen welke het ontzaglijkst vooruitgingen op 't gebied van handel en nijverheid! België heeft Congo niet noodig en we mogen gerust aannemen, dat de Congoleezen heelemaal niet trachten naar onze beschaving; veel minder nog naar de wijze waarmeê ze door de kolonisten bij hen wordt ingevoerd. En nog immer, na zooveel jaren, zouden we Flaubert kunnen nazeggen: ‘Beschavers, beschaaft u zelven!’
Segher Rabauw.
Antwerpen, December 1906. |
|