| |
| |
| |
Elie Reclus III
Het jaar 1856 was aangebroken; het keizerrijk van Napoleon III, versterkt door de overwinningen van de Krim waande zich sterk genoeg om over alle inlandsche gevaren te zegevieren en de amnistie wierd uitgevaardigd. De meeste bannelingen maakten er gebruik van. Weldra stond Elie bijna alleen in de onmetelijke londensche krioeling en, de opvoeding der jonge familie voltrokken zijnde, besloot naar Frankrijk weer te keeren. Een intieme reden riep hem overigens terug: hij huwde met zijn nicht, Noémi Reclus, van Bordeaux, waarmee hij sinds lang in drukke briefwisseling was; en een huisvriend, vermaard rechtskundige, M. Lemonnier, bezorgde hem, kort daarop, een betamelijke betrekking op het secretariaat van de ‘Crédit Mobilier’.
Deze finantieele instelling maakte zeer hooge aanspraken. De twee broeders, Isaac en Emile Pereire, die haar bestuurden, aanzagen zich als de practische voortzetters van het saint-simonistische socialisme. In de onmetelijke ingewikkeldheid der dingen doen zich de meest-tegenstrijdige verschijnsels voor. Was Napoleon III, niettegenstaande de misdaad, in zekere mate geen socialistische keizer?
Waarom zouden financiers geen dergelijke eerzucht | |
| |
hebben? Deze wilden grootsch handelen en streven tot die geprezen vereeniging van 't kapitaal, het talent en het werk, die, volgens Saint-Simon, voor eeuwig de harmonie onder de menschen zou brengen. De voorgeslagen revolutie had geen andere practische gevolgen, dan die van zeer eerweerdige wrakken der oude socialistische scholen in een zelfde parijzer instelling te groepeeren; Elie, die immer trachtte te weten en dieper zocht door te dringen in hetgeen hij alreeds wist, maakte daar gebruik van om, elders dan in de boeken, de verschillende socialistische stelsels grondig te bestudeeren, door den omgang met hun ijverigste, meest-beslagen vertegenwoordigers en door hun particuliere vergaderingen bij te wonen. Men heeft van Elie Reclus gezegd, dat hij behoord had tot de fouriéristische school; die bewering is onjuist, maar men begrijpt dat de vrienden zich hierin vergist hebben, zoodanig had Elie het werk van Fourier met geestdrift bestudeerd, zoodanig was hij op de hoogte der werken van de utopistische revolutionairen, zoodanig goed kende hij de verschillende proefnemingen met phalansterions. Gedurende zijn vacanties, was een zijner geliefdste verblijven de oude woning der fouriéristen, te Condé-sur-Vesgres, midden de heide en de bosschen van Rambouillet.
Onnoodig te zeggen, dat de bank van de ‘Crédit Mobilier’ tijdens heur loopbaan denzelfden draai nam als alle andere banken: het kapitaal wierd er slechts gepaard aan den arbeid om hem naar best vermogen uit te buiten. Elie nam de eerste gelegenheid te baat om zich eruit terug te trekken en zijn vrijheid van handelen te hernemen. Een belangrijk russisch tijdschrift, Le Miel, later geworden de Dielo, bestuurd door Blagovetlov, had | |
| |
zijn bladzijden voor hem geopend en hij kon er in schrijven, zoo vrijelijk als de caviar der russische censuur het gedoogde, over alle vraagstukken die hem aanbelangden: hedendaagsche politiek en sociologie, geschiedenis, levensschetsen, kunst-en wetenschappelijke aangelegenheden, mythologie zelfs. Nu eens onder den naam van Jacques Lefrêne, naar den esscheboom met zijn elastisch en sterk hout waaraan hij zich geerne vergeleek, dan weer onder zijn waren familienaam, wierd hij den vriend van heel een russisch publiek, waaraan zijn breede, algemeene bevatting, zijn eigenaardige inzichten, zijn scherpe en levendige belezenheid ten zeerste bevielen. Dank aan die voortdurende vriendschap der lezers van den Dielo, vriendschap die zelfs de gebeurtenissen van den fransch-duitschen oorlog en de Commune overleefde, had Elie het geluk een betrekkelijk groote vrijheid te genieten en niet gebonden te blijven aan Parijs, zooals de meesten zijner vrienden uit dien tijd. En die goede betrekkingen van zeer goede vriendschap met de medewerkers van den Dielo bezorgden hem een zeer belangrijke reis door het Noorden van Rusland, naar Sint-Petersburg, Moscou en Nijni-Novgorod; daarna in Spanje gedurende de omwentelingsperiode. In 1870 maakte hij deel uit, als briefwisselaar aan den Dielo, van het leger der uitgenoodigden die de inhuldiging van het kanaal van Suez bijwoonden.
Op die reis, die hem voerde vóor de zuilenrijen van Louqsor, daarna midden de stroomingen van den eersten waterval, en zelfs in het zand van de woestijn, onder de graven van den Amentit, kon het hem toeschijnen, dat in een ‘onverzettelijk’ land hij-zelf onverzettelijk was, zoodanig maakte het begrijpen der godsdienstzaken hem tot | |
| |
een tijdgenoot dier ouden welke de trekken van den Sphynx in de bliksteenen rots kapten, nog vóór de pyramiden oprezen aan de zoomen der woestijn.
Die mooie reizen waren niet de kostbaarste der voordeelen die de medewerking aan 't uitstekend tijdschrift bezorgde. Zij gaf hem vooral de gelukkige gelegenheid ver van Parijs te kunnen werken, en daarvan maakte hij gebruik om ieder jaar verscheidene maanden door te brengen bij zijn schoonbroer, Alfred Dumesnil, in 't oude, schilderachtige huis van Vascoeuil, wiens zevenkantig torentje uitsteekt boven een prachtigen tuin, een vischvijver, de bochtige rivier Acrevon die luidruchtig voortglijdt tusschen de sterke wortels van de beuken en de elzen, dan een weidsche uitgestrektheid weiden tot aan het dorp, en aan gene zijde van het dorp, op de lange hellingen, heuvels en het groote, sombere woud. Daar was het, dat hij werkte, de ruimte bewonderend wen hij de oogen ophief, en ademend den geur der bloemen die uit den tuin tot hem opsteeg. Het was een vreugd alzoo te werken, maar de dagen verliepen niet alleen in arbeid, en hoe dikwijls, tijdens de mooie, zonnige uren, zag men Elie en Alfred langzaam door de dreven wandelen, meermaals stilblijven om de bloemen te bewonderen of om, met een schoonen hartstocht, te redetwisten over een kunst- of wijsgeerige vraag. Meermaals mengden vrienden zich in het heerlijk gesprek der twee wandelaars en men voelde zich volkomen gelukkig. Zoo'n wonnedagen doen lange bitterheden vergeten.
De verblijven te Parijs waren bezonderlijk gewijd aan de practijk en propaganda der coöperatie, waarvan Elie het overgangskarakter beslist herkende, maar die, naar hij dacht, veel zou bijdragen tot de sociale evolutie. Met eenige vrienden had hij zich geheel en al gegeven | |
| |
aan de oprichting eener bank van ‘Credit au Travail’, die helpen moest tot het stichten van arbeidersmaatschappijen, tot het escompteeren van papieren der vereenigingen, die op alle wijzen moest bijdragen om de betrekkingen te vergemakkelijken tusschen de republikeinsche burgerij van goeden wille en de werkerswereld. Tezelfdertijd hield hij zich rechtstreeks met de propaganda bezig door de uitgave van het blad L'Association, waarvan hij gelijktijdig de bestuurder en de voornaamste opsteller was. Aan dit werk besteedde hij het beste van zijn leven, en gedurende enkele jaren kon hij hopen dat het succes, zoo vurig nagestreefd, niet voor hem maar voor de anderen, hem eindelijk zou steunen.
De verwachting wierd niet verwezenlijkt. Het ‘Crediet aan het Werk’, in schulden gebracht door te groote voorschotten aan de ‘cooperatieven’ en van zijn eerste doel wellicht ook afgeweken door de fascinatie die de zaken uitoefenden op enkele leden der maatschappij, moest liquideeren - en hoeveel onder de associaties bleven getrouw aan de beloften der eerste dagen? De meesten moesten ontbonden worden, ofwel, wat nog treuriger is, zich omzetten in eenvoudige ‘winkels’, zonder andere beweegredenen dan het belang der stuivers. Dit deerniswekkend einde van ondernemingen met zooveel ijver en vreugde aangevat, was wellicht het grootste verdriet van Elie: hij voelde zich pijnlijk verwond in zijn liefde en toewijding voor de openbare zaak. Diep wierd hij ontgoocheld in zijn hoop en sinds dien tijd bleven zijn geest en zijn spraak doortrokken van een blijvenden weemoed, gemilderd echter door een welwillende ironie.
Gelukkiglijk voert de tijd ons mee en hernieuwt ons door zijn voortdurende revoluties. Van krachten | |
| |
uitgeput, was het Keizerrijk liberaal geworden en, door een wonderbaar gebrek aan logiek, dacht het een afleiding voor zijn binnenlandsche moeilijkheden te vinden in een andere, veel gevaarlijkere moeiljkheid: den buitenlandschen oorlog. Maar het was verslagen geworden van af de eerste ontmoetingen, en de Revolutie was de weerslag van zijn neerlaag. Parijs had zich hervat en, wonderbaar verschijnsel, op 't zelfde oogenblik van een der grootste nationale nederlagen, verwekte de herboren Republiek een uitbarsting van geestdrift bij al de vijanden van 't Keizerrijk. Den 4en September was Elie te Parijs en mengde zich onder de blakende menigte der Republikeinen; hij had de vreugd te behooren tot degenen die werkend deel namen aan 't verjagen der troepen geschaard op de place de la Concorde, aan de vernieling der posten die den hof van het paleis der Tuilerieën verdedigden, aan 't uiteendrijven der officieele personagen die zich gewaagd hadden in de zalen der Wetgevende Vergadering of omliggende en die, de wending der dingen ziende, onopgemerkt trachtten te vluchten.
's Anderdaags ving de arbeid aan. Zwaar gekwetst aan de rechterhand, door een val dien hij enkele jaren vroeger deed op een helling van den Zwarten IJsberg, in den Pelvoux, kon Elie geen materieel aandeel nemen aan de verdediging van Parijs. Hij behoorde ook niet tot degenen die, als prefect of onder-prefect, dachten onontbeerlijk te zijn aan 't geluk der bevolkingen; zelf een weinig ‘metselaar’, ontlokte hij de verwondering zijner ‘broeders’ die, vertrekkend naar hun wederzijdsche functies in de provinties, bijna geschandalizeerd waren doordat een der hunnen ontbloot bleef van een ronkenden titel en een winstgevende positie. Rustig | |
| |
zette hij zich aan 't werk, nevens André Lefèvre en enkele anderen, om de papieren der Tuilerieën over te schrijven en te rangschikken; daarna bood hij zich aan, in het vijfde arrondissement, dat hij bewoonde, voor den dienst van openbaren bijstand, gelukkig te kunnen zorgen voor de hongerige en zieke armen, de misdeelden van alle slag, dezen zijn ware ‘broeders’.
Daarna kwam het vreeselijk tusschenspel der Commune in Maart 1871; Elie nam er werkzaam deel aan, eerst door een blad, dat bijna aanstonds verdween, meegevoerd door den stormwind, dan door rechtstreeksch werk op een gevaarvollen post. Bestuurder benoemd van de Nationale Bibliotheek, haastte hij zich te aanveerden, want de kostbaarste schatten der wereld waren bedreigd. Gelukkigenlijk mocht hij volle vertrouwen hebben in de parijzer nationale garden, die, al hadden ze nooit de gelegenheid een enkel boek uit de onmetelijke verzameling te openen, niettemin er fier op waren, dat hun stad zulk een wonderlijk samenstel van onvergelijkelijke documenten bezat. Maar andere gevaren dreigden. De geschiedenis der boekerij leert ons, dat meer dan een beroemd geleerde tevens boekendief was, en er was te meer voor het bezoek dier nieuwsgierigen te vreezen, daar men niet zou nagelaten hebben de communards te beschuldigen, indien er een diefstal plaats vond in dit troebele tijdperk. Een ander, nog dadelijker gevaar, was dit der obussen die op de wijk neervielen en die, na de Rekenkamer en het Ministerie van Geldwezen gedeeltelijk afgebroken te hebben, hun vernielingswerk konden voltooien in de zalen der Bibliotheek. Groote voorzorgen wierden genomen tegen alle brandgevaren, en geen enkel boek verdween uit de rekken, geen document had door eenig ongeval te lijden.
| |
| |
Maar zoo de Bibliotheek ontsnapte aan de beschieting der Versailleezen, er kwam een oogenblik waarop de Versailleezen-zelf in het gebouw binnendrongen met veel geschreeuw en wapenklank. Elie ontsnapte gelukkig aan de fusillade - die hij natuurlijk verdiend had voor de zorgen die hij besteedde aan de Bibliotheek der natie - en, door een bevriende familie verdoken, beleefde hij het smartelijke leven der nederlaag; daarna, met behulp van valsche papieren en een gids dien een zeer verkleefd kameraad hem bezorgde, kon hij Italië bereiken en naar Zwitserland gaan, alzoo ontkomend aan de veroordeeling die krijgsraden hem nazonden: de eeuwigdurende verbanning naar een versterkte vesting. Wat betreft de bewezen diensten, men gewaardigde zich ze te vergeten, en de officieele geschiedenis der Bibliotheek is zijn naam bepaald onkundig, een ontegensprekelijk bewijs dat hij onberispelijk was in zijn beheer, want had hij de minste feil begaan, wat al beschuldigingen had men dan niet uitgegaald tegen dien barbaar, dien vandaal, dien petroleur!
In Zwitserland verkoos hij Zurich tot verblijfplaats. Die stad is dan ook zeer rijk aan boeken en aan scholen, en daar was 't, meende Elie, dat de opvoeding zijner beide zonen in de beste voorwaarden kon plaats hebben: te zelfder tijd waardeerde hij zéér het voordeel te wonen in een land van duitsche literatuur en wetenschap, waar hij de aanmatigende brutaliteiten der keizerlijke politie niet had te duchten. Hij sleet waarlijk-gelukkige jaren te Zurich en vond er zeer gewaardeerde vrienden, onder anderen den zeer opmerkensweerdigen aard- en natuurkundige, Albert Keim.
Het jaar 1878 bracht een pijnlijken tegenslag voor de familie. De russisch-turksche oorlog was uitgebarsten | |
| |
en beheerschte bijna-uitsluitend de russische geesten. De bestuurder van den Dielo drong dies bij Elie aan opdat hij in de russische kampplaatsen aan den Donau en op de bulgaarsche vlakten, zijn beroep van correspondent zou voortzetten. Maar het stak Elie tegen de afschuwelijke tooneelen van den oorlog te aanschouwen en vooral van onrechtstreeks te voldoen aan de chauvinistische hartstochten zijner lezers. Met ontroering nam hij dus afscheid van de trouwe russische vrienden, waarmee hij vele jaren zoo hartelijk omging, en op staanden voet vertrok hij naar Amerika, waar men hem de medewerking aan een der voornaamste tijdschriften voorstelde. Hij wierd natuurlijk hoffelijk ontvangen, maar van af het eerste artiekel brak de oneenigheid uit: was Elie niet zoo schaamteloos geweest te spreken over de gebroeders de Goncourt en hun werk, Fille Elisa? De bestuurder der amerikaansche uitgaaf verklaarde, dat de moreele zuiverheid zijner lezers hem ontzegde dergelijk vraagstuk te behandelen, zoodanig dat Elie, na zijn studie-omreis doorheen de staten New-York en Massachusetts, naar het gastvrije Engeland toog, waar hij reeds, gedurende zijn eerste ballingschap, verbleef.
Ditmaal woonde hij slechts twee jaren te Londen. De anmistie ondertusschen voorgekomen zijnde, keerde hij naar Parijs terug en vond daar zijn oudsten zoon, als ingenieur uit de Ecole Centrale gekomen. De levensperiode die toen aanving was waarlijk gelukkig: opnieuw tot bibliothecaris benoemd - maar ditmaal aan geen zeer aanzienlijke, alhoewel kostbare en niet door den Staat bestuurde boekerij - bracht hij dagelijks aangename stonden door te midden der schoone boeken, dikwijls opgezocht door leerzame jongelui die om inlich- | |
| |
tingen kwamen bij den ‘aartsvader’. 's Avonds schaarden talrijke vrienden zich om hem heen, om te klappen over allerlei verheven zaken, als kunst, literatuur en wetenschap.
Maar hij was er des te slechter om gezien door de politie. Men bewaakte hem zeer nauw, evenals alle oude vijanden van het keizerrijk; en, toen de anarchistische bommen verschrikking zaaiden in Parijs, scheen de gelegenheid gunstig om de oude beleedigingen te wreken. De oudste zoon van Elie wierd opgezocht als vermoedelijke uitvinder van helsche werktuigen, maar hij ontkwam gelukkiglijk, wat de politie des te hatelijker maakte voor den vader. Op 1 Januari 1894 - toen een minister, wiens naam te loor is gegaan, het goed vond een ‘nieuwjaarsgeschenk’ te bieden aan de eerlijke lieden van Parijs en van de wereld - wierd Elie in de vliet verdachten begrepen en tusschen twee stokmeesters naar de ‘Conciergerie’ gevoerd. Daar de bestuurder der gevangenis zich gespoed had om zoo goed mogelijk zich te verontschuldigen bij den gevangene en om hem al de letterkundige schatten der locale boekerij aan te bieden, vroeg Elie hem den Vulgata-bijbel. - ‘Maar we hebben, ongelukkiglijk, dit boek niet’. - ‘Ik betreur het voor een instelling als de uwe, die het gezagsprinciep uitbeeldt. Ik zal me haasten u dien bijbel te zenden zoodra ik niet meer de eer zal hebben onder uw dak te leven’. Maar Elie had den tijd niet zijn boeken en manuscripten te betreuren. Denzelfden avond wierd hij los gelaten: de ‘eerlijke lieden’ van Parijs hadden nochtans gevonden dat de minister té ver was gegaan.
Het gewone leven had kunnen hernemen voor Elie, alhoewel hij bedroefd was om de afwezigheid van den | |
| |
zoon, afwezigheid die wellicht een voldoende reden was om de gepeinzen van den vader te wenden naar de gedachte nogmaals in den vreemde te leven, te meer daar de Nieuwe Hoogeschool van Brussel, die toen ter tijde in voorbereiding was, hem een leeraars-gestoelte aanbood van vergelijkende godenleer. Hij nam aan en begon het werk van studie en voortbrengst met meer ijver dan ooit. Aan de onbewuste medewerking zijner leerlingen was hij zelf een waren vooruitgang schuldig, want de noodzakelijkheid zijn werk te regelen in voordrachten met enkele dagen tusschenruimte, gaf wellicht meer rythmus aan zijn gedachte en meer eenheid aan het geheele van zijn werk. Zijn helderheid van geest, de scherpte zijner inzichten, de gestrenge en dichterlijke oprechtheid zijner uitdrukking hielden niet op te groeien met de jaren: hij won tegelijk aan goedheid en aan kracht in dien schoonen Herfst van zijn leven. Maar de Winter kwam. De dood, geleid door een aanstekende verkoudheid, kwam hem opnemen.
Hij ontsliep tegen den morgen...
Elisée Reclus.
|
|