| |
| |
| |
Elie Reclus
‘Deze enkele bladzijden zijn bestemd voor degenen onder de vrienden van Elie Reclus, die, al behielden zij van hem een diepe en blijvende herinnering, de materieele kleinigheden, de datums van zijn leven maar onvolledig kennen, ze verplaatsen of ze verwarren en onwillekeurig zich laten beïnvloeden door de necrologische banaliteiten van de kranten.
‘Misschien blijven nog enkele onbelangrijke tekortkomingen in dees verhaal, maar er zullen weinige feilen zijn, want wij deden een beroep op de herinneringen der innigste vrienden van Elie, op de oude kameraden die hem overleven, en vooral op zijn briefwisseling, om al de voornaamste gebeurtenissen en de groote gedachten-evoluties, die de opvolgende perioden zijner loopbaan aanduidden, vast te stellen. Ieder onzer kan alzoo zijn zuivere gedachtenis hechten aan een historische eenheid die de waarheid zóo dicht benadert, als dit mogelijk is aan een menschelijk werk.’
Bovenstaande heerlijk-simpele woorden, liet Elisée Reclus voorafgaan aan de beknopte en toch zoo kenmerkende levensschets van zijn ouderen broeder, waarvan we hierachter, naar ons best-vermogen, een nederlandsche vertaling geven.
In den geest van Elisée was deze studie, die hij overigens zonder naam van schrijver liet verschijnen, niet voor 't groote publiek, maar alleen voor den engeren vriendenkring bestemd. Ook kwam ze niet in den handel en waren het maar enkele bevoorrechten die haar te lezen kregen.
Het leven dier twee buitengewone broeders was dikwijls zóó nauw verbonden, dat de eene niet spreken of schrijven kon over den andere, zonder tevens een stukje auto-biographie te maken. Dít zal wel de voorname reden geweest zijn waarom | |
| |
Elisée, dit pracht-voorbeeld van fiere nederigheid, zijn brochure niet voor de openbaarheid bestemde. Nu, na zijn dood, mag dit ons niet langer weerhouden deze bijdrage tot een betere kennis der twee Reclus' in ruimeren kring bekend te maken. Want de Reclus' kennen is hen liefhebben; en mèt hen, leert men het hooge levensideaal, dat zij dienden door hun kennis en hun zeldzame gaven, waardeeren en beminnen. Het deed ons dan ook een bezonder genoegen, dat wij het recht voor de nederlandsche uitgave verkregen.
Gedenkschriften, en levensschetsen in dezen aard, vormen het betrouwbaarste materiaal voor den geschiedschrijver der toekomst. En nadere kennismaking met den levenswandel van lieden die zulk een trap van moreele volmaaktheid bereikten als Elisée en Elie Reclus, maakt ons béter, zij moet ons leeren te leven in overeenstemming met onze overtuiging en, naar hun voorbeeld, onze zelfgekozen taak te volvoeren tot het uiterste.
S.R.
| |
| |
Jean-Pierre-Michel wierd geboren den 11n Juni 1827, te Sainte-Foy-la Grande, oud ‘landhuis’ van de Gironde, gelegen op den linkeroever van de Dordogne, waarover, op die plaats, de weg van Bergerac naar Libourne loopt. Het blijkt niet, dat de boreling ooit genoemd wierd bij een van de drie namen die hij bij het doopsel had ontvangen. Altijd heeft men hem gekend onder den naam van Elie, verschuldigd aan zijn peter, verwijderd familie-lid en zeer geacht persoon, bij wien predikant Reclus boekbewaarder was geweest en wiens invloed, zegt men, zou bewerkt hebben, dat de eerzuchtige familie der Trigants van Libourne toestemde in het huwelijk van haar bekoorlijke dochter Zéline en den armen Jacques Reclus, zoon van een boer met verafgelegen adelijke maagschap. Elie was niet de eerst-geborene van het gezin: hij was voorafgegaan door een zuster, Suzi, die hij teederlijk liefhad, maar waarvan hij dikwerf gescheiden wierd tijdens de jaren zijner jeugd en die stierf toen ze nauwelijks twintig jaar was.
Het voornaamste materieel ongeval, dat zich voordeed in 't bestaan van Elie, was tamelijk erg. De familie bewoonde toen, nabij de omheinings-wandeling, een ruime woning, met groote en zeldzame vensters, gewoonlijk halfgesloten met roode beluiken. De zolder, die tweede verdieping vormde, opende, boven de vensters, zijn groote, ronde oogen, waaruit men strooi- en hooihalmen zag steken, 't Was door een dier gaten, waardoor katten en ratten gleden, dat de kleine, pas tweejarige Elie het ongeluk had op zijn beurt door te sluipen; en 't is van daar dat hij neerstortte, van een tiental meters hoog, het hoofd vooruit op de hobbelige kasseiën. Men waande hem dood; de schedel was gespleten, het bloed | |
| |
vloeide tusschen de steenen, maar het kind overleefde het, van zijn ongeval niets overhoudend dan een litteeken aan den linkerkant van het voorhoofd. Die erge verwonding, ontvangen op een ouderdom waarop elke invloed der omgeving en, vooral, schielijke revoluties diep gevoeld moeten worden, deed ongetwijfeld heur werk op 't verstand, den wil, heel het psychisch wezen van het kind; ten minste veroorloofde zij later, aan min of meer geestige en snaaksche leeraars, te antwoorden op de al te verstandige vragen van Elie, door hem te beklagen omdat hij ‘gestempeld’ was - en, de hand aan hun voorhoofd brengend, maakten zij een zinspeling op den ‘hamerslag’.
Elie meende vaag zijn val te gedenken, maar de herinnering bij uitstek aan dit tijdperk, waarin zijn verbeelding de zaken begon vast te stellen, stond met hemzelf in geen rechtstreeksch verband. Zekeren dag, zag hij plots aan de balkoenen en zelfs aan de stadsboomen driekleurige vlaggen verschijnen. Eerst dacht hij, dat die ongewone betoogingen voortsproten uit de algemeene vreugde veroorzaakt door de geboorte van een broertje; maar hij vernam en begreep nochtans, dat het wapperen van al die bonte zijden en katoentjes betrekking had op de vlucht van een koning en op andere openbare gebeurtenissen, die belang inboezemden aan al de lieden van de stad en van het omliggende, zelfs aan de vreemdelingen van aan gene zijde van den horizont, die de Reclus' niet kenden. Het was de omwenteling van 1830, en, in den geest van het kind, was het 't begin van een langzame, verborgen evolutie die den politieken man vormde. Vóór den geest van het zoekende kind bleef de vraag gesteld: ‘Hoe kan men een koning verjagen?’. Dit moest den man zekeren dag klaar worden, toen hij-zelf | |
| |
bezig was een keizer te verjagen. De indrukken opgedaan in de landouwen van Sainte-Foy en Fleix, aan den oever van den vredigen en machtigen Dordogne-stroom, moesten stellig inwerken op zijn verbeelding, maar waarschijnlijk niet zeer sterk: kleine hersenen hebben de noodige wijdte niet om ruime uitgestrektheden te omlijsten: zij vatten en bepalen bijna niets dan nabije tooneelen.
Later, wanneer Elie sprak over hetgeen hem getroffen had gedurende die eerste jaren doorgebracht in Gascogne, vermelde hij niets dan vluchtige tooneelen of voorvallen uit het huiselijk leven: hij herinnerde zich een heftige woede van de ‘Ronté’, 'n kleine zwarte deerne die het huis reinigde met een furie van wilde en die den borstel ophief tegen al wie haar tegenstond; hij herinnerde zich ook, dat hij een steen had geworpen die, zegde men hem, op een jongen was gevallen, het kind had geschreeuwd, maar men was er niet erg zeker van. Een ander voorval was zekerder voor hem: duidelijk zag hij zich met geweld in 't ruim van een schip gehouden, terwijl men 't snelle water van den stroom kwaadaardig langs de boeisels hoorde grollen.
Het was een zeer zachtaardig, zwijgend en droomend kind. Tijdens een verblijf bij zijn grootouders langs moederszijde, op zekeren schoonen zomeravond, was het heele huisgezin vereenigd vòòr de hofdeur. De volle maan ging in het Oosten op. Elie, op zijn stoeltje, naast zijn overgrootmoeder, sprak geen woord. Men riep het om te slapen, het kind verroerde niet.
- ‘Zijt ge doof? Waaraan denkt ge?’ zei de grootvader.
- ‘'t Is, dat ik zoo geern op de maan wou zitten en in den hemel wandelen lijk de sterren!
| |
| |
En sindsdien was Elie, voor zeker deel van de familie, een dweeper, een maanberijder.
Dan kwam het groote drama dat plots besliste over het lot der kinderen en heel hun volgend leven bepaalde. Predikant Reclus bediende in dien tijd een kleine kerk te Montcaret, nabij Sainte-Foy-la-Grande, in de vruchtbare valei van de Dordogne; terzelldertijd, niettegenstaande zijn jonge jaren, was hij door zijn genooten tot voorzitter van den kerkeraad verkozen; daarbij veroorloofden hem zijn classieke studies eenige lessen te geven. Allen achtten hem zeer, niet alleen om zijn ware verdienste, maar vooral om de verworven positie, om zijn verwantschap, om de hooge betrachtingen die men hem toeschreef en die hij had kunnen verwezenlijken, indien hij gewillen had. Maar predikant Reclus was geen alledaagsch man, tevreden te leven volgens de wereld: hij had de zonderlinge luim te willen leven volgens zijn geweten.
Nu, dit geweten was toenmaals erg door twijfelmoed gekweld. Het vroeg zich af, of een vurig apostel van dien Christus ‘die niet eens een steen bezat waarop zijn hoofd kon rusten’, wel het recht had op te klimmen tot den welstand en den rijkdom, door middel van een tractement, het vroeg zich tevens af, of het geen trouwbreuk was een plaats en een wedde te ontvangen van den Staat, 't is te zeggen van de tijdelijke macht, terwijl alle opdracht moet komen van boven, 't is te zeggen van den Eeuwige zelf; eindelijk stelde het arm gekwetste hart zich de vraag, of het niet schuldig was geweest tegenover de menschen zoowel als tegenover God, omdat het gehoor had verleend aan den oproep der aanzienlijken van Montcaret, en niet aan dien der vurige apostels van Christus. Wat te doen in dien gedurigen strijd van | |
| |
heel zijn innerlijk wezen? Wat besluit, te nemen? Zijn beste vrienden raadden hem, natuurlijk, de stille eigenbaat tot gedragslijn te nemen, wat ze zelf niet zouden nagelaten hebben. Vriendschappelijk noemden zij hem een dwaas, een geestdrijver, zelfs een misdadiger tegenover vrouw en kinderen; maar zij brachten geen kalmte aan het gepijnigd geweten.
Teruggestooten door de vrienden, kon predikant Reclus slechts raad ontvangen van hemzelf en duistere antwoorden van 't gebed; maar stilaan kwam het tot klaarheid in hem en, op een schoonen dag, zag men hem ernstig, besloten, de tranen terugdringend, afscheid nemen van zijn geloovigen, zijn vrienden, zijn verwanten, te paard stijgen, met zijn zoon Elie vòor hem, en wegrijden in de richting van het Zuiden, in gezelschap van een zes voet langen boer, de prachtige Bessouat, gekomen om hem uit te noodigen namens de christenen van Orthez en Castétarbes. Niemand van de familie of van den vriendenkring deed ons 't verhaal dier reis van vijftig mijlen aan de andere zijde van de Garonne, doorheen de velden en de wijngaarden, dan door het zand, de meerschen, de heide en de steppen. Van die lange reis behield Elie maar een verwarde herinnering, samengevat in het groote, goede gevoel warm gewikkeld te zijn in een mantel en van daar hoog de hellingen van den weg en de deuren van de stulpen te zien. Het was rond het einde van 1831, en reeds floot de wind door de takken van de dennen.
De gemeente der ‘christenen’ die predikant Reclus geroepen had, bestond uitsluitend uit landbouwersfamilies, waarvan enkelen, tamelijk bemiddeld, een soort landadel vormden in het district Castétarbes, westelijke afhan- | |
| |
kelijkheid van de gemeente Orthez. Rond het einde der Restauratie, had de godsdienstige beweging zich eveneens uitgebreid over dit verwijderd hoekje van Frankrijk, waar een zeer ijverig propagandist, William Pyt, van zwitserschen oorsprong, predikte ten voordeele der vrije zelfregeering van de ‘kerken’, gevormd door de groepen der bekeerden, buiten den Staat en de kerkeraden om. Hij wierd uitgedreven als vreemdeling, alhoewel algemeen geacht, maar de ‘diploomdrager’ die hem verving bezat niet minder ijver zoo hij meerder kennis had, en de preeken, de private en openbare vergaderingen volgden zich op door heel het land, lokkend de menigte der boeren en zelfs der stedelingen van Orthez. Men verdrong zich rond den jongen evangelist, alsdan door een vurige welsprekendheid vervoerd, en de geschreven verkortingen van zijn toespraken wierden van dorp tot dorp verzonden. Mevrouw Reclus, bewonderensweerdig-ijverig, maar op andere wijze dan heur man, had een school geopend waarheen de kinderen toestroomden van verscheidene kilometers in het ronde. Elie volgde gedwee de godsdienstleergangen van vader en de classieke lessen van moeder; altijd stil en zacht, ernstiger dan de kinderen van zijn ouderdom het meestal zijn, en geroerd door de vraagstukken van hemel en hel waarover vader hem sprak, steunend op de vreeselijke teksten uit het hebreeuwsche boek.
Voorzeker had de moeder een grooten invloed op de vorming van Elie's inborst, vermits het aangezicht van den zoon steeds een innige gelijkenis behield met de geliefde moederlijke gelaatstrekken: het diepe leven, de beweegselen van 't geweten, de geheimzinnige verwantschappen dankt hij, ongetwijfeld, aan het bloed dat | |
| |
vooreerst zijn aders deed zwellen en met zijn leven hem doortrok. Maar het blijkt niet, dat de rechtstreeksche moederlijke opleiding veel op den zoon heeft ingewerkt gedurende de eerste jaren. De vrouw van den predikant, moeder van kort op elkaar volgende kinderen, de onderwijzeres, de huishoudster, de dappere matrone, die duit voor duit het leven van de heuren betwistte aan het wreede lot, die edele jonge vrouw, zoo wonderwel gemaakt om van het mooie, op welstand steunend werk-leven te genieten, had niet eens den tijd tot het zien en het omhelzen van de kinderen, waaraan elk van heur oogenblikken was gewijd. Nauwelijks zag ze Elie, en deze kende haar niet in de diepe innigheid van heur teedere moederschap. Wat den vader aangaat, diens sterke persoonlijkheid overheerschte volkomen al de zijnen, zijn geloovigen en allen die om hem heen bewogen; onmogelijk was het, hem niet te beschouwen als een uitzonderlijk wezen, als den natuurlijken bemiddelaar tusschen ieder der zijnen en die ontzagelijke wereld van daarginds waar onze Heer te midden zijner engelen troont. Hij vertegenwoordigde de Godheid; eerste indruk die zich stilaan vervormde, hem terugbrengend tot menschelijke proporties, maar die hem, minstens in de oogen van zijn zoon, liet blijven als het Ideaal van het onwrikbaar Geweten.
Te Béarn aangekomen, nam de familie Reclus tijdelijk heur intrek te Orthez, in een groot huis der Moncade straat, die aanbergt naar de puinen van het kasteel van Gaston Phoebus; nadien wierd de biekorf verplaatst naar den buiten van Castétarbes, waar de meerderheid der ‘christenen’ in verspreide huizen woonden. Eerst zetten de Reclus' zich neder in het huis-Pouyanne, ongeveer twee kilometers ten westen van Orthez, bezuiden de groote baan, gelegen. Die | |
| |
woning scheen onmetelijk aan de kinderen: het was een groote blok metselwerk, overigens zonder beteekenis, en in onze jeugdige herinneringen alleen beroemd wijl een slang er gedood wierd. Daarna koos de predikant zich een andere woning, de ‘Grille’, een burgershuisje dat zich inderdaad onderscheidde door een tamelijk-pralerig traliehek, dat de baan afsloot van de nederige toegangsdreef. Dit huis wierd belangrijk in de gedachtenis der kinderen, omdat Elie en zijn grootere zuster Suzier de perzikboomen hadden geplant en dat elke reis over den grooten weg toeliet die boomen opnieuw te bewonderen. De derde residentie van ‘lous de Reclus’ te Castétarbes, was eindelijk het huis Lacoustace, verder-af van Orthez gelegen, op den top eener hoogte die stil afdaalde naar de ontzagelijke Gave.
De reeds kleine hoeve, wierd nog kleiner door het den kinderen opgelegde verbod, de pachters in het lage gedeelte der woning te gaan hinderen, noch den vader te storen in het groote vertrek der bovenverdieping, dat tezelfdertijd diende voor rust-, studie- en bidkamer. Daarom-heen ontplooide de einder zich in al zijn volle breedte, ten zuiden begrenst door de heuveling van den Mont Giscard die zijn wortels in den stroom baadt. Sierlijk en rustig was hel land, met zijn verspreide bosschagen. Het midden van Castétarbes ontwikkelde stellig, voor zeker gedeelte, de verbeelding, den zin voor de poëzie der dingen bij het kind, maar ongetwijfeld in mindere mate dan zijn ontvankelijke natuur het had veroorloofd.
De vrijelijk-beloopen ruimte rond de huisvesting was zeer eng afgemeten. De rechtstreeksche grens ten noorden was de groote baan, ons wereldje afsluitend van een bosch, waar de Sint-Boës-fontein heur aardharsige wateren overhaalde in een stinkenden poel. Ten zuiden bestond de | |
| |
barreel uit een haag, waarachter men het water van de Gave hoorde grommen, en 't was reeds een euveldaad den vloed te zien glimmen als zilvervlekken tusschen de rotsen en de dichte elzenstronken, 't Is waar, dat die euveldaad wellicht dikwerf wierd bedreven, maar steeds in 't gedacht, dat men het Lot, dat men den Duivel had bekoord, - ja, al de kwade machten, verwoed op den mensch en in 't bezonder op de kinderen die gelukkig zijn te loopen, zich te verlustigen, hun vingers te doopen in loopend water.
Hoe lief waren den kinderen en snaken, de enkele boomen die rond de hoeve tierden: de moerbezieboom, wiens vrucht ons aangezicht besmeurde en ons in wilden herschiep; de eik, wiens rijsjes de kleine hoofdjes omkransten; de notelaar, met zijn statige twijgen, waarin de kinderlijke fantazie al de aandoenlijke of vermakelijke tooneelen plaatste uit de fabels en de historie, die toch, men weet niet hoe, door onze immer-zoekende geesten waren opgevat. In dit loofwerk verschenen de feeën en de engelen: een of ander held steunde op den stam; een vluchteling uit de sprookjes verborg zich achter zijn branken; en, daar hoog, op den allerhoogsten tak, nestelde, onvoorzichtig, de spitsbroer Guillery. Dit was het bekoorde domein uit het kinderleven, de tooverwereld waar alles wat men had gehoord, herschapen wierd in persoonlijke uitbeelding. Die boomen vormden den waren tempel, veel eerweerdiger dan den tempel van Baigts, waar men tweemaal elken Zondag, en soms dikwijler nog, heen ging over den langen witten weg. De banken waren daar zeer hard, maar het plafond was blauw geschilderd, bezaaid met gouden sterren; men kon zijn gedachten laten wegdwalen naar de boomen, | |
| |
de weiden, de beekjes, waarboven de ware blauwe hemel hangt.
In 1840, nieuwe verandering: de vooruitgang van de school, opgericht door Mevrouw Reclus, vereischte een ruimer midden; men moest terug naar de stad, waar verscheidene groote woningen met hoven de Reclus' opvolgentlijk herbergden, maar Elie en zijn oudere zuster hadden Béarn alreeds verlaten en zouden slechts na een lange afwezigheid te Orthez wederkeeren. De vader, die er opgesteld was aan zijn kinderen een onderwijs te verzekeren waar de classieke studies met jaloersche zorg wierden geleid door den christenen geest, had besloten de zijnen toe te vertrouwen aan het bestuur der ‘Moravische Broeders’, wier brochures hij las, en waar hij bovenal van hield omdat Graaf von Zinzendorf, de ijverige herrnutische propagandist der 18e eeuw, hem voorkwam als het best de voetsporen van Jesus-Cristus te hebben gedrukt. Wellicht had de bearnsche predikant, met zijn naïef christianisme, zich enigzins vergist in den verteerenden ijver van die goede ‘Moravische Broeders’ die, meestal, tamme schepsels zijn, het leven voorhands geregeld door een walgelijke ritornel van kinderachtige practijken en conventioneele leugens; hij wist evenmin, dat de bestuurder der beide gestichten voor jongens en meisjes een laffe sukkelaar was, gelukkig hooghartig zijn leerlingen te vleien als hij ze rijk wist, en, met het gegrinnik van den bloodaard, degenen te hoonen die hij als arm kende.
De lieve vader wist niets van dit alles, maar 't was voor zijn zoon een der gelukkigste gebeurtenissen, dat hij in het College der Moraven wierd geplaatst, want daar bevonden zich de beste elementen om het oorspronkelijke karakter van den aankomeling te vormen; dààr vooral | |
| |
wierd Elie de man dien wij gekend hebben. In de eerste plaats moest hij zich stoutelijk aanpassen aan een geheel nieuwe omgeving. Elfjarig kind, wist hij, dat drie honderd mijlen lands en rassengrenzen de zijnen scheidden van Neuwied, zijn nieuwe woonst; hij wist eveneens, dat de scheidingsmuur zeer werkelijk zou zijn, zijn ballingschap zeer reëel, ontdaan van alle vertroosting, op uitzondering der zeldzame samenkomsten met zijn zuster; zijn ouders waren arm en briefzendingen kostten toenmaals acht-endertig stuivers aan vracht, som die veel te hoog was om de moeder toe te laten meer dan alle twee maanden te schrijven en het kind te sterken door een goed woord vol teederheid. De draad was doorgehakt; er bleef niets over dan beslist aan 't werk te togen, te leeren denken in een ongekende taal, zich aan te passen aan karakters die heel en al verschilden van degeen waaraan hij gewend was, een andere lucht te ademen en volop te leven.
Heel die geesteswerking was hem een gelegenheid om zijn kracht te verdubbelen. Op weinige weken tijds begreep hij al de lessen van de leeraars, volgde het rythme, raadde den zin der verzen, en trachtte zijn gedachten uit te drukken in verstaanbaren, zelfs correcten vorm. Het subtiele verschil tusschen het germaansche woord en het daarmee overeenstemmend fransche, wierd hem weldra geopenbaard; en alhoewel hij nooit gelukte de lichamelijke inspanning der mondelinge uitdrukking geheel af te schaffen, de volledige lenigheid van den inboorling in een gewone samenspraak te verkrijgen, toch kon hij, beter dan de meerderheid zijner duitsche medeleerlingen, den grond der taal doordringen en 't geheimzinnige ervan ontdekken. In dit onophoudelijk werk, dat | |
| |
elken dag zijn ontdekking meebracht, wierd hij krachtig geholpen - alhoewel op onbewuste wijze - door zijn engelsche en hollandsche kameraden, die het grootste deel der leerlingen uitmaakten en die onder malkaar zich bedienden van hun wederzijdsche landstalen. Zoo leerde hij in ieder woord, in elke zinswending de eigenaardige schakeering en de overgangen van taal tot taal herkennen; het latijn, dat hij steeds graag bestudeerde terwille van zijn mooie klankrijkheid, van zijn nauwkeurigheid en zijn eigenschappen van kracht, van duurzaamheid, haast van eeuwigheid, was hem tezelfdertijd een soort van regelaar, van gemeene meter, waartoe hij, spontaan, al de nieuwe opmerkingen terugbracht.
De jonge lui van verschillenden landaard waarmee hij elken dag had te werken, te spreken en om te gaan, bewezen hem tevens een anderen, onbewusten, en nog aanzienlijkeren dienst: zij stelden zijn persoonlijkheid vast. Nog geen dertig jaren waren te dien tijde verloopen sinds de napoleonsche oorlogen, en de landshaten woedden nog met een heftigheid waarvan men zich nu ten dage geen denkbeeld kan vormen, zelfs niet in de landen die geteisterd wierden door den fransch-duitschen oorlog. Niettegenstaande de zachtaardigheid, de natuurlijke bevalligheid, de aangeboren goedheid van Elie, haatte men hem als Franschman: het was de ‘damned Frenchman’, de ‘french frog’ of ‘froggie’, de ‘französische Schweinigel’, - dat alles bij gelegenheid veraangenaamd met stompen en stampen. De engelsche kameraden gaven stompen, de duitsche kameraden gaven stampen, en gezien het hier goldt een geval van oorlog, dien erfelijken onsterfelijken strijd tegen de Franschen, tegen de Welchen, volgde men de wetten van den oorlog, en allen vereenigden zich tegen één, onder de oogen der | |
| |
verrukte leeraars, die nochtans waakten dat er geen gebroken leden waren. Dan, na die kleine ‘Waterloos’, - wantzoo wierden die schoone heldendaden genoemd - volgden andere practijken, overgeërfd van de kerkelijke middeleeuwen. Elie wierd in den ‘ban’ van 't college geslagen: verboden hem te bezien, hem te spreken, zelfs te weten dat hij bestond.
Zoo wisselden 't gevecht en de officieele dood zich at. Dit was de periode der inwijding, en die harde, onverzettelijk-verdragen proeftijd bleef niet zonder voordeel. Het slachtoffer leerde lilden zonder morren en zelfs met een soort vreugde; want, ten slotte, scheen zijn misdaad, geboren te zijn aan de boorden van de Dordogne, hem veeleer toe als een voordeel van het lot; daarbij, slagen krijgen had hem geleerd ze weer te geven en, dank aan zijn goede inborst, ze weer te geven zonder wrok.
Stilaan, wierden de vriendschappen hechter en duurzamer; daarna wierden de slagen vervangen door woordenwisselingen, de vaderlandsche twisten door historische verhandelingen, en toen was het, dat Elie kon leeren de puntigheid van zijn ironie te hanteeren, en zijn tegenstrever zoo lieftallig te bespotten, dat deze het hem ten goede hield. Vriendschap ontstond tusschen den Franschman, en eenige kameraden van over den Rijn, van over 't Kanaal. Wederkeerige waardeering bestond tusschen Elie en zijn engelschen medeleerling, George Meredith, bijna goddelijk reeds door vorm, door gratie en door spraak, zooals hij 't nu nog is door zijn vriendelijken glimlach; maar waarachtige teederheid, mooie wisseling van gevoelens en gedachten bestond met den dikken en stevigen Zeeuw, Gualterius van den Bosch, die, na een zeer ingenomen leven van landbouwkundige, zich heeft teruggetrokken onder het loover van Wiesbaden.
| |
| |
Een ander groot voordeel, waarvan Elie genoot tijdens die twee jaar en half dat hij bij de Moravische Broeders verbleef, was, dat hij in volle vrijheid zijn instinctmatige liefde voor de natuur kon uitvieren, dank aan veelvuldige gezamenlijke wandelingen, die soms zeer veer gedreven wierden. De Rijn-vallei was toenmaals niet wat ze tegenwoordig is geworden: een lange straat rookende, weerzinwekkende fabrieken, waar de koolhoopen, de nijverheidsproducten en de goederen-treinen slechts onderbroken worden door versterkingen van legerkampen, standbeelden van Willem I en puinen in bordpapier. ‘Heroïsche stroom’ nog, door de vrijheid van zijn loop meer dan door de herinneringen uit zijn geschiedenis, want het was ook een ‘straat der priesters’, - wierd de Rijn waarlijk een afzonderlijk wezen: niet minder levendig dan de Gaves der Pyreneën, scheen hij min vervaarlijk wellicht, maar 't was of hij de majesteit had van een god; al de trekken van 't omringende landschap, heuvelen en bosschen, steden, alleenstaande monumenten, alles begeleidde hem: uit hem voelde men het leven opwellen voor alles wat zich vertoonde binnen den ruimen gezichteinder.
En ver van den stroom, - wat al behoorlijke en bescheiden schoonheden, wat al puinen, abdijen en kasteelen, wat al beuken-en dennenbosschen, fonteinen en beekjes, grootsche panoramas en sierlijke vergezichten, vaag ontwaard, - wat al overheerlijkheden, geworden, tegelijk in de herinnering en de verbeelding van den jongeling, tot evenzoovele omlijstingen voor de personen uit zijn legenden en zijn droomen.
Elisée Reclus.
(Wordt vervolgd.)
|
|