| |
| |
| |
Het Drama van Tendra (Uit het dagboek van Kirill)
De Knjas Potemkin Tavritscheski (Vorst Potemkin van Tauris) is het eerste oorlogsschip dat de roode vlag geheschen heeft. Het is een zeer groot schip, 113 meter lang en 22 breed met een tonneninhoud van 12.500 en een maximale snelheid van 16 knoopen. Zijn uitrusting bestaat uit 5 torpedoslingeraars en 48 kanonnen, waarvan 4 een kaliber hebben van 305 millimeter en 12 een kaliber van 160 millimeter. In 't jaar 1899 begonnen op de werf van Nicolajef, was het pas op 't eind van 1904 van stapel gelaten. In Mei 1905 deed het zijn eerste schietoefeningen, maar pas in Juni zouden de werkelijke oefeningen in de baai van Tendra beginnen. Op Zondag 12 Juni stoomde dan ook de Knjas de haven uit met het gebruikelijk saluut.
Op een schip, dat eenmaal in zee is, valt niet veel te doen en het eigenlijke werk koncentreert zich in de machinekamer. Deze nu was op den Knjas tevens een soort van revolutionaire klub. Nog des avonds vóor de afvaart hadden de matrozen bezoek gehad van eenige kameraden der Katharina II en Sinope, die eens poolshoogte kwamen nemen van de gezindheid, die aan | |
| |
boord heerschte. Immers er bestond nog altijd een bezorgdheid over de bemanning van dat schip, ten opzichte van de plannen van een algemeenen opstand. Er waren zooveel rekruten op, pas korteling uit steden en dorpen gekomen en dus nog niet voldoende bewerkt, en toch zonder den Knjas moest alles mislukken: alle pantserschepen tezamen waren niet zooveel waard als de Knjas alleen.
De matrozen van den Knjas deelden echter die vrees hunner kameraden niet, hetgeen blijkt uit een briet van Swenigorodsky en Rjesnitschenko aan het komitee te Sebastopol met het verzoek om het teeken tot den opstand reeds te geven in de eerste dagen der zeemanoeuvre. Het komitee raadde dit echter af met het doel om den tijd van oponthoud in de baai van Tendra te gebruiken voor een flinke propaganda.
Aan dezen raad werd gehoor gegeven en men besloot in de bosschen van Tendra een algemeene vergadering van matrozen te houden; en zoodra de Knjas op den 15en Juni te Sebastopol zou komen, om met de andere schepen gezamenlijk naar de manoeuvres te stoomen, zou men alles wel verder afspreken.
Er heerschte echter eenige naijver tusschen de manschappen der verschillende schepen. Zoo zagen de matrozen van den Knjas met zekeren spijt, dat de keuze van het komitee, dat den opstand proklameeren en leiden moest, gevallen was op de Katharina II, omdat dit schip werd beschouwd als het meest revolutionaire. Toch had men beloofd niets te beginnen, voordat er een vast besluit was genomen.
Nu liepen de gesprekken der machinisten en der meest vooruitstrevende matrozen over het plan van den | |
| |
opstand. Allen begrepen dat men zich ontdoen moest van de officieren. Maar hoe? Hierover liepen de meeningen uiteen. Sommigen wilden hen alleen gevangen nemen, daar men tegen elken prijs het bloedvergieten wilde vermijden, maar anderen beweerden dat een revolutie niet kon plaats vinden zonder dat er slachtoffers vielen, zij begrepen dat de officieren weerstand zouden bieden en dat die weerstand allicht besluitelooze matrozen, die er zoo aan gewend waren voor hun superieuren te sidderen, zoude meeslepen. Verder had men afgesproken, wie de leiders zouden zijn der verschillende dienstafdeelingen. Het signaal van de zegepraal van den opstand zou zijn dat de St. Andreasvlag zou worden vervangen door de roode. Over al deze en dergelijke dingen werd levendig gesproken. Verder werden vele verhalen gedaan, die soms stof tot lachen gaven. Zoo vertelde er een, die verdacht werd van revolutionaire gevoelens, hoe hij de binnenzijde van zijn kist beplakt had met de portretten van allerlei czaren en czarinnen, admiraals en generaals naast allerlei heiligen; verder had hij bovenop gelegd allerlei brochures van den beroemden wonderdoener Johannes van Kronstadt, dan kwamen er kleeren en heelemaal onderaan revolutionaire brochures. Toen dan eens een onderzoek van zijn kist plaats had en de dienstdoende officieren bij het opendoen van het deksel zooveel teekenen zag van monarchaal-godsdienstige gevoelens, liet hij de kist dadelijk weer sluiten.
Op Maandag 13 Juni was men reeds tegenover het eiland Tendra. Levensmiddelen werden ingekocht. De matrozen die aan land geweest waren, wisten te vertellen dat de algemeene werkstaking te Odessa in vollen gang was en dat zij daarom slechts de helft der inkoopen had- | |
| |
den kunnen doen. Dinsdag 14 Juni waren de matrozen naar gewoonte reeds om 5 uren 's morgens op. Het vleesch was op het dek opgehangen voor de frischheid, maar bij het schoonmaken van het dek kwam de stank daarvan in den neus der matrozen en een hunner riep: ‘het wemelt van de wurmen’. Spoedig verzamelden velen zich om het vleesch en er werd levendig over gesproken. ‘De Russische gevangenen in Japan worden beter gevoed dan wij’ - zoo zei de een, en de ander liet er op volgen: ‘Zulk vleesch zou ik mijn hond niet eens voorzetten’. Toen kwam er een onder-officier aan, die op ergerlijken toon zei: ‘Wat? jullie kameraden te Port Arthur hebben hondenvleesch gegeten en jullie vinden ossenvleesch slecht?’ Het antwoord luidde: ‘zijn wij hier dan te Port-Arthur’ Port-Arthur? En spoedig klonken er vloeken. De officier van de wacht, die dit zag, vroeg wat er gaande was en bracht den kommandant Golikow op de hoogte van het gebeurde. Deze kwam spoedig op dek met den chef-officier van gezondheid. Deze beriekt en betast het vleesch en zegt dan: ‘Dat is niets. Het is zomer. Het vleesch is niet slecht, men heeft het slechts in zout water te wasschen en de deelen met wurmen eruit te snijden’.
Toen er gemor ontstond onder de matrozen, riep Golikow boos: ‘Uit elkaar’! De matrozen gingen dralend weg. ‘Gauw wat, zeg ik u’ - klonk het uit den mond van den kommandant. Tevens werd een dienstdoend korporaal belast om bij het vleesch te blijven en de namen op te schrijven van alle matrozen, die het vleesch kwamen zien.
De ontevredenheid was groot onder de manschappen. Het gedrag van den dokter, de woorden van den | |
| |
kommandant werden scherp gekritiseerd. Men hield het ervoor dat die twee eerst hadden afgesproken hoe zij de zaak zouden behandelen en zeker de dokter wilde den kommandant niet afvallen, want een goed soldaat vindt goed wat men hem voorzet en aanmerkingen maken op het voedsel is eigenlijk een vergrijp tegen de discipline. Het eene gedeelte van het vleesch was reeds in de keuken om gekookt te worden, het andere was bestemd voor den volgenden dag. Als het vandaag al zoo slecht is, hoe zal het dan wel morgen wezen? Zoo vroeg men elkander en een hunner maakte de logische opmerking: ‘Morgen zijn de wurmen in getal en gewicht vermeerderd.’
Na veel heen en weer praten besloten de matrozen: niemand zal de soep aanraken. De matrozen, die geld hadden, zouden zich zelven levensmiddelen koopen in de kantine en de anderen zouden zich tevreden stellen met droog brood en water.
De revolutionaire matrozen maakten van zulke dingen gebruik om de gemoederen op te winden en den geest van verzet aan te blazen, - soms lokten zij ze zelfs uit. Toch wilden zij een scherper konflikt met den kommandant vermijden, want dan zouden tegenmaatregelen genomen worden en dit kon schadelijk werken op de plannen. Toch kon men dit niet zonder protest laten voorbijgaan. Toen dan ook het etensuur aanbrak, ging niemand zijn menageschotel halen. De tafels bleven leeg. Overigens hadden reeds op het eerste signaal na bij de verdeeling van den Wodka (Russiche brandewijn), vele matrozen hun maaltijd begonnen en toen het tweede signaal hen om II uren riep naar de soep, waren zij klaar met hun maaltijd en verlangden thee van den kok.
| |
| |
Toen de kommandant hoorde dat de matrozen de soep niet wilden eten en vroegen om boter en thee, beval hij allen bijeen te roepen.
Het eerste bedrijf is afgespeeld. De matrozen hadden tot nu toe niets anders gedaan dan een zeker geoorloofd rechtsmiddel gebruikt, nl. zij weigerden soep van bedorven vleesch te eten, waarvan men walgde.
En wat deed de kommandant?
In plaats van den officier, die het ingekocht had, hierover een aanmerking te maken en notitie te nemen van de rechtmatige klacht der matrozen, wilde hij hen dwingen die soep te eten. Hij behoorde tot de oude school en beschouwde elke koncessie aan een matroos als een ingrijpen in de discipline en het gezag.
Alle matrozen waren op het appèl en toen zei de kommandant tot hen: ‘Het schijnt dat gij ontevreden zijt over de soep? Goed, ik zal een menageschotel naar Sebastopol zenden, maar ik maak er u opmerkzaam op, dat het voor u niet goed zal afloopen.’ Een kleine pauze en daarna vervolgde hij: ‘Ik heb u reeds gezegd en geloof het vandaag niet te hoeven herhalen, wat matrozen wacht die tegen de discipline handelen. Voor allen, die niet willen gehoorzamen aan hun superieuren, is daar de.....’ En hij wees met den vinger naar de spits van de boegspriet. Bij dit gezegde liet de matroos Bortschan, die in de laatste rij stond, zich den uitroep ontvallen: ho! Zijn buurman Matjustschenko zei hem: ‘Dwaas, wat doet gij nu? gij brengt ons in den muil van den wolf.’
De kommandant wachtte een oogenblik om te zien wat deze woorden van hem uitwerkten en zei toen: ‘Wie de soep willen eten, treden voor!’ Op uitzonde- | |
| |
ring van een paar onder-officieren trad niemand voor.
‘Vooruit, vooruit, haast u wat’! schreeuwde de kommandant steeds woedender wordend. Niemand verroerde zich en achteraan zei de een: ‘Vreet ze zelf, draak’ en een ander: ‘Vandaag is de duivel heel boos’ De kommandant hoorde die uitroepen niet, maar het was hem duidelijk dat de matrozen hem lijdelijk zouden weerstaan. ‘Zoo, gij wilt niet gehoorzamen? Nu, ik zal jullie wel leeren. De schuldigen zullen mij niet ontkomen’! En met een doordringende stem gaf hij bevel de wacht te roepen. Een algemeene beweging ontstond onder de matrozen en Matjustschenko zei: Verlaten wij allen de rijen, laat ons allen naar den toren gaan’. Hij deed de paar schreden, die hem scheidden van den toren en anderen volgden dit voorbeeld.
Op dit oogenblik gebeurde er iets, wat de derde fase van het konflikt inleidde. De tweede kommandant Giljarowsky, die tot nu toe zwijgend naast zijn kollega had gestaan, beval plotseling aan degenen die achteraan kwamen, stil te blijven staan en om zeker te zijn dat zijn bevel opgevolgd werd, ging hij, in gezelschap van den officier der wacht Lewentschow, naar voren en sneed den matrozen den pas af. Waarschijnlijk geschiedde dit op bevel van den kommandant, maar het kan ook zijn dat Giljarowsky zoo handelde uit eigen initiatief, want hij had zich aan boord van het schip doen kennen als barsch, heerschzuchtig en zeer eerzuchtig. Maar in zijn gesprekken met officieren was hij liberaal, en kon woedend uitvaren tegen de stommerikken, die Rusland ten ongeluk zouden brengen. Hij beloofde zelfs eens, dat als de oorlog was afgeloopen en de Japanners verslagen waren, hij naar Petersburg zou gaan, om, met een bijl | |
| |
in de hand, de ministers te straffen. Dit liberalisme was echter slechts uiterlijk: hij was een officier die geen tegenspraak duldde. Voor hen en voor Golikow was de hoofdzaak om een exempel te stellen en de insubordinatie te onderdrukken. Zij kozen nu de achtersten in het gelid uit als offers op het altaar der wankelende discipline. De wacht, uit 27 matrozen bestaande, was reeds op het achterdek. Giljarowsky gaf nu bevel: ‘Omsingelt hen’. Toen de wacht bemerkte wat het doel was, aarzelde zij. Hij riep nogmaals: ‘Omsingelt hen, zeg ik u’. De bevelen volgden elkaar snel op, want het luidde nu: ‘Scheepsvaandrig Lewentschow, schrijf hun namen op! Bootsman, laat het zeil spannen’! Enkele oogenblikken nog en de matrozen zouden als door een lijkkleed van de andere levende menschen gescheiden worden door dat witte zeil, waarmee men op oorlogsschepen de ter dood veroordeelden bedekt.
Was het zijn plan om de zaak tot het uiterste door te zetten of was het een schijnhandeling om de matrozen beangst te maken en hen te dwingen de oproerigen te verraden? Dit geheim nam hij met zich in het graf.
Nog één minuut en de karabijnen zouden aangelegd worden; zij zouden doodgeschoten en in de zee geworpen zijn op een plaats, die niemand zou kennen.
Maar toen riep de matroos Wakulinkschuk: ‘Broeders, waarom verlaat gij ons’? De op den toren gegroepeerde matrozen kwamen tot zichzelven en het klonk door de lucht: ‘Maar zij willen hen doodschieten! Dat mogen wij niet toelaten. ‘Nu is het gedaan met ons geduld.’
Het oproer was in den aanvang. Toen beval Giljarowsky om te schieten, maar.... de wacht weigerde,
| |
| |
zij wilde niet schieten op haar kameraden. En van alle kanten weerklonk het ook: ‘Schiet niet! Het zijn uw broeders! Schiet niet!’
Wakulintschuk, die aan de spits stond der omsingelden, riep het luidste. Deze stond aangeschreven als een ‘slecht sujet’. Hij had dikwijls straf opgeloopen wegens brutale antwoorden en nog pas eenige dagen vóor de afvaart had hij een twist gehad met Giljarowsky, waarin hij zich de bedreiging liet ontvallen: och, dat alles zal spoedig een einde hebben. Hij doelde op den opstand.
Men kan begrijpen hoe Giljarowsky's woede het toppunt bereikte, toen juist die matroos aanspoorde tot een handeling in strijd met de discipline.
‘Ah, ook gij wilt geen soep eten?
‘Kan men dan zulk zwijnevoer eten?
De beide mannen stonden tegenover elkander en uit hun gewisselde blikken zag men den haat, die beiden bezielde.
‘Vuur!’ - beval Giljarowsky nogmaals.
‘Schiet niet, wij zijn uw broeders’, riep Wakalintschuk, zijn woorden kracht bijzettende door een beweging met het hoofd.
En de wacht bleef stil staan, het geweer op den grond.
Buiten zichzelven van woede wilde Giljarowsky het geweer aan een naastbijstaanden matroos ontrukken. Een oogenblik gaf deze toe door het onverwachtsche aangrijpen, maar spoedig nam hij zijn geweer terug. Giljarowsky deed alsof hij zijn revolver uit zijn zak wilde trekken en wierp zich dan nogmaals op een man der wacht, maar met hetzelfde gevolg. Weer greep hij | |
| |
naar zijn revolver, dien hij niet of ongeladen bij zich had. De derde maal gelukte het hem de karabijn aan een jong rekruut te ontnemen.
Dit alles duurde slechts een minuut, maar lang genoeg om Wakulintschuk tot het uiterste te drijven. Terwijl deze in het Klein-Russisch riep: ‘Hoe lang zullen wij nog hun slaven zijn’? greep hij een karabijn en verdween achter den toren, die de twee kanonnen van 305 millimeter omringde. Giljarowsky hem na, maar voordat hij hem bereikt had, hoorde men een geschreeuw van menschen en op den grond ploffende geweren tot aan de plaats waar de officieren, de matrozen en de wacht stonden.
‘Wie hitst hier de matrozen op’? schreeuwde de kommandant Golikow. ‘O, ik ken hem, het is dat kanailje van een Matjustschenko’, antwoordde Giljarowsky en verdween achter den toren, om Wakulintschuk te vervolgen.
De opstand was in vollen gang. Het was het vierde, het beslissende bedrijf van het drama.
Het begon gelijktijdig op het achterdek, waar Wakulintschuk het eerst naar de wapens greep en in de centrale batterij. Wat gebeurde daar? Op hetzelfde oogenblik waarop Wakulintschuk een beroep deed op de matrozen, roepende: ‘Waarom verlaat gij ons’? traden eenige matrozen met Matjustschenko aan 't hoofd de centrale batterij binnen, waar de wapenrekken stonden met de karabijnen. Onder het geroep: ‘Neemt de wapens! Genoeg geduld! Men schiet onze broeders dood. Weg met de tirannen! Leve de vrijheid!’ grepen sommige matrozen de wapens, terwijl anderen de deuren openden van de magazijnen met amunitie. Matjustschenko ging | |
| |
met zijn geweer in de hand naar het achterdek, maar daar hij nog geene patronen had, bleef hij staan vóor den ingang in de centrale batterij.
De officieren hoopten den opstand nog te kunnen bedwingen. De artillerie-overste Neupokojew liep van het eene einde naar het andere en riep: ‘Allen zullen jullie gevonnist worden, allemaal!’ Kommandant Golikow gaf bevel de namen op te schrijven van hen die op het achterdek gebleven waren, ‘opdat deze niet verwisseld zouden worden met de muiters.’ Toen richtte hij zich naar de centrale batterij, hoogstwaarschijnlijk om te beproeven de matrozen te verstrooien. Maar hij stuitte op Matjustschenko, die den toegang bewaakte met het geweer in de hand en wachtende op patronen. ‘Wat wilt gij, onzinnige? Werp de wapenen weg!’ roept de kommandant. ‘Nooit, zoolang ik nog leef!’ luidde het antwoord. ‘Werp de wapenen weg, ik beveel het u’ schreeuwde de kommandant. ‘Loop heen, het schip behoort niet aan u, het is van ons, het behoort het volk!’
Matjustschenko trok de bajonet uit de scheede en wierp deze naar Golikow, maar hij miste en de bajonet bleef in den grond steken. Het geweer opheffende wilde hij den kommandant met den kolf neerslaan, maar deze maakte een snelle beweging en het geweer lag op den grond. Het was het werk van een oogenblik om een ander geweer te halen en terug te keeren. Weer stond hij op het achterdek, toen als een spookverschijning een zwartgekleed wezen den admiraalstrap besteeg; het was de scheepspope Parmen, die het zilveren kruis ten hemel heffende riep: ‘Vrede zij ulieden, mijn zoon!’ ‘Weg met u, gij Chaldëer! Weg met u, dronkaard’ luidde het antwoord van Matjustschenko en hij raakte | |
| |
den dienaar Gods zachtjes aan met den kolf van zijn geweer. De pope wierp zijn kruis weg en viel in den ijver om zich te redden op den grond neer.
De matroos, die patronen gekregen had, laadde zijn karabijn en schiet den artillerie-officier Neupokojew neer, zijn lijk werd dadelijk in zee geworpen. Maar al was deze de eerste officier, die viel, hij was niet het eerste offer, want eenige passen verder lag Wakulintschuk doodelijk verwond op den grond door een schot van Giljarowsky. Gewond wierp de matroos zich op den kommandant om hem zijn geweer te ontnemen, maar de krachten begaven hem, hij wankelde en viel neer. Hij was echter nog niet dood. Misschien om een tweeden kogel te ontgaan of onder den invloed van de groote pijn sleepte hij zich tot aan den rand van het schip, waar hij zich in het water liet vallen. Maar hij werd door den matroos Valobajew opgevangen, die snel de ladder afging om zijn kameraad te redden.
Matjustichenko stuitte juist op Giljarowsky, nadat deze geschoten had en zonder dralen schoot hij op den kommandant. Maar het geweer ging niet over. Met even weinig succes mikte Giljarowsky op Matjustschenko. Deze wendde zich tot den schildwacht en riep hem toe: ‘Schiet dat kanailje neer’! Maar de verschrikte soldaat wierp zijn geweer weg en vluchtte. Giljarowsky raapte het geweer op, maar vergat zijn vijand en voordat hij kon schieten, kreeg hij een lading midden in den rug en viel doodelijk gewond neer. Toch kan hij hem nog naroepen: ‘Jij kanailje, ik ken je wel, gij zult nu aan land gaan, maar ik zal je wel weten te vinden’! Matjustschenko antwoordde hem: ‘Domkop, je zult er geen tijd voor hebben, want ik zal u Makarow nazenden, | |
| |
om hem als scheepsjongen te dienen.’ Giljarowsky werd evenals Nenpokojew in zee geworpen.
Nog meenden andere officieren evenals Giljarowsky, dat het verzet slechts kwam van enkele matrozen. Althans de officier der wacht Lewentschow, de chef-arts Smirnow en anderen gingen met de revolver in de hand van de eene groep matrozen naar de andere en dreigden hen te dooden, als zij zich verzoerden. Maar op hetzelfde oogenblik klonk een geweersalvo van het bovendek, waar 20 gewapende matrozen stonden. Officieren, onderofficieren, matrozen, alles stoof uit elkander. Sommigen trachtten zich te redden in het onderste deel van het schip, anderen maakten de reddinggordels los en sprongen in zee. De matrozen wapenden zich allen. Het oproer was kompleet. De volle woede ontlastte zich nu over de hoofden der officieren, maar te midden van wraakkreten hoorde men ook roepen: ‘Weg met den Czaar! Weg met de autokratie! Leve de vrijheid’!
‘Waar zijn de officieren’? - zoo riep men en de jacht begon. ‘De officieren moeten op het achterdek gebracht worden en ten aanzien der heele bemanning worden terechtgesteld’! - zoo zei men.
Daar verscheen luitenant Ton. ‘Te water! Te water met hem!’ De officier, die wel als streng maar tevens als rechtvaardig bekend stond, maakte een teeken dat hij wilde spreken. Men zweeg. Hij sprak: ‘Ik wil met u spreken’, zich wendend tot Matjustschenko, maar hetzij hij dezen niet vertrouwde, die zijn karabijn in de hand hield, hetzij om andere redenen, in plaats van te spreken hief hij zijn revolver op en vuurde twee schoten op Matjustschenko. De eerste verwondt een matroos even aan den arm, terwijl de tweede langs den slaap van | |
| |
Matjustschenko suist. De revolver werd hem ontnomen, maar daar knalde een schot en Ton werd gedood en over boord in zee geworpen.
‘Hier met den kommandant! waar is hij? Wij willen Golikow hebben!’ zoo weerklonk het van alle kanten.
De terechtstellingen die tot nu toe plaats hadden gevonden, waren meer toevallige, de ware schuldigen waren nog in leven en deze moest men hebben. Men ging hen dus opzoeken. Een oogenblik later hoorde men het gekletter van gebroken vensterruiten en het instooten van deuren, maar de heeren waren niet meer in hun kajuiten. Alleen vond men er den chef-arts, die kortweg doodgeschoten werd. Op hetzelfde oogenblik, dat velen bezig waren de officieren te zoeken, hoorde men op de heuvels van het verlaten eiland drie op elkaar volgende ontploffingen, waardoor het heele schip trilde. Een der 47 millimeter kaliberkanonnen had men afgeschoten op de torpedoboot nr 267 die men niet recht vertrouwde. Sommige matrozen hadden gezien hoe een officier van den Knjas zwemmende die boot had bereikt en men was nu bang, dat deze snel naar Odessa of Sebastopol zou gaan om alles bekend te maken. Dit nu wilde men beletten en het schot diende alleen als dreigement. Toen deze boot zich direkt overgaf, begreep men dat deze niet zulke vijandige plannen had.
Intusschen was men aan het onderhandelen vóor de deur der admiraalskajuit, waarin zich Golikow en de scheepsvaandrig Alexejew bevonden. Toen deze zagen dat alle tegenstand vruchteloos was, gaf Golikow zich over. Men vond hem geheel ontkleed in gezelschap van 20 matrozen, klaar om zich in zee te storten. Het heele | |
| |
gezelschap werd in zegepraal vervoerd naar het achterdek. Golikow zag zeer goed wat men met hem voorhad en de man bad en smeekte om genade. Toen hij Matjustschenko zag, wilde hij hem omarmen en in tranen wegzinkende vroeg hij diens bescherming. ‘Ik ben een groote zondaar voor de manschappen, maar schenk mij vergiffenis, mijn broeder.’
- ‘Persoonlijk heb ik niets tegen u,’ zei Matjustschenko, ‘maar de matrozen moeten er over beslissen.’
- ‘Op den boegspriet met den kommandant, op den boegspriet waarmede hij ons van ochtend dreigde’ zoo weerklonk het uit den mond der matrozen. Zelfs het zien van dien sidderenden en jammerenden grijsaard was niet in staat het volk tot bedaren te brengen. Men bedekte hem met verwijten en vloeken. En kort daarna werd hij doodgeschoten, veroordeeld door de volksjustitie, en zijn lijk in zee geworpen.
‘Spaart mij, broeders, ik ben matroos als gij, ik heb vrouw en kinderen’ - zoo smeekte Alexejew.
‘Wij zullen u sparen, maar beloof ons om ons naar Odessa te brengen’ - zoo zei men.
En hij beloofde dit direkt. Daarbij kwam dat hij een goed kameraad was voor de matrozen en dit stemde zacht.
Twee anderen, die gehaat waren, spaarde men ook, nadat zij weenende vergiffenis hadden gevraagd en beloofd in alles gehoorzaam te zullen zijn. Toch hebben zij daar later spijt over kunnen hebben, want deze twee werden de aanvoerders der tegen-revolutie.
De terechtstelling van Golikow bracht een soort reaktie teweeg bij de matrozen, zoodat zij meenden dat nu de hoofdschuldige was gestraft, men verder geen daden | |
| |
van persoonlijke wraakneming moest verrichten. ‘De zaak des volks behoeft geen bloed meer’ - zoo zei men en de terechtstellingen hielden op. De andere officieren werden dus opgesloten in de officierskajuiten. Verder ging men voort om de officieren op te zoeken, die men nog niet had gevonden.
Waar waren zij?
Nu moeten wij weer even terug naar het begin van het drama. De officieren zaten reeds aan tafel, toen de tweede kommandant kwam zeggen dat de soldaten de soep niet wilden hebben. De chef-arts herhaalde wat hij 's ochtends gezegd had en vond dat het alleen grillen van de matrozen waren om het vleesch niet te willen eten, waaraan men niet moest toegeven.
De beide kommandanten gingen toen tezamen weg. Eenige oogenblikken later werden ook de beide artsen gehaald. Op het signaal van het algemeen appèl verlieten de officieren de tafel. Enkele minuten later hoorde men een schot en den val van een lichaam, wat een bewijs voor hen was dat het daarboven ernstig toeging. Toen zij hoorden: ‘Men moet hen allemaal dooden,’ begrepen zij dat hun leven in gevaar is en daarom ontkleedden zij zich en sprongen te water. Zoo dachten 4 officieren te kunnen wegzwemmen, maar een geweersalvo bewees dat zij ontdekt waren. Een hunner zonk door eenige kogels doorboord, maar de anderen wisten een houten schild te bereiken op eenige honderden meters rechts van het schip. Toen zij een weinig uitgerust waren, besloten zij een plank van het schild los te maken om daarop te geraken naar den vrij ver afgelegen oever. ‘Machine-officier Kowalenko’ - zoo hoorde men roepen en toen deze antwoordde dat hij daar was, vernam hij | |
| |
hoe men hem toeriep: ‘Kom hier, men zal u niets doen’ Hij wilde naar het pantserschip zwemmen, maar men zei hem dat hij zou wachten op een bark en deze kwam dan ook met twee matrozen om de officieren op te nemen. Deze Kowalenko was zeer geliefd bij de manschappen en als lid der ‘Vereeniging van officieren, die het volk goedgezind waren’, was hij de aangewezen man om de zaak der matrozen te helpen. Men verzocht hun alleen hun onderscheidingen weg te doen, daar op een revolutionair schip geen hoogeren en lageren, maar alleen gelijken waren.
Langzamerhand kwamen ook de andere officieren, die zich hier en daar verborgen hadden; en daar zij niets meer te vreezen hadden voor hun leven, konden zij kalm de handelwijze overzien en allen waren het eens, dat de schuldigen niet de matrozen waren, maar de Russische regeering. Zij dachten aan de muiterij en waren van meening dat de matrozen zich zouden begeven naar een buitenlandschen oever, b.v. van Turkije, officieren en schip aan hun lot overlatende.
Terzelfdertijd verzamelde de kwartiermeester eerste klas, Matjustschenko, de kameraden rondom zich, om hun de revolutionaire beteekenis hunner handeling uiteen te zetten. Deze bezat reeds veel invloed op hen. Toen hij geeindigd had met spreken, deelde andere matrozen, die leden waren van het revolutionair komitee op den Knjas, aan de matrozen het plan van den opstand mede en verzekerden dat zij niet alleen zouden blijven, maar dat de geheele vloot hun voorbeeld zou volgen. Men riep ten slotte: Weg met de autokratie! Leve de vrijheid!
Op hetzelfde oogenblik had een andere groep den | |
| |
chef-arts terechtgesteld. Zijn smeken hielp niets. ‘Van morgen hebt gij ons bedorven vleesch laten eten’ - zoo zei men hem en of hij al antwoordde: ‘Ik heb daar geen schuld aan, ik was gedwongen zoo te handelen,’ het hielp niets.
Dit was nummer zes van de officieren, die terechtgesteld werden. Daar kwam nog een zevende bij, de scheepsvaandrig Lewentschow, die waarschijnlijk in de zee is omgekomen. Ook moet er bij vermeld worden de Midshipman Wachter, die door een matroos met een stoel op z'n hoofd werd geslagen, omdat hij dezen den toegang weigerde tot de officierenafdeeling, zoodat hij aan de wonde stierf.
Hoeveel matrozen gedood werden, is nog niet bekend. Een deel hunner, meenende dat men het schip in de lucht zou laten springen, sprongen in zee, waar zij verdronken, daar zij voor het meerendeel niet zwemmen konden. Anderen werden door de salvo's gedood. Velen verborgen zich evenals hun officieren en kwamen pas te voorschijn toen alles was afgeloopen.
Reeds had men van de matrozen der torpedoboot gehoord, wat er te Odessa gaande was en de eerste gedachte der bevrijde matrozen was om, met hun pantserschip, hun voor de vrijheid strijdende arbeiders-broeders ter hulp te snellen.
Het was ongeveer 4 uur 's middags, toen de nieuwe leiders van het schip konden bekend maken dat alles klaar was tot de afvaart.
Kirill.
|
|