| |
| |
| |
Johann Most (5 Februari 1846-17 Maart 1906).
Het schijnt dat het noodlot mij is opgelegd om op te treden als levensbeschrijver van verschillenden onzer kameraden, die van het tooneel aftreden.
Eerst Louise Michel, toen Elisée Reclus en nu weer Johann Most. En men vraagt zichzelven af, als men eenmaal op onzen leeftijd is gekomen: en wie zal nu volgen?
Ofschoon ik Most nooit persoonlijk heb ontmoet, ken ik hem reeds lang; de frissche geest, die er uit zijn blad Die Freiheit woei, trok mij steeds aan. Wanneer op ons bureau de Freiheit en de Social-Demokrat gelijktijdig kwamen, geen aarzeling welke van die twee het eerst ter hand werd genomen. En dat is toch de beste thermometer, om de belangstelling naar af te meten. En het spijt me nog dat ik die oudste bladen niet bewaard heb, die telkenmale onder een anderen titel verschenen te Londen, om de Duitsche regeering in moeilijkheid te brengen, daar natuurlijk elk blad opnieuw moest worden verboden, maar dan waren ze grootendeels Duitschland al binnen.
Johann Most was een kracht van belang en al de ouderen weten zich nog zeer goed te herinneren hoe geliefd ‘Hans’ - dat was zijn vertrouwelijke naam - onder de arbeiders was. Hij werd te Berlijn op de handen gedragen, want zijn populariteit was daar toen ter tijd veel grooter dan die van Liebknecht en Bebel.
Ofschoon boekbinder van beroep, toonde hij een | |
| |
bizonderen aanleg als journalist en het is bekend dat hij er een eigenaardigen, gepeperden stijl op nahield, die in staat was agitatorisch te werken, terwijl ook de propaganda door het woord bij hem in goede handen was, want volgens algemeen zeggen beschikte hij over een welsprekendheid, die buitengewoon moet zijn geweest en die hem bijbleef tot in zijn laatste ure. En welk een onrustig leven leidde hij, nu eens hier en dan daar wonende, meestendeels overal opgespoord als een hert waar jacht op wordt gemaakt. Zelfs heeft het aan een zijden draad gehangen, of hij had het lot gedeeld van de martelaren van Chicago, want de bourgeoisie heeft al haar best gedaan om zich te ontdoen van dezen in haar oogen bizonder lastigen man en hem in dat beruchte proces te betrekken.
Reeds was hij in 1870, dus op 24-jarigen leeftijd - zijn geboortejaar was 1846 - een der hoofdpersonen in het Hoogverraadsproces, dat toen in Oostenrijk plaats vond, en werd hij tot 5 jaar zware kerkerstraf veroordeeld.
Zijn verhoor voor de rechtbank deelt hij in zijn Gedenkschriften mede en dit levert een aardige bijdrage over zijn inzichten.
Het luidt aldus:
President. - Ik verzoek u eenige data mede te deelen over uw vorige leven.
Most. - Ik ben de zoon van den regeeringssekretaris Jozef Most te Augsburg, leerde na het afloopen der volksschool het boekbinden, werkte als gezel te Frankfurt a/Main, Stuttgart, Carlsruhe en laatstelijk in Zwitserland te Lochle en Zurich, en kwam toen naar Oostenrijk.
President. - Gij waart in Zwitserland lid der Zuricher Arbeiter Bildungsverein? Vertel eens welke strekking die vereeniging had.
Most. - De Zwitsersche werkliedenvereenigingen die sinds 1830 bestaan, ongeveer 60 in getal, huldigden in den beginne de beginselen van Schulze-Delitzsch, tot | |
| |
zij zich overtuigden van de holheid dezer beginselen en ze over boord wierpen. De Duitsch-Zwitsersche werkliedenvereenigingen hebben een eigen centralisatie, Genève was hun hoofdplaats en de ‘Felleisen’ hun orgaan. Op de algemeene vergadering der Duitsche werkliedenvereenigingen te Neufchatel in 1868 werd besloten zich aan te sluiten bij de Internationale. Toen had ik echter Zwitserland al verlaten.
President. - De ‘Felleisen’ werd aldaar het orgaan der arbeiders van alle landen?
Most. - De Felleisen is enkel het orgaan der Deutsche Arbeiter Bildungsvereine in Zwitserland. Deze zijn eigenlijk slechts filialen eener groote vereeniging, die op bepaalde tijden haar algemeene vergadering houdt. Sinds de algemeene vergadering te Neuchatel, is de ‘Felleisen’ vergroot en houdt het zich bezig met de politiek, terwijl dit vroeger van ondergeschikt belang was.
President. - Als men het program van ‘Felleisen’ leest, ziet men dat het niet handelt over plaatselijke Zwitsersche aangelegenheden, maar over het gemeenschappelijk streven der arbeiders van alle landen.
Most. - Ik herhaal nogmaals dat ‘Felleisen’ alleen het orgaan is der Duitsche Arbeiter Bildungsvereine in Zwitserland, het internationaal karakter is bij de Zwitsers iets natuurlijks, daar in dat land verschillende naties: Duitschers, Franschen, Italianen leven. De Duitsche arbeiders in Zwitserland wilden niet geïsoleerd blijven; zij hebben echter hun eigen programma opgesteld, dat overeenstemt met de staatkundige verhoudingen in Zwitserland.
President. - Maar die beginselen zijn niet dezelfde bij de arbeiders van alle landen?
Most. - De beginselen? Ja, de bevrijding van den druk van het kapitaal.
President. - In het bedoelde program is echter sprake van de oprichting van een Europeesch verbond van vrije staten, van een federatieve republiek.
| |
| |
Most. - Het zal den Zwitserschen arbeiders niet invallen om een sociaal-demokratische monarchie in te voeren, dat zou daar hoogverraad zijn.
President. - Dat zou daar hoogverraad zijn?
Most. - De gewelddadige toepassing. Maar daar denkt niemand aan (Gelach.) Men zou overigens zijn zonderlinge voorliefde voor de monarchie kunnen uitspreken en niemand zou u daarvoor iets aandoen. In Zwitserland zijn meeningen en uitingen niet strafbaar. De Zwitsers hebben wel de republiek, maar niet de sociaal-democratische; de arbeiders zijn in Zwitserland evenzeer in den druk als elders en hebben daarom dit program opgesteld, omdat het daar niet strafbaar is. Om andere landen bekommerden de Zwitsers zich niet. In Neuchatel vond geen algemeen arbeiderscongres, maar alleen een algemeene vergadering van Duitsche werkliedenvereenigingen in Zwitserland plaats, vandaar dat de besluiten aldaar genomen ook alleen maatgevend zijn voor de Zwitsersche arbeiders.
President. - Wanneer zijt gij naar Weenen gekomen?
Most. - In 1868.
President. - Was toen al beslist, tot welke partij de Weener arbeiders behoorden?
Most. - Het was al beslist. De Weener arbeiders aanvaardden toen reeds beslist de beginselen van Lassalle.
President. - Het komt mij voor, dat gij zeer gevat zijt in het spreken en krachtig als agitator en redenaar gewerkt hebt in de volksvergaderingen voor de republikeinsche denkbeelden.
Most. - Ik ben een republikein en niet pas sinds ik in Zwitserland geleefd heb, maar van mijn jeugd af aan. Dit aarzel ik niet te verklaren.
President. - En meent gij dat de republikeinsche denkbeelden zonder geweld kunnen doorgevoerd worden?
Most (hartstochtelijk.) - O ja. Als de republikeinsche gedachte het volk zal hebben doorgedrongen, | |
| |
als de groote massa des volks deze gedachte wil verwerkelijken, welke macht zou dan nog de vormen der republiek tegenhouden?
President. - Meent gij dat dit zonder tegenstand zal geschieden?
Most. - Dat hangt van het volk af, of het zich dan al dan niet een monarch zal laten welgevallen. Als nu het volk iets werkelijk en ernstig wil, dan is de doorvoering gemakkelijk.
President. - Maar gij hebt in een artikel van u, dat in de cel werd gevonden, gezegd, dat men den strijd tot het uiterste moet voeren.
Most. - Dat is slechts beeldsprakig gezegd, dergelijke dingen schrijft men dikwijls. Overigens waren de bij mij gevonden artikelen oefeningen, die ik in de cel heb geschreven en die niet bestemd waren voor openbaarmaking. Het spreekt vanzelf dat ik tegenover mij zelven mijn gevoelens en gedachten zonder voorbehoud uitdrukte. Ook verklaar ik de gekonfiskeerde artikelen alleen geschreven te hebben tot genoegen mijner lijdensgenooten met wie ik toevallig samenkwam.
President. - Gij zijt lid der Eisenacher-Partij en hebt voor het program dier partij geijverd.
Most. - Ik heb niet voor de Eisenacher maar voor het program van den negenden Weener Arbeidersdag geagiteerd. Overigens twee burgerlijke partijen, die men toch geen al te groot radikalisme voor de voeten kan werpen (vroolijkheid) hebben het program van Eisenach aangenomen. Als de burgers reeds meenen het te moeten aannemen, zal ik het als sociaal-demokraat des te eerder mogen doen. De voornaamste punten van het program van Eisenach komen ook voor op het program van den negenden Weener Arbeidersdag. Voor andere punten kan ik niet werken. Indien ik het gedaan had, zou ik mij niet ontzien het hier openlijk te zeggen.
President. - Wat hebt gij voor agitatiereizen gemaakt?
| |
| |
Most. - Ik heb nooit agitatiereizen gemaakt. Eens bezocht ik mijn vrienden te Brunn, hoorde daar wat voor een zwendelaar Mühlwasser was en wilde in een volksvergadering spreken, die echter verboden werd. Zoo was ik ook op andere plaatsen op bezoek gekomen bij mijn vrienden en gebruikte de gelegenheid om in volksvergaderingen te spreken.
President. - Gij zult wel kennis hebben van het streven om twee konservatieve machten: de landelijke bevolking en de militairen in de beweging te slepen om vroeger of later geen weerstand te bieden. Er werd een manifest gericht aan de landbouwbevolking, er werd op het internationaal Kongres te Brussel besloten brochures te laten drukken en rond te deelen onder de militairen. Een aanteekening in uw dagboek, dat de soldaten verklaarden niet op de arbeiders te schieten, wijst zeer beslist uw deelneming aan deze agitatie aan.
Most. - Aan de vervaardiging van dit manifest nam ik geen deel. Neumayer in Wr. Neustadt heeft het gedrukt, hij werd aangeklaagd, maar vrijgesproken. Wat de brochures aangaat, die een uitvloeisel zijn van de besluiten van Brussel, ik verklaar openlijk ze niet te kennen en ik heb er ook geen gehad en uitgedeeld. Wat de aanteekening in mijn dagboek aangaat, deze staat in geen verband tot het besluit te Brussel. Zij heeft den volgenden oorsprong: bij mijn aawezigheid bei Wr. Neustadt bezocht ik met eenige bekenden een huis waar wij ook soldaten, o.a. twee onderofficieren aantroffen. Wij spraken over verschillende dingen, ook over de arbeidersvraag bij welke gelegenheid de soldaten tot mijn verrassing verklaarden sociaaldemokraten te zijn. En waaeom zou een soldaat geen sociaaldemokraat zijn? Hij weet toch eat hij uit den dienst ontslagen en tot zijn beroe p teruggekeerd evenals elk ander te lijden heeft onder de sociale misstanden. Als ik vandaag in het leger kwam, zou ik mijn meening toch niet veranderen of loochenen. Wie spraken ook over het requireeren van soldaten bij de | |
| |
demonstratie en hoorden toen dat de soldaten scherpe patronen hadden, om zoo noodig op het volk te schieten, waarbij de soldaten verklaarden niet te begrijpen hoe men kon laten schieten op weerloos volk; zij althans zouden het niet doen. De daarbijzittende soldaten die geen deel namen aan het gesprek, knikten toestemmend met hun hoofd, waaruit ik kon afleiden, dat ook zij hen eens waren met dit gezegde. Ik als partijman was daar natuurlijk zeer blij over en maakte die aanteekening it mijn dagboek.
President. - Gij vondt haar dus zeer belangrijk.
Most. - Zeker, want ik had tot hiertoe geloofd, dat de soldaten zoodanig gedrild werden, dat zij geheel ontoegankelijk waren voor onze denkbeelden. Misschien hebben andere soldaten een andere meening; diegenen, die ik sprak, hadden deze meening.
President. - Waart gij ook medewerker aan eenig blad?
Most. - Neen, van geen enkel blad.
President. - Maar gij hebt een zeer goede humoristische pen, zooals de opstellen bewijzen, die gij hier in de gevangenis maakt.
Most. - ja, hier heb ik veel tijd, maar daarbuiten gebruik ik mijn vrijen tijd voor mijn ontwikkeling. Voor de journalistiek acht ik mij niet bekwaam.
President. - In een brief aan uw vader hebt gij u volkstribuun genoemd?
Most. - Dat is zoo, één enkele maal, en ik had daartoe reden, en zal hierop terugkomen als de brief zal worden voorgelezen.
President. - Was de demonstratie van 13 December u vroeger bekend?
Most. - De heele stad sprak erover, de musschen op het dak floten het reeds en ook de politie moet het vroeger geweten hebben, omdat zij voorzorgsmaatregelen had getroffen.
President. - Waar waart gij op 13 December?
| |
| |
Most. - Op het Paradeplein om rust en orde te bewaren.
President. - Wat meent gij dat het doel dezer demonstratie was?
Most. - Voor zoover ik vernam, hadden de arbeiders besloten samen te komen en eindelijk hun wenschen kenbaar te maken aan de afgevaardigden. Wij als partijmanen hebben erover gesproken, dat het mogelijkerwijze schandaal kon verwekken en als dit het geval was, dan zou men het ons in de schoenen schuiven en daarom namen wij op ons rust en orde te bewaren.
President. - Deze demonstratie wordt door de verschillende beklaagden op zeer verschillende wijze opgevat. Mij komt het echter voor, dat een partij, die den Rijksdag bij elke gelegenheid uitschold en beschimpte in haar organen, de afgevaardigden profeten van den geldzak en Mammelukken noemde, niet samenkwam om grootere wijding te geven aan het feest der opening van den Rijksdag. Wat het eigenlijk was, bleek uit deze zinsnede van het verzoekschrift: ‘Als aan de eischen der arbeiders niet wordt voldaan, dan zullen zij in nog groòter getal komen.’ Dit is een openlijke bedreiging.
Most (met nadruk). - ‘Als’ en ‘zullen komen’. Dat is een vermoeden, geen bedreiging. Het Huis van Afgevaardigden moest overtuigd worden dat het onrechtvaardig is het eene verzoekschrift na het andere in de prullemand te gooien, het moest overtuigd worden dat de massa des volks en niet enkelen van ons de bekende eischen vervuld wilden zien en daarom zei men hun: ‘Ziet de vele menschen! Als gij hun wenschen niet vervult, dan is het mogelijk dat zij een volgende maal in nog grooter aantal komen’. Dat was slechts een vermoeden, geen bedreiging.
President. - Hebt gij iets geweten van een militaire organisatie die bestond.
Most. - Ik weet van geen organisatie. Dat de arbeiders in gesloten gelederen naar Zobel gingen, toont | |
| |
dit slechts, dat zij gewoon zijn de orde te bewaren. Maar een militaire organisatie hadden wij niet, (ironisch) wij hebben geen exercitieveld hiervoor en als enkelen den stoet hebben geleid, dan is dat nog geen militaire organisatie. Zulke massa's kunnen niet in het geheim samenkomen. (Gelach.)
President. - Mej. Podany zei dat er een organisatie bestond.
Most. - Mej. Podany is een oud wijf en het spijt mij dat er zooveel wordt gehecht aan het geklets van een onervaren vrouw. (Verachtelijk.) De zaak is mij zeer duidelijk. Hartung stond tot haar in vriendschappelijke verhouding. Later veronachtzaamde hij haar. Zij beschouwde Oberwinder als de aanleiding van de gespannen verhouding en haatte hem dus; misschien wilde zij hem alleen benadeelen en doet zij het nu de partij.
President. - Zij was toch zeer goed ingewijd in alles. Zij was bevreesd van alle leden.
Most. - Zij was ook vriendelijk jegens mij en noodigde mij dikwijls uit, maar ik hield er meer van met een verstandig man te spreken. Zij wilde altijd alles weten en alles begrijpen maar zij begreep heelemaal niets.
President. - Mej. Podany zei dat Oberwinder het hoofd, de ziel der partij is geweest.
Most. - Hoofd? Ziel? Dat begrijp ik niet. Wij zijn geen autokraten, dat wij een hoofd behoeven. Wij hebben alleen menschen, die meer of minder gekend zijn om iets voor de zaak te doen, maar hoofden hebben wij niet.
President. - Gij verklaart dus het zeggen van Podany als een daad van wraak jegens Oberwinder?
Most. - Voor een laf vrouwengeklets. Zij begrijpt niets van de beginselen der partij en spreekt zooals een onervaren vrouw over zulke dingen te spreken.
President. - Wat verstaat uw partij onder ‘vrijen volkstaat’?
| |
| |
Most. - In elk geval een staat, waarin de politieke gelijkheid, de deelneming van het geheele volk aan de wetgeving den grondslag vormt.
President. - Uit alles blijkt dat uw partij onder ‘vrijen volkstaat’, dat het Eisenacher program als doel stelt, de republiek verstaat.
Most. - Daarvan weet ik minder.
President. - In het nummer van ‘Felleisen,’ waarin het Eisenacher grogram staat, wordt bij ‘vrijen volkstaat’ tusschen twee haakjes gezet ‘republiek’.
Most. - Ik vat ‘vrijen volkstaat’ op als algemeen begrip, dat even goed betrokken kan worden op een konstitutioneele monarchie als op een republiek. Ik wist overigens niet wat er stratbaars in is om naar de republiek te stuwen. Als Felleisen bij ‘vrijen volkstaat’ voegt het woord ‘republiek’, dan is dat een persoonlijke meening van den schrijver en het is zeer verklaarbaar dat men in een republiek aan dit program graag een republikeinsche kleur geeft.
Gernerth (jurylid). - Gij zeidet dat gij bij uw agitatie te werk gingt naar de beginselen van het program van den negenden Arbeidersdag. Kent gij dan een werkelijk onderscheid tusschen het Eisenacher program en dat van den negenden Arbeidersdag?
Most. - Een werkelijk onderscheid ken ik niet. Het Eisenacher program ging in enkele punten verder. Overigens heeft ook de negende Weener Arbeidersdag het woord ‘vrije volksstaat’ in zijn programma opgenomen.
Gernerth. - Ja, ziet ge, hier bestaat een werkelijk onderscheid. En werkelijke onderscheidingen zijn juist werkelijk. (Sensatie.) In het program van den negenden Arbeidersdag is alleen sprake van ‘vrijen staat’ en niet van ‘vrijen volksstaat’. Elk verstandig mensch streeft naar een vrijen staat, maar niet naar den ‘vrijen volksstaat’. Dat is een onderscheid, want gij kent toch de beteekenis van het bepalend woord. Als ik b.v. zeg huis, dan kan dit elk huis bedoelen, maar als ik zeg: bad- | |
| |
huis, bedehuis, enz. dan is dat iets bepaalds. (Algemeene verrassing.) Het begrip ‘vrìje staat’ gaat verder dan ‘vrije volksstaat’.
Most. - Ik kan mij geen ‘vrijen staat’ denken, die geen vrije volksstaat is. Ik ken heelemaal buiten het volk niets in den staat en kan dus ook het onderscheid tusschen ‘vrijen staat’ en ‘volksstaat’ niet vinden, tenzij men zich onder ‘vrijen staat’, dien staat voorstelt, waarin nog privilegies van enkele klassen bestaan.’
Men ziet dat Most reeds op jeudigen leeftijd zijn man kon staan. Na zijne veroordeeling werd hij met anderen vervoerd naar Suben, maar dit had op gemoedelijke wijze plaats. Van boeien of dergelijke gemeenheden, die hij later in Engeland en vooral in Amerika moest ondervinden, was een geen sprake. Uit vrees voor pogingen tot bevrijding aan een der Weener spoorwegstations reed men in drie rijtuigen met twee gevangenbewaarders tegenover twee gevangenen en een ‘geheime’ op den bok naar een nabijgelegen station Meidling. Daar was een kamer voor de gevangenen gereserveerd om te wachten tot de trein kwam. In Linz werd in de restauratie van de wachtkamer het middagmaal gebruikt. Als een loopend vuur ging het door het station: de Weener hoogverraders zijn hier! Nieuwsgierigen drongen binnen, niet om de gevangenen te beleedigen, integendeel, men zwaaide met hoeden en zakdoeken en toen zij in de wagon stapten, werden zij luide toegejuicht door de menigte. De restaurateur zelfs reikte door het venster vier paketten, in elk waarvan een flesch champagne met een gebraden kip.
In Schärding wachtte weer een rijtuig en zoo kwam men onder eskorte der gendarmes 's avonds laat te Suben aan. De gendarme verklaarden aan de gevargenen, dat zij zich schaamden zulke nette lieden te moeten transporteeren, maar dat zij niet anders konden doen, omdat zij ook een gezin hadden. Echter zij vroegen | |
| |
daarvoor excuses, wat de gevangenen hun gaarne schonken.
In de gevangenis zijn ze ook zoo fatsoenlijk mogelijk behandeld. Pabot en Most kregen een ruime, goed verlichte kamer met een prachtig uitzicht over het Inndal. Daar stonden twee nette bedden, een groote tafel, twee stoelen, twee nachttafels, een kleerenrek en in een hoek. achter een bedekking als van een kast, en bestekamer. Een groote kachel verspreidde 's winters de noodige warmte. Zij lieten boeken komen om te studeeren. Alles vormde een sterk kontrast met hetgeen men ondervinden moet in de gevangenissen in vrijere landen, zooals Engeland en Amerika (en ook Nederland). kunnen maken, verklaarde dat het in Oostenrijk beter was dan in Pruisen en in Engeland veel slechter dan in Pruisen om het toppunt van slechtheid te vinden in Amerika.
Maar onverwachts werden zij op 9 Februari 1871 door een politieke amnestie in vrijheid gesteld.
Toen Most te Weenen kwam, werd hij afgewacht door een onafzienbare menigte. Op de schouders werd hij genomen en in triomf rondgedragen, het beste bewijs dat deze vervolging een prachtige propaganda had gemaakt.
Na een rondreis gemaakt te hebben door de provincie werd hij geroepen op het politiebureau, waar de kommissaris van politie hem zei: ‘gij hitst het volk op, gij predikt kommunisme, oproer en ander kwaad. De amnestie hebt gij met ondank beantwoord. De regeering heeft daarom besloten u voor altijd uit de Oostenrijksche Kroonlanden te zenden.’
Vijf dagen later werd hij 's avonds door duizenden arbeiders vergezeld naar het station om naar zijn vaderland gebracht te worden. Most heeft altijd een aangenaam aandenken bewaard van de jonge Oostenrijksche beweging van dien tijd.
Uit den tijd zijner gevangenschap dateert ook het Liederenboekje dat hij vervaardigde en dat indertijd met groote geestdrift in Duitschland werd ontvangen. In | |
| |
Oostenrijk werd het, evenals alle geschriften welke Most nog zou uitgeven, direkt verboden.
Eerst ging hij naar Beyeren, waar hij vele volksvergaderingen hield, waarvan een groot deel door de Wie verklaart het raadsel dat hoe vrijer betrekkelijkerwijze het land is, hoe ellendiger de gevangenis? Most, die een vergelijkende studie van het gevangeniswezen heeft politie ontbonden werd. Toen ging hij naar Leipzig, waar hij kennis maakte met Liebknecht, die hem zeer uit de hoogte ontving, en die hem direkt te kennen gaf, dat ‘men hem hier niet gebruiken kon, want in heel Saksen heeft zich het wetenschappelijk socialisme ingeburgerd. Met revolutiefrases kan hier niet gewerkt worden.’ Nu met dezen heeft Most altijd op gespannen voet gestaan.
Beter ging het hem met Bebel, die dadelijk groote gesprekken met hem hield en zooals hij zelf verklaart, heeft hij met Bebel ook nooit verschil van ernstigen aard gehad.
Het was eigenaardig in hoe 'n korten tijd hij ook in Saksen de gevierde man was. Als hij eenmaal een voordracht had gehouden, wist hij de arbeiders geestdriftig aan zich te verbinden. Zoo drong men hem letterlijk de redaktie op van de ‘Chemnitzer Freie Presse.’ Binnen zes weken steeg het aantal abonnenten van 200 tot 1200. Zonder horten en stooten ging het niet, want binnen een jaar tijds had hij 43 aanklachten opgeloopen. Maar in 25 gevallen volgde vrijspraak. In den ouden toren van de gevangenis bracht hij eenigen tijd door; aldaar heeft hij het goed gehad, evenals Bebel en Liebknecht tijdens hun verblijf in Hubertusburg. Ook met de gevangenis te Zwickau maakte hij kennis, waar hij evenzeer de noodige vrijheid genoot.
Later is hij te Mainz redakteur geweest van de ‘Volksstimme’.
In 1874 werd hij gekozen tot rijksafgevaardigde te Chemnitz en zoo deed hij zijne intrede in het parlementaire leven. Op vermakelijke wijze deelt hij in het | |
| |
derde deeltje der gedenkschriften eenige persoonlijke ervaringen mede, die hij daar heeft opgedaan en die wel in staat zijn elkeen voor goed te genezen van alle parlementarisme. Maar wij zouden te lang worden, als wij op deze wijze wilden voortgaan met episoden uit het overige leven van dezen energieken en onvermoeibaren strijder.
Te Berlijn was hij spoedig bij de arbeiders de man, wat dikwijls met leede oogen door Bebel en Liebknecht, die te Dresden woonden, werd aangezien. En hij ging zijn eigen gang. wat bij een zelfstandige natuur als de zijne niet te verwonderen was. Meermalen kwam hij in botsing, daar zijn revolutionnair optreden de gematigde lui niet erg beviel. Zoo o.a. toen hij een groote beweging onder de arbeiders op touw zette om de kerk te verlaten. De voorzichtige lieden waren bang, dat dit de partij erg zou schaden bij de verkiezingen.
Maar toen de socialistenwet werd uitgevaardigd, viel Most als een der eerste slachtoffers. Hij verliet in der haast Duitschland en wij hebben altijd den indruk gehad alsof de partijleiders hem er zoo wat uitdiengen, heel blij dat ze van hem afwaren.
Most ging naar Londen en richtte daar een blad op, dat in Duitschland moest worden binnengesmokkeld. Natuurlijk werd het direkt door de Duitsche regeering verboden, maar nu bedacht Most er een list op. Elke week had het blad een anderen titel en verscheen het dus als nieuw blad, zoodat het telkens opnieuw verboden moest worden. En zoo smokkelde hij de bladen Duitschland binnen. Maar Most had geen overleg gepleegd en heelemaal op x'n eigen handje gehandeld, zoodat de Duitsche partijleiders erg boos waren. En engetwijfeld verhaastte dit de uitgave van den Sozialdemokrat te Zürich onder Bernstein en Vollmar. Toch was in den eersten tijd het blad van Most sociaal-demokratisch en pas later werd Most, die niet erg parlementair was aargelegd en reeds vroeger omgang had met Reinsdorf, anarchist onder den | |
| |
invloed van Victor Dave en door den omgang met vele oud-kommunards. Gelijk overal kreeg Most spoedig veel invloed in den ouden Kommunistischen Arbeiterverein, totdat hij ook in Engeland een proces opliep wegens een artikel over den moord van czaar Alexander II en veroordeeld werd tot 18 maanden dwangarbeid. De Engelsche vrijheid van pers bleek ook al niet veel waard te zijn. Eenmaal in vrijheid gekomen vertrok Most weldra naar Amerika, om verder de rest van zijn leven te New-York door te brengen. Evenals overal wijdde hij zich ook daar krachtig aan de beweging, gelijk hij zulks bleef doen tot aan zijn dood. Wat de Amerikaansche vrijheid waard is, daarvan heeft hij ook genoten, want ook in dat land stopte men hem in de gevangenis en zelfs heeft het niet veel gescheeld of men had hem betrokken in het proces van het achttal te Chicago, in de hoop hem met de anderen aan de galg te kunnen brengen.
De ijver dien hij steeds ontwikkelde, de energie en de volharding die hij altijd en overal ten toon spreidde, ze zijn voorbeeldeloos. Gelukkig dat zijn goed humeur hem liet stappen over alle verdrietelijkheden, die hij ook in zoo groote mate ondervond.
Later zal de plaats die hem toekomt in de geschiedenis der arbeidersbeweging, beter worden bepaald dan op dit oogenblik, nu de hartstochten nog in werking zijn, zooals ook blijkt uit de wijze, waarop o.a. de Duitsche sociaal-demokratische pers zich na zijn dood tegenover dezen gehaten en gevreesden agitator uitliet. Het is gemakkelijker steenen te werpen op mannen, die uitmunten, dan op zijn wijze hun voetstappen te drukken en even ijverig propaganda te maken voor hun overtuiging als zij zulks deden. Most zijn voordeel heeft zeker niet gezocht. Arm kwam hij de beweging in en arm was hij bij zijn sterven en in dat opzicht kan hij de vergelijking met alle anderen glansrijk doorstaan.
Most was ongetwijfeld een buitengewone kracht, die gedreven werd door een onverteerbaren ijver om te | |
| |
werken aan de groote zaak der vrijmaking van het proletariaat. De laster is hem natuurlijk niet bespaard geworden, maar hij vervolgde ongestoord zijn weg. Het zal den ouden strijder goed gedaan hebben, toen Kropotkine tijdens zijn verblijf in Amerika hem opzocht om hem hartelijk de hand te drukken en hem zijn onverdeelde sympathie te betuigen.
Toen hij zich tegenover Kropotkine beklaagde dat ‘zekere Cornelissen zoo ver ging, om de gemeenste kletspraatjes, die uit Amerika naar Parijs werden gesleept, in Hollandsche bladen over hem te verspreiden,’ toen antwoordde Kropotkine: ‘Most, Most, wie kan u dan belasteren? gij wordt vertegenwoordigd door de Freiheit’. En het zij u voldoende, dat ik met Elisée Reclus het daarover eens ben, en dat wij reeds honderd malen aan elk, die het hooren wilde, zeiden: de ‘Freiheit’ is het beste socialistische blad.’ (Zie Nr 34, jaarg. 4 ‘Vrije Socialist’.)
Maar welk groot man bleef daarvan verschoond? Als agitator is Most zoo goed als een type, dat wel geëvenaard maar niet overtroffen wordt.
Eén ding hopen we: dat zijn Gedenkschriften, waarvan drie deeltjes zijn verschenen, voltooid zijn en nu spoedig in het licht komen. We zullen deze beschouwen als de erfenis die hij bij zijn afsterven heeft nagelaten aan het proletariaat.
F. Domela Nieuwenhuis.
|
|