Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 41]
| |
Over de Practijk van het Vrij-HuwelijkNa de ontbindende ondeugden van het huidig huwelijk te hebben bestatigd, de hoogere waarde te hebben erkend van een vereeniging die eerst en vooral op de liefde der echtgenooten steunt en geen andere sancti heeft dan een intieme sanctie, en eindelijk de sociale noodzakelijkheid eener propaganda in die richting te hebben gevoeld,Ga naar voetnoot(I) indien men dan van de theorie tot de practijk overgaat, eenieder aanspoort tot handelen die er voor geschikt is en zelf het voorbeeld geeft, - dan keeren bijna alle lieden zich tegen u en zelfs diegenen keuren uw handelwijze af die geneigd zouden zijn uw gedachten te aanvaarden, zelfs ze te bewonderen, zoo ze niet hadden opgehouden zich te bewegen in de reine sferen der objectiviteit, waarin onze zoogezegde geleerden voorzichtigheidshalve hun stoutste gedachten laten weiden. Onder die tegenstanders kunnen we verscheidene klassen onderscheiden, die ieder nog al scherp gekenschetst kunnen worden. | |
[pagina 42]
| |
Eerst en vooral heeft men de al of niet gepatenteerde steunpilaren van de maatschappij, lieden die reeds ontsteld zijn door de vrije uitdrukking der gedachten, maar nog heel wat erger bevreesd zijn voor een daad van onafhankelijkheid tegenover die instellingen waaruit zij zooveel voordeel trekken: graag zouden dezen het heele arsenaal met wetten in 't spel zetten, zelfs nieuwe wetten smeden, indien ze konden, tot stuiting dier propaganda door de daad, die zulk een slecht voorbeeld geeft. Nevens die cynieken der macht, vinden wij een klas van lieden met goede bedoelingen, maar die zeer bloohartig zijn en ons komen zeggen: ‘Wij erkennen dat uw ideeën edel zijn, dat uw ideaal verheven is, dat alles waarlijk beter zou gaan als men handelde zooals gij het zegt, - maar, als 't u belieft, drijf de jongelui niet tot handelen, ge weet niet op welken weg vol hindernissen gij ze voert, ge kent al den strijd, al het lijden, al de gevaren niet waaraan gij ze blootstelt, gij gaat hun ongeluk maken!...’ - Wat te antwoorden aan die welwillende heerschappen, zoo bezorgd voor den vrede van anderen en voor dien van hen zelve? Wat hen te antwoorden als ze niet begrijpen dat hun schokkenloos leven - hun leven dat het volledigst wordt verwezenlijkt door den gepensioneerden beambte, die, zonder iets te verrichten, geniet van een welstand volgens hem wel verdiend - door ons niet gewenscht wordt, noch voor ons zelve noch voor hen die we hoogachten, en dat die staat van botsing en strijd dien zij vreezen, ons integendeel voorkomt als een uitstekende moreele - gezondheidsoefening. En daarbij aan lieden van hun soort hebben we niets te prediken. | |
[pagina 43]
| |
Nevens die tweede klas bestaat er een derde die, al neemt zij ook vernieuwende allures aan, de individuëele actie verwerpt als ondoelmatig en zelfs, ter wille van heur tuchteloos karakter, als schadelijk. Voor lieden van die klasse hebben de eenlingen maar waarde voor zoo ver zij een massa vormen: een oordeel mag maar geuit worden als het gedeeld wordt door een groot aantal personen en kan maar zegepralen als het het oordeel der meerderheid wordt. - De hervorming van het huwelijk moet, als elke andere, langs wettelijken weg verkregen worden, vóor wetgevende vergaderingen worden besproken en zich concreteeren in den vorm van wet. 't Is waar dat dusdanig een hervorming niet veel kans heeft heel snel te worden verwezenlijkt en dat, in afwachting, de individuën, die in 't geval de eerste belanghebbenden zijn, ter plaatste kunnen verdroogen. Onze hervormers veroorloven hen wel te handelen, maar aanzien hun daad als een doodgewone privaatdaad, ontbloot van alle sociale waarde. Ik zal de vierde klasse voldoende kenmerken, door haar de klas der professoren te noemen. Zij zijn niet de minst gevaarlijke, uit oorzaak van het ontzag dat zij ontleenen aan hun hoedanigheid van verklaarders der wetenschap. De professoren hebben den schijn onpartijdig te zijn. Zij schijnen te spreken in naam van een hoogere macht, zij beschouwen alles op een objectieve of, als ge wilt, onzijdige wijze. Wordt hen een vraag voorgelegd, zoo maken zij er de historie van, onderzoeken haar uit het oogpunt der psychologie, der sociologie, der ethiek en wat weet ik nog al! Dan besluiten zij - of liever besluiten niet, want hun wetenschap is noodzakelijk onmachtig om een stellige oplossing te geven | |
[pagina 44]
| |
aan de hoogst ingewikkelde vraagstukken in verband met de menschelijke betrekkingen: ook zijn hun ‘besluitsels’ meestal niets dan algemeenheden zonder bepaalde dracht, uitgebracht op een doctoralen toon en in een verwarde taal. Maar wat geeft het! Al waren die ‘besluitsels’ zoo weinig besluitend mogelijk, men kan ze niet voorbijgaan zonder ketter of - om professoren bargoensch te spreken - pathologisch verklaard te worden. In den tijd kreeg ik eens een critiek in handen over het vrij - huwelijk, door een professor van die soort gemaakt: voor liefhebbers van documenten zal ik zeggen dat hij Kuhlenbeck heette, maar al hadde men hem geheel anders genoemd dat zou niets aan de zaak veranderd hebben, vermits die lieden toch niet bestaan als personaliteit. Gezegde professor stelde aan 't begin van zijn artiekel de krisis van het huwelijk vast. Maar, na een groote uitstalling van belezenheid, na veel geschiedkundige voorbeelden opgesomd en veel schrijvers aangehaald te hebben, eindigde hij met dit wonderbaar besluit: men moet niets doen dat er toe strekt de instelling van het huwelijk te ontbinden, maar langs een anderen kant is het overbodig haar door wetten te versterken. - Men erkent op geen onnoozeler wijze zijn onmacht. Maar was er wel zooveel wetenschap noodig om dáár te belanden? Het mooiste der grap is, dat de professor, niet tevreden met zelf niet te handelen, ook nog het handelen van anderen zoo willen beletten. Hij laakt de propaganda ten voordeele van het vrij - huwelijk, onder voorwendsel dat het huwelijk de zaak is van de soort en niet van den eenling. Dit is iets wat ik niet kan aannemen om vele redenen, en onder andere omdat het | |
[pagina 45]
| |
huwelijk geen samenwerking is met het oog op de voortplanting, en dat het niet mogelijk is dit te aanzien lijk een fokker de paring van dieren aanziet. Dan nog en vooral omdat de ‘Soort’, de ‘Maatschappij’, (wier wil men ons wil opdringen ten nadeele van den onze) entiteiten, schimmen, zuivere scheppingen der fantasie zijn, - als ge wilt: Goden wier bedoelingen ons niet rechtstreeks worden veropenbaard, maar die behoefte hebben aan bemiddelaars, en die bemiddelaars zullen natuurlijk de heeren professoren of de heeren sociologen zijn, voor wier orakels wij ons moeten buigen. Maar ik houd niet méér van de regeering der mandarijnen dan van degeen der priesters of der sabelsleepers. Alvorens over deze vraag te raaskallen, zouden de ‘professoren’ goed doen na te denken over het feit, dat, zoo er een wil der soort bestaat, hij zich niet openbaren kan buiten - om de eenlingen die haar samenstellen en dat, in dees geval der geslachtelijke vereeniging van die éénlingen, hij maar een middel heeft om zich uit te drukken, dit is: door hen liefde voor malkander in te boezemen. Wat eens te meer de meening komt bevestigen van hen die van de liefde den grondslag van het huwelijk willen maken en aantoont dat zij gelijk hebben, zoowel uit biologisch standpunt als uit elk ander. Nogmaals, de hoofdvraag in huwelijkszaken is de wederzijdsche instemming der individuën, die samen hun leven of een deel van hun leven willen doorbrengen en al of niet een gezin willen vestigen. Er is, over 't algemeen, veel kans dat zij zelf, onder dit opzicht, het best ingelicht zullen zijn, vooral als men hen vrijelijk zich kennen laat. In ieder geval zie ik niet in welke | |
[pagina 46]
| |
hoogere wijsheid, welke voorzienigheid hen zou kunnen leiden in hun keus. Die keuze, indien zij niet bestuurd wordt door stoffelijk belang, zooals het nu meestal gebeurt, maar door de liefde, heeft alle redenen om de beste te zijn, niet alleen uit het oogpunt der eenlingen, maar ook uit het oogpunt der soort en der maatshappij, - zoo men onder maatschappij niet uitsluitend de kapitalistische maatschappij verstaat, maar een associatie gevormd voor 't wederkeerig dienstbetoon en geschikt om het grootst-mogelijke deel te bewaren van de individueele werkkrachten. We moeten ons niet laten bang maken door de banvloeken van de zoogezegde vertegenwoordigers der ‘wetenschap’. Hun gezichtspunt is dit van de School, van het Dogma, van het Leerstellige. Het leven laat zich niet insluiten binnen hun theoremen, binnen hun klasseering: het is overvloedig, veelzijdig, afwisselend, dikwijls onverwacht; men moet het voelen en zich er door laten dragen. Het is hoogstbelachelijk die lui, die alleenlijk in en door hun boeken leven en nooit in aanraking komen met de werkelijkheid, ons te hooren bejegenen als vreemd aan de wereld, als idealisten, als esthetiekers! Maar terwijl zij hooggeleerd pontifieeren en van uit de hoogte van hun kansel oordeelen, zetten wij onze gedachten in daden om en oefenen die propaganda van de daad uit, die meer waard is dan de schoonste redeneeringen. 't Is op die wijze dat vroeger de vrijheid van geweten werd veroverd. Met vragen als deze, die ons rechtstreeks aanbelangen en raken aan wat er het innigst in ons is, moeten wij eerst en vooral te raden gaan bij onze diepste behoeften, bij de noodzakelijkheid die wij in ons gevoelen, bij onze | |
[pagina 47]
| |
levenservaring. Zoo een goed aantal lieden, die in staat zijn zuivere gevoelens en scherpe gedachten te hebben, er toe komen te denken en te handelen in een zelfde richting, dan is hun meening daardoor voldoende gerechtigd, maatschappelijk gesproken. Het is voldoende dat zij niet ingaan tegen een of andere stellige wetenschappelijke waarheid; wat betreft de historische kennissen, die kunnen hen eenige bewijsvoeringen voor besprekingen aanbrengen, maar dit is alles. 't Is niet te vreezen dat de vrouwen, die vooral geleid worden door de intuïtie, zich laten verdolen door theorieën, in een vraagstuk dat hen zoo na ligt. De diepe hervorming in de geslachtsbetrekkingen, waarvan het vrij huwelijk de noodzakelijke afloop is, is voor hen een levenskwestie: hun onafhankelijkheid tegenover den man, openhartige en durende betrekkingen op een voet van gelijkheid tusschen man en vrouw, kunnen alleen de mogelijkheid geven te ontsnappen aan de treurige gevaren van het huidig huwelijk, en hen toelaten een vereeniging aan te gaan waarbij er oprechte vrije keus en wederzijdsche instemming bestaat. Zij die bewust zijn van dien toestand, zouden zonder twijfel bereid zijn te handelen, indien de vrees voor de openbare meening de meesten onder hen niet weerhield: de burgerlijke opvoeding ontwikkelt bij de vrouwen geen enkele soort initiatief, en, op zeldzame uitzonderingen na, komen zij er niet toe die zelfstandigheid, die wilsvrijheid te verwerven, zonder dewelke iedere moeilijke onderneming, elke koene daad onmogelijk wordt. Zij durven zich niet bloot stellen, zij vreezen de kwaadsprekerij en den laster, de heimelijke vijandelijkheid der menschen en dien gedurigen staatvan strijd, waarin elk onafhankelijk wezen | |
[pagina 48]
| |
leeft, dat verheven is boven de in zwang zijnde overeenkomsten en dat zijn ideeën door het woord of door daden uitdrukt. Zij zouden stellig ongelijk hebben zich te laten weerhouden door schimmen, - en wat men ‘openbare meening’ noemt is niets anders - maar men zou slechts kunnen goedkeuren dat zij zich niet onbezonnen in vrij huwelijk vereenigen: zich aan iemand verbinden zonder hem te kennen, zonder hem te hebben gezien in intimiteit, zou terugvallen zijn in de gebreken van het burgerlijk huwelijk. Daarbij moet men rekenen met de lichtzinnigheid en het gebrek aan geweten van de meesten der tegenwoordige jongelingen en niet vergeten dat voor velen onder hen vrijheid van huwelijk beteekent: oorlof om te binden en ontbinden naarmate de lusten en luimen van 't oogenblik. Onder degenen die theorieën met anarchistisch karakter verdedigen, vindt men niet weinig misloopen en onevenwichtige menschen, waarvoor men wél doet zich te hoeden. 't Zijn lieden van dien aard die zulke woeste stellingen verdedigen, als die van de gemeenschap der vrouwen. Onder practisch oogpunt en voor de verbreiding zelf van het gedacht, is het noodig dat zij die zich vrij vereenigen zoo zeker mogelijk zijn van de sterkte en van de diepte hunner gevoelens, dat zij het volle besef hebben van de dracht hunner daad en dat zij tegenover malkander die volledige vrankheid gebruiken die het wederzijdsch vertrouwen aanbrengt. Van de zuiverheid, van de standvastigheid, van de volmaaktheid dier vereenigingen hangt, gedeeltelijk, de snelheid af waarmede de gewoonte van het vrij - huwelijk zich zal ver- | |
[pagina 49]
| |
breiden en ook de zeden-hervorming, die er innig aan verbonden is. Zooals men ziet, is dit geen ‘zuiver-individualistisch’ standpunt. Jacques Mesnil. |
|