Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
Over een ‘Nieuwe Internationale’In een Amsterdamsch orgaan, het Volksdagblad - het door de revolutionaire vakmannen en anarchisten in Nederland meest gelezene dagblad - gaf ik vóór eenige weken mijn meening ten beste over het anti-militaristische Congres te Amsterdam gehouden, en over de daarbij opgerichte zoogenaamde ‘Nieuwe Internationale’. In het vorige nummer van Ontwaking zag ik in een artikel de door mij gebezigde argumenten tot onderwerp van een kritiek gemaakt. Daar echter de hoofdzaak van hetgeen ik in het Volksdagblad betoogde, in genoemd artikel volstrekt niet tot zijn recht is gekomen, komt het mij nuttig voor, tegenover de lezers van Ontwaking nader deze hoofdzaak te herhalen. Bij een behoorlijke en grondige discussie kunnen de lezers van dit tijdschrift niet anders dan gebaat zijn.
Het denkbeeld, eene ‘Internationale’ te gronden meer bepaald voor de anti-militaristische propaganda, komt mij voor verkeerd en nadeelig te zijn met het oog op de verbrokkeling onzer revolutionaire krachten en het verwekken van misverstand, juist als gevolg dier verbrokkeling. Wanneer wij morgen, voortgaande op den | |
[pagina 271]
| |
weg, te Amsterdam ingeslagen, achtereenvolgens afzonderlijke ‘Internationalen’ gingen grondvesten voor het Anti-Clericalisme, voor Belasting-weigering (de belastingen zijn de ziel van het militarisme) voor de Algemeene Werkstaking, voor den Achturendag, enz., dan zouden wij er noodzakelijkerwijze toe komen, onze revolutionnaire krachten nog meer te versnipperen en ons op onderdeelen van ons program te verliezen, dan reeds tot hiertoe, jammer genoeg, het geval geweest. Aan den anderen kant schijnt mij ook het denkbeeld niet gelukkig toe, te trachten, juist onder de vlag van het anti-militarisme, diegenen te vereenigen, van wien men moet meenen, dat ze ongeveer gelijk denken over de ontwikkeling der kapitalistische maatschappij en over den socialen strijd, door ons gevoerd. Na al hetgeen te Amsterdam is geschied, moet ons dit duidelijk zijn geworden. Na de uitsluiting, zoowel van de burgerlijke vredebonders, als van Christen anarchisten en Tolstoyanen, vinden wij nog bijvoorbeeld in één organisatie vereenigd min of meer sterk-uitgesproken ‘individualisten’ naast revolutionaire vakmannen. Dat duidt heen op een vereeniging, die nu juist niet geschikt is, om de noodige waarborgen van goede harmonie te leveren na de eerste uitsluitingen! Voor ons, communisten en libertairen, is het militarisme slechts één der sociale en politieke uitvloeisels van de geheele kapitalistische en autoritoire ontwikkeling der maatschappij. Wanneer wij ons op min of meer duurzame wijze vereenigen in een ‘Internationale’, dan verlangen wij ook nog over andere zaken, dan juist over het militarisme te kunnen spreken. Wij wenschen dan onze libertaire en revolutionaire beginselen te propageeren in den | |
[pagina 272]
| |
vollen zin des woords. Op zijn tijd wenschen wij dan ook bijvoorbeeld op het parlementarisme of de coöperatie onze kritiek te kunnen uitoefenen; wij verlangen dan propaganda te kunnen maken ook voor de idee der algemeene werkstaking (niet alleen de werkstaking der soldaten) of voor de vrije opvoeding der jeugd; wij wenschen onze denkbeelden te kunnen uiten over de vakorganisatie en over de middelen, om deze in revolutionaire banen te leiden, over de moderne litteratuur en haar invloed (niet alleen over antimilitaristische litteratuur) en zoo voort.
Ik zie zeer goed de keerzijde der medaille: ik begrijp, dat er kameraden kunnen zijn, die tot eenigerlei praktisch resultaat wenschen te komen in een bepaalde richting, zooals die van het anti-militarisme; evenals ik begrijp dat er anderen zijn (ik behoor persoonlijk tot deze laatsten) die met een onmiddellijk en praktisch doel voor oogen de beginselen der vakorganisatie propageeren. Wie echter in het sociale leven op eenig speciaal punt tot een onmiddellijk en praktisch resultaat wenscht te komen, behoort er naar te trachten, al degenen te vereenigen, die het met elkander op het betreffende speciale punt eens zijn; moge dit punt dan zijn: de vakorganisatie, of het anti-clericalisme, het anti-alcoholisme of het anti-militarisme, of welk ander onderdeel van propaganda ook, waar in het daaglijksch leven in de maatschappij zoo ruimschoots rechts en links de gelegenheid zich biedt. Hij zal zelfs genoodzaakt zijn, op zulk een onderdeel van aktie alle beschikbare krachten te vereenigen, op gevaar af, anders tot geen bevredigende resultaten te komen. | |
[pagina 273]
| |
Onze anti-militaristen hebben dit begrepen - vóór het congres van Amsterdam werd gehouden - toen zij al degenen opriepen, die zich tegenover het moderne militarisme stellen onder de leuze: ‘Geen man en geen cent voor het Militarisme!’. Ze zeiden toen: ‘Wij rekenen op den steun en de medewerking van alle waarachtige vrienden van den vrede en daarentegen bittere vijanden van den oorlog’. (Circulaire van het Comité van organisatie - ik vertaal hier den Franschen tekst, den Nederlandschen tekst heb ik niet bij de hand). Ze noodigden de Christen anarchisten uit; zooals ze te Parijs gingen vragen aan den ‘burgerlijken Vredesvoorstander’ Frédéric Passy, of deze aan het anti-militaristische congres zou willen deelnemen, of anders ten minste aan de bijeenkomst te Amsterdam ‘enkele woorden van sympathie’ zou willen toezenden. Ze hebben zich echter niet kunnen houden aan hun beloften, en toen de groep van libertairen en revolutionairen, te Amsterdam aanwezig, zag, dat ze de meerderheid had, ging ze over tot de uitsluiting der andere anti-militaristische groepen (liberalen en radikalen zoowel als Tolstoyanen en Christen-anarchisten)Ga naar voetnoot(1) op dezelfde wijze, als de sociaal-democraten vroeger van hun internationale congressen de libertairen uitsloten, zeggende, dat ze ‘zelven wenschten te bepalen, met wien ze wilden samenwerken.’ Deze uitsluiting - ná de bijeenroeping vooral welke eraan voorafging - is, naar mijn oordeel, een taktische fout geweest van groot belang. In de eerste plaats des- | |
[pagina 274]
| |
wegen, wijl de congressisten eenmaal aan het stelsel van uitsluiten en afwijzen begonnen zijnde, nu ook geen reden meer behoeven te zien, waarom ze dit zelfde stelsel nu niet verder nog zouden blijven voortzetten onderling. Men leze slechts de resolutie van uitsluiting, de niet - revolutionaire en Christen-anarchisten betreffend,Ga naar voetnoot(1) en oordeele dan zelf, ieder voor zich, of niet straks op een volgend congres, de voorstanders van organisatie, zelfs onder analooge bewoordingen, de anti-militaristische individualisten zouden kunnen uitsluiten. Of omgekeerd, al naar gelang de groep, die toevalligerwijze de meerderheid heeft..... Vervolgens kon het besluit, waarvan we hier spreken, wel eens blijken uit te loopen op een werkelijken zelfmoord, door het congres aan zich zelf begaan. Want, zoo de nieuwe vereeniging niet wenschelijk is als ‘revolutionaire Internationale’, wanneer ze zich binnen de enge perken van het anti-militarisme wil opsluiten; - wat de onmiddellijke en practische resultaten betreft, verliest ze als ‘Internationale’ evenzeer haar reden van bestaan, wanneer ze niet alle anti-militaristen kan omvatten. Gelijkerwijze zou ook een anti-clericaal congres, of een vakbeweging haar reden van bestaan hebben verloren, wanneer ze zich in de onmogelijkheid hadden ge- | |
[pagina 275]
| |
steld, alle vrijdenkers, of alle vaklieden te omvatten en uitsluitend libertaire en revolutionaire anti-clericalen of vakvereenigingsmannen wilden opnemen. Wanneer te Rome op het vrijdenkerscongres, de burgerlijke vrijdenkers hadden willen besluiten, de anarchistische of socialistische vrijdenkers uit te sluiten, zoo zouden ze in dezelfde dwaling vervallen, als wanneer de laatsten het de eersten hadden willen doen. Zulke bewegingen, als ze eenmaal sectarisch geworden zijn, plegen zich in onze dagen tot kleine groepen te bepalen. Vóór het Congres van Amsterdam echter, hadden de organisateurs dezer bijeenkomst wel ter dege begrepen, wat er noodig is, zoo men onmiddellijk op de regeerders wil inwerken: ‘Laten wij om het bewijs te leveren, dat wij dit punt maar niet zoo licht opnemen (!), en om de regeerende machten te noodzaken, rekening te houden met onzen wil en met onze aktie, zorgen het bewijs te leveren, dat wij de kleine verschilpunten opzij weten te zetten, als het moet. Vraagt u zelven niet af (!), van wien het initiatief tot dit Congres uitgaat, maar laat eenieder tot zich zelven zeggen: Er moet iets worden besloten en ik verlang deel te nemen aan de beslissingen, die er zullen vallen. Hoofdzaak is, dat het militarisme moet worden ondermijnd, ondergraven tot in zijn grondslagen, daarover zijn wij het eens en moeten wij het eens zijn: Wie het doel wil, wil ook de middelen’. (Circulaire van het Comité van Organisatie). De beslissing, door het anti-militaristische congres van Amsterdam genomen, komt mij te vreemder nog voor, aangezien de grondleggers van onze laatste ‘Nieuwe | |
[pagina 276]
| |
Internationale’ voortgaan, er bij de vakvereenigingen op aan te dringen, dat deze gunstige besluiten nemen, voor hare vertegenwoordiging op toekomstige congressen. Deze laatste omstandigheid is van bizonder belang voor Nederland, waar oogenblikkelijk de revolutionaire vakvereenigingsmannen slechts met de grootste moeite het hoofd bieden aan de zoogenaamde ‘parlementairen’. In Frankrijk schijnt mij echter de toestand toe, ongeveer dezelfde te zijn, en wanneer zij in België en elders nog niet zoo is, dan liggen toch ook dáár toekomstige geschillen tusschen hen, die de vakvereenigingen voor verkiezings-doeleinden wenschen te gebruiken, en tusschen de tegenstanders der verkiezingstaktiek voor de hand. Welnu, naar mijn oordeel kunnen de vakorganisaties onmogelijk heur medewerking toezeggen aan een gemeenschappelijk anti-militaristisch werk, waarbij zooveel opinies beslist zijn buitengesloten. De vakorganisaties er toe willen dwingen, desniettemin toch mede te werken in de toekomst, zoude zijn, den twistappel werpen in deze organisaties, en daardoor ernstig nadeel berokkenen aan onze geheele onafhankelijke vakbeweging. Om echter deze nieuwe bron van geschil te dulden in onze rijen, daartoe hebben wij steeds te zeer onze kritiek uitgeoefend op de sociaal-democraten, wanneer dezen, na de libertairen te hebben uitgeworpen, zooveel te drukker trachtten het hof te maken aan de vakorganisaties van alle kleur; op de sociaal-democraten, die overal met hun vervelende verkiezingstaktiek twist en tweespalt in de rijen der vakmannen komen brengen. Naar mijn oordeel staat de zich noemende ‘Nieuwe Internationale’ voor de volgende keuze: Ofwel terug te komen op het besluit van Amsterdam en daardoor met- | |
[pagina 277]
| |
terdaad te worden tot een anti-militaristische liga, welke ‘alle waarachtige vrienden van den vrede en daarentegen bittere vijanden van den oorlog’ vereenigt; ofwèl haar doel verder dan het militarisme uit te breiden, hetgeen wil zeggen, als zuivere anti-militaristische liga ophouden te bestaan. Dat onze kameraden-anti-militaristen dan de behulpzame hand komen bieden aan ons allen in die andere Internationale, welker propagandistische arbeid zich onafgebroken heeft voortgezet in den jongsten tijd tegenover de sociaal-democratische propaganda - van af de revolutionaire congressen te Zürich (1893), Londen (1896), Parijs (1900) en zich voortzet ook dit jaar weder op de internationale conferentie te Saint-Louis (September 1904).
Christiaan Cornelissen.
Clamart, 15 Sept. 1904 |
|